Drie maal 8 december in de literatuur
Sranan Libre!
De actualiteit wordt weerspiegeld door literatuur. In dit verband is het logisch dat de Decembermoorden van 1982 een plaats hebben gekregen in de Surinaamse literatuur. Er is veel over geschreven, onder anderen door Edgar Cairo en Astrid H. Roemer. Van Edgar Cairo is de roman De smaak van Sranan Libre, die hij schreef vlak na de moorden in december 1982, maar die pas uitgegeven werd in 2007.
De auteur was toen al zeven jaar dood.
De ruimte in het verhaal is Paramaribo en Amsterdam. Vanuit de ik-verteller Armand leest de lezer het verhaal. Hij is verdrietig en furieus dat zijn broer Jusu (Jozef) die terugging naar Suriname een van de slachtoffers is van de Decembermoorden. In dit boek heeft Cairo duidelijk zijn emoties zitten ontladen in zijn typische Cairojaanse taalgebruik: ‘Ze krijgt bijna een adube, een aanval, met rollen op de grond en stuiptrekken. “Owee, mi gado: me god!, me kind is dood! Waaaiii, Help! waaaiii…!!”’ (p. 42). Taferelen als dat een Surinaams familielid in Nederland met bezweet gezicht en trillende handen zit te wachten op een gerepatrieerde broer, die aanvankelijk het land heeft willen opbouwen maar werd vermoord omdat hij geen vertrouwen meer in de revolutie had, vormen in deze roman het skelet waaromheen het drama als een spierbundel is vastgemaakt. Cairo staat niet bekend om zijn zonnige kijk: dit boek is een sociale aanklacht tegen de coup waarbij door het leger vijftien mannen, onder hen bekende intellectuelen, het met de dood moesten bekopen. Het zesde hoofdstuk waarin de beschrijving van een nacht van ‘majoor-opperbevelhebber-extra sergeant’ voorkomt, staat in contrast met de overige hoofdstukken. Cairo neemt zelfs de dictator op de hak die zijn eigen ontlasting inspecteert op mogelijke vergiftiging: ‘En elke keer dat hij watert gaat hij zijn urine inspecteren om te kijken of hij niet iets vreemds te drinken heeft gekregen van zijn eigen “vrienden”. Of hij steekt zijn vinger aan zijn kak, ruikt en proeft zijn bilproduct.’
In Astrid Roemers Lijken op Liefde (1997; tweede boek uit haar trilogie van 2001) eindigt de rechtszaak al snel in chaos en rumoer. Het tribunaal begint op 8 december 1999, omdat een nieuwe Surinaamse regering met een schone lei het nieuwe millennium in wil. ‘De wond is nooit gedicht’, zei Roemer over de Decembermoorden bij het verschijnen van haar roman. ‘Daarom is het tijd dat iemand hem eens helemaal echt goed openlegt.’ Maar zij zou geen romancier zijn geweest als ze het grote proces in Lijken op liefde niet parallel had laten lopen met een schoonwas-operatie op microniveau. Want ook haar hoofdpersonen, Cora en haar echtgenoot Herman, hebben lijken in de kast, leven in het teken van horen-zien-zwijgen, en moeten in het reine komen met hun verleden. Lijken op liefde draait dus uit op een sombere boodschap, namelijk dat er in Suriname niets kan worden opgelost omdat het land door eeuwen van slavernij, corruptie, vrouwenonderdrukking en sociale tegenstellingen onomkeerbaar ‘lijdt aan het verleden.’ Deze twee romans zijn geëngageerd en geschreven door belangrijke Surinaamse auteurs.
Edgar Cairo: De smaak van Sranan Libre. Roman over het bloedbad van Paramaribo op 8 december 1982. Haarlem: In de Knipscheer, 2007. ISBN 978-90-6265-594-6
Astrid H. Roemer: Lijken op Liefde’, roman. Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij De Arbeiderspers, 1997. ISBN 90-295-3622-5
‘Heb ik een Kaïn en Abel gebaard?’
Op 5 november 1987 ging in het Bibliotheektheater te Rotterdam Iris in première, een theaterstuk in monoloogvorm van Thea Doelwijt. In Suriname is het niet opgevoerd. De tekst is gelukkig wel in boekvorm uitgegeven. Actrice Orsyla Meinzak (1936-1988) en na haar overlijden Jetty Mathurin confronteerden publiek en lezers in het stuk met het dilemma van Iris, een Surinaamse vrouw die oud geworden is in Nederland en in een bejaardentehuis verblijft. Ze is in de rouw; haar man is kort geleden overleden. Tijdens haar monoloog pakt zij een doos in met levensmiddelen en kleding van haar man, bestemd voor Suriname. Zij twijfelt of ze een brief moet schrijven aan Ricardo, haar zoon in Suriname, over het overlijden van zijn vader. Binnen de situatie van de tachtiger jaren gezien staat hij aan de verkeerde kant en zijn moeder leeft met het angstige vermoeden dat haar ene zoon schuldig is aan de dood van de andere. Toen Ricardo zijn ouders zei dat hij militair wilde worden, waren ze trots op hem, maar nu vraagt ze zich af: ‘Heb ik een Kaïn en Abel gebaard?’ Ricardo werkt mee aan een systeem dat de moordenaars van zijn eigen broer niet berecht (nog steeds een actueel gegeven!).
Iris was tijdens de ‘Decembermoorden’ en wat erop volgde nog in Suriname en liep zelfs mee met de protestloop van vele vrouwen in Paramaribo. (‘Elite-dames op hoge hakken’, zei de legeraanvoerder minachtend.) Zij en haar man gingen later weg uit Suriname. De monoloog van Iris is afwisselend, emotioneel en soms met spot en ironie, en als Iris zich verliest in haar verleden zingt ze ook Surinaamse liedjes of zegt gedichten. Boeiend om te lezen, en nog boeiender om te zien en te horen! De thematiek van scheuring in een gezin of familie is in dit stuk duidelijk aanwezig en goed is hoe de moeder eigenlijk geen keuze kan maken voor een beslissing, haar onzekerheid en hoe ze ten slotte haar brief aan Ricardo verscheurt en de doos voor Huize Bethania gaat posten. ‘Dan moet hij het maar in de krant lezen’
Thea Doelwijt: Iris. Amsterdam: International Theatre Bookshop, 1987. ISBN 90-6403-178-9
‘… die revolutie niet begrepen…’
In 2005 kwam van Cynthia Mc Leod de roman ‘… die revolutie niet begrepen…’ uit. ‘HISTORISCHE ROMAN’ staat er in hoofdletters onder de titel. Niet over een onderwerp uit vroeger eeuwen zoals de slavernij, maar over onze recente geschiedenis, de jaren tachtig van de twintigste eeuw. De roman begint in 1979 en eindigt in 1987. Het bijzondere aan dit boek is dat de lezer binnen een verhaal over een lerares op havo-I en haar familie en bekenden de feitelijke geschiedenis van deze jaren volgt. Recente HISTORIE dus en daarom heel belangrijk, want weinig schrijvers hebben de grote kennis en ook nog de durf gehad om de keiharde feiten uit deze jaren realistisch weer te geven, ook nog binnen een thema dat actueel was in die tijd: de gespletenheid binnen families en/of gezinnen waarvan iemand participeert in de militaire dictatuur.
Lerares Rita is gescheiden van haar man die in Nederland woont met zijn nieuwe vrouw. De roman begint als de 17-jarige dochter naar Nederland vertrekt om daar te studeren. Rita blijft achter met haar andere kinderen, ook zoon Peter die later wordt opgeroepen voor militaire dienst. In het leger heeft hij het enorm naar zijn zin en moeder Rita is blij voor hem, maar… na de staatsgreep in 1980 verandert het leger en steeds meer groeit de angst van Rita dat Peter meedoet aan het geweld dat steeds heftiger wordt, zelfs aan moorden. De roman eindigt in 1987 als tijdens de Binnenlandse Oorlog de zoon van de buren, vriend van Peter en collega in het leger, omkomt als hij zich bevindt in een legertruck bij Stolkertsijver, die op een landmijn stuit en ontploft.
De geschiedenis van de tachtiger jaren binnen een roman waarin jongeren een belangrijke rol spelen, is een ideaal boek voor onze jeugd om kennis te nemen van een stuk recente HISTORIE waarover ze nog weinig weten. Die kennis is van groot belang. Je heden komt immers voort uit het verleden!
Cynthia Mc Leod: ‘… die revolutie niet begrepen. Historische roman’. Schoorl: uitgeverij Conserve, 2005. ISBN 90 5429 201 6. Opmerking: Op ons verzoek gaf uitgeverij Conserve ons de informatie dat het boek nog niet uitverkocht is, er zijn nog exemplaren in de boekwinkels.
Gegevens ontleend aan Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Breda: De Geus, 2003, 2 dln.