blog | werkgroep caraïbische letteren

Ed Hart – Deporté (I)

De uit Frans Guyana ontsnapte deportés ook wel Poiteh genoemd, begonnen een nieuw leven nadat ze veilig in Paramaribo waren aangekomen. Er waren die horloges repareerden of muziekinstrumenten. Bij de muzikaal begaafden kon men zelfs muzieklessen nemen. In theater Bellevue werden de stomme films begeleid door een vaste violist alom bekend als monsieur Salut [het ging hier om René Chalut, die nog les heeft gegeven aan Albert Helman – red CU]. De meesten voorzagen in hun onderhoud door van alles en nog wat aan te pakken. Geleidelijk aan gingen ze op in de samenleveng waar men ze verder ongemoeid liet.

Op plantage Groot-Marseille aan de Boven-Cotticarivier was een van ze om onbekende redenen achtergebleven. Half afgebouwd en voor wie op afstand langs liep slechts gedeeltelijk zichtbaar tussen omringend geboomte en bosschage bevond zich het huis waarin hij van de plantage- eigenaar mocht verblijven. Een allesbehalve uitnodigend onderdak waartegen naamloze klimplanten vrij spel hadden. Bij de koningspalm schuin tegenover een loods begon vanaf het brede pad naar de waterkant een weggetje dat eindigde bij een loopplank van onverwoestbaar dik hout. Lang en smal voerde deze loopplank naar het gemakshuisje op de oever van de sluiskreek.

Wanneer we met z’n tweeën die kant opgingen moesten we achter mekaar op die dikke, door vele tientallen jaren betreden licht doorgebogen plank lopen. De grond onder en aan weerskanten van de plank was drassig met veel grassen en in het regenseizoen bleef het water er lang liggen. Het wemelde er van kikkers en andersoortige waterdiertjes. ‘s Avonds steeg er van daaruit een kakafonie van kwaakgeluiden op.

Samen richting sluiskreek voelden we ons veiliger want wel een beetje afgelegen van het woongedeelte dichtbij de kreek aan de andere kant. Je weet ook in ’t oerwoud niet welke ogen je bespieden. De angst voor verborgen bosgevaren was niet bepaald onbestemd.

Tijdens z’n afwezigheid gingen wij die op vakantie daar waren, een keer stiekem met bonzend hart een kijkje nemen in de verblijfplaats van de deporté. Een van ons op de uitkijk en de andere twee schielijk aan het inspecteren. Het bouwsel had geen stoep of trapje en geen ingangsdeur. Waar de foroisi moest zijn gaapten twee vierkante openingen in plaats van ramen, een van ze half afgeschermd. met een lap zephyr. Het onaffe bouwsel stond op ietwat hoge neuten. Van de vloer ontbraken enkele vloerplanken wat vrij uitzicht gaf op woekerend onkruid onder het huis.

Alleen z’n slaapruimte bevatte een raam dat gesloten was. De muren bestonden uit verticale, smalle palissadenlatten met kieren die streepjes zonlicht doorlieten.

Tegen een van de muren in het slaapvertrek stond er een gaba, een houten ledikant zonder matras waarop een sribi-p’papaya en wat ander slaapgoed elkaar gezelschap hielden.

Erom heen hing een halfopen klamboe. Alle textiel en wat schaarse kledingstukken waren doortrokken van tabaks- en muskietenkaarsgeuren. Ook een lichaamsgeur was aanwezig en alles bij elkaar ademde iets uit dat moeilijk warmte genoemd kon worden maar eerder een kleurloze aanwijzing dat er iemand daar verbleef die verstoken was van de meest gebruikelijke dingen die mensen gewoonlijk om zich heen hebben. De uiterlijk geharde bewoner scheen geen moeite te hebben met deze onveilige woonsituatie. Nadat we ons hadden georiënteerd maakten we ons vliegensvlug uit de voeten.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter