blog | werkgroep caraïbische letteren

Doris Lessing: wrange wraak in Het zingende gras

door Cobi Pengel

The grass is singing (1950)  is de eerste roman van de Britse auteur Doris Lessing. Het verhaal speelt zich af in de veertiger jaren van de vorige eeuw in het toenmalige Zuid-Rhodesië, dat in 1980 Zimbabwe werd. Doris Lessing (1919-2013) werd geboren in Perzië, nu Iran, maar bracht haar jeugd door in Zuid-Rhodesië. In 2007 ontving zij de Nobelprijs voor literatuur. Door haar jeugd in Zuid-Rhodesië heeft zij bij het schrijven van deze roman vrijwel zeker uit herinneringen geput.

Het zingende gras is qua structuur een heel knap geschreven boek. Gezien plaats en tijd van de handeling zal het duidelijk zijn dat het van begin tot eind doordrongen is van racisme. Ook wraak  en het niet te ontkomen noodlot, reeds in het eerste hoofdstuk aan de orde, zijn motieven die de sfeer in dit verhaal bepalen. Het gehele eerste hoofdstuk, dertig pagina’s lang, onthult nauwkeurig de afloop van het verhaal: de gruwelijke moord op de blanke boerin Mary Turner door haar inheemse huisbediende. Knap geschreven door de auteur en een uitdaging voor de lezer omdat er in het eerste hoofdstuk  heel wat vragen rijzen die pas in de laatste twee hoofdstukken – die een climax vormen – beantwoord worden.

Vanaf hoofdstuk 2 lijkt het verhaal wat ‘gewoon’, soms zelfs wat saai. Beschreven wordt de moeilijke jeugd van Mary (drankzuchtige vader, hysterische moeder). Mary neemt dan ook al jong de benen naar ‘de stad’ waar zij het tot directiesecretaresse brengt en waar zij een uitgebreide kennissenkring opbouwt. Haar vriendschappen blijven echter oppervlakkig, ze leest ‘flutromannetjes’ en bezoekt veelvuldig de bioscoop. Ze leeft in haar eigen, ongenaakbare wereld, blijft zich kleden als een jong meisje, compleet met linten in haar haren, ook als ze al dertig is. Toevallig vangt ze een gesprek op van enkele van haar vriendinnen die o.a. spreken over Mary’s wijze van kleden en ook wordt er gezegd: ‘Ze moet toch ook eens aan trouwen denken.’ Mary is geschokt, maar toch wakker geschud. Ze verandert haar kledingstijl en begint serieus naar een man uit te kijken, ook al staat het idee van een huwelijk – met het voorbeeld van haar ouders nog altijd voor ogen – haar eigenlijk gruwelijk tegen. Uiteindelijk trouwt ze met Dick Turner die op het platteland een farm runt. Het huwelijk is –voorspelbaar – gedoemd te mislukken, aangezien Mary een afkeer heeft van alles wat maar riekt naar warmte tussen mensen onderling. Ze walgt er bijvoorbeeld van als ze ziet hoe de inheemse vrouwen hun baby’s de borst geven. Ze ziet de baby’s  zich als een soort bloedzuigers aan de moeders vastzuigen en gruwt bij de gedachte dat haar dat zou overkomen. Dick Turner is een goed mens die redelijk goed met zijn inheemse arbeiders omgaat, maar het is vanaf het begin duidelijk dat hij een ‘loser’ is bij wie alles mislukt, wat hij ook maar onderneemt om van zijn farm een succes te maken, hoe hij ook ploetert. Dick en Mary leven dan ook onder erbarmelijke omstandigheden en lijden nog net geen honger. Bovendien kan Mary niet tegen de hitte. In de droge tijd heeft zij het ieder jaar opnieuw heel moeilijk. Het lange gras is dan zo droog dat de voortdurend sjirpende krekels het droge gras in zingend gras veranderen (titel). Mary ‘verslijt’ de ene inheemse huisbediende (altijd mannen) na de andere. Ze kan niet met ze omgaan, ze vernedert en beledigt ze.

Als Dick een malaria-aanval heeft, is Mary gedwongen  toezicht te houden op het werk van de inheemse arbeiders op het land. Ze wapent zich met de ‘sjambok’ (een lange zweep van leer) die Dick nooit gebruikt. Maar Mary gebruikt hem wel: als een van de arbeiders even wil uitrusten van het zware werk, slaat zij zijn gezicht met één klap tot bloedens toe met de sjambok. Zij verzwijgt dit voorval voor Dick. Later zal blijken dat zij met die ene klap haar eigen vonnis geveld heeft.

Wanneer Mary weer eens zonder huisbediende zit, brengt Dick een man voor haar, haar dreigend dat dit de laatste keer is, dat dit een prima man is die goed kan werken en dat zij maar haar best moet doen hem te houden. Zijn naam is Mozes en Mary herkent hem meteen aan het litteken op zijn gezicht van de klap die zij hem heeft gegeven met de sjambok. Aanvankelijk behandelt zij Mozes zoals zij zijn vele voorgangers heeft behandeld, maar als ook hij wil vertrekken, smeekt Mary hem, hysterisch huilend, om niet weg te gaan. En hiermee is Mary’s (nood)lot bezegeld, want vanaf dat moment is de relatie Mary-Mozes veranderd. Langzaam maar zeker sluit het net van Mozes’ wraak zich om de toch reeds verwarde Mary. Al speelt hij de bediende, hij is de sterkere die het touw van het net stevig in handen heeft. Mary’s  verwarring glijdt langzaam maar zeker af naar waanzin. Een buurman is toevallig getuige van de brutale houding van Mozes tegenover Mary en Mary’s onderdanigheid en zelfs flirterige manier van spreken tegen Mozes. Een jonge Engelsman, door dezelfde buurman aangetrokken om Dicks zaken voor enige tijd waar te nemen omdat de buurman vindt dat Dick en Mary  hard toe zijn aan enkele maanden vakantie, is getuige van een ander voorval: hij ziet toevallig hoe Mozes in de slaapkamer Mary helpt haar jurk aan te trekken en de knoopjes voor haar dichtmaakt. Dick merkt niets van dit alles, omdat ook hij door alle problemen mentaal op instorten staat (hetgeen ook gebeurt na de moord op Mary). In haar waanzin wéét Mary dat zij haar noodlot niet ontlopen kan en ze voelt de aanwezigheid van Mozes overal. ‘Hij’ zal haar vermoorden, ze ‘kiest’ zelf de plaats uit wáár het gebeuren zal: ze wacht op haar veranda op haar moordenaar, alwaar ze ook inderdaad de volgende ochtend gevonden wordt. Mozes vlucht niet, maar treedt uit de schaduw van zijn wraak als de politie arriveert en hij geeft zich kalm over. Hij weet dat hij de doodstraf zal krijgen, maar het kan hem niet schelen. Het net van zijn wraak is gesloten.

Na het (opnieuw) lezen van dit sombere verhaal zocht ik op het internet automatisch naar informatie over de landonteigeningen in Zuid-Rhodesië en de moorden op de blanke boeren later in de tijd. Ik zag The grass is singing van Doris Lessing daarna als een soort ‘prelude’, hoewel deze roman reeds in 1950 geschreven is, lang voordat Zuid- Rhodesië in 1980 Zimbabwe werd.

Doris Lessing, Het zingende gras (1953). [The grass is singing]. Amsterdam: G.W. Breughel

Fragment:

Zij had niet graag dat hij sprak, want er lag een nieuwe klank in zijn stem. Zijn stem was veranderd, althans zo dacht zij. Het was nu een brutale, een onbeschaamde stem, een stem die haar trachtte klein te krijgen. Meer dan eens stond zij op het punt tegen Dick te zeggen: ‘Dick, die jongen moet maar weg.’ Maar zij durfde niet. De vrees had haar in zijn greep. Zij had het gevoel dat zij zich in een lange donkere tunnel bevond. Tastend, in grote vrees liep zij voorwaarts, zij kon niet anders, maar zij kon het einde van de tunnel niet zien. Zij wist ook niet wat haar daar wachtte. Maar wat het ook was, zij kon het niet ontgaan; onverbiddelijk liep zij haar lot tegemoet. En zij had de indruk, dat Mozes eveneens wachtte. Zij zag het aan de gemakkelijke, onbeschaamde manier waarop hij zich bewoog, zij hoorde het aan zijn spreken. Zij waren als twee strijders: nog was de strijd niet begonnen, maar beiden manoeuvreerden zij ter verkrijging van een zo goed mogelijke positie. Mozes was sterk, krachtig en zelfverzekerd; haar kracht werd echter uitgehold en ondermijnd door haar angst, haar afschuwelijke dromen en haar obsessie.’

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter