blog | werkgroep caraïbische letteren

Door en door diaspora

Over de bundel Donorwoorden van Sybren Polet

De Nederlandse dichter en schrijver Sybren Polet (pseudoniem van Sybe Minnema, Kampen 19-6-1924 – Amsterdam, 19-7-2015) schrijft vuile literatuur, zoals hij zelf zegt. Daarmee bedoeld hij dat de zuiverheid die breed aangehangen wordt, moet worden doorbroken door andere invloeden toe te laten, om het literatuurkrachtiger te maken. Polet zijn werk wordt binnen de Nederlandse letteren als experimentele literatuur gezien.

Zijn werk begint pas de laatste jaren bekendheid te krijgen. Hij heeft nooit een groot publiek gehad. Daar heeft hij zich overigens nooit druk om gemaakt. Het zijn complexe gedachtegangen die inzichtelijk gemaakt zijn. Het is deze paradox die zijn kunst herbergt en die ik als normaal beschouw. Dit zal een van nature meerstemmige bespreking worden. Te beginnen bij de politicus Pim Fortuyn (Driehuis 1948 – Hilversum 2002). Fortuyn met zijn Puinhopen van paars, was in het publieke debat de belichaming van het samensmelten van het persoonlijke en het politieke. Maar wel op een verkeerde manier. Zijn woorden waren niet donorwaardig, zou Polet gezegd hebben. Als de politicus iets niet begrijpt raakt hij gefrustreerd. Hij wil macht. Als de dichter iets niet begrijpt komt die tot leven. De politicus denkt dat hij een gedicht schrijft. Want letters zijn toch letters? De politicus is letterlijk. De dichter geletterd. De politicus die vermomd als dichter overal recht op denkt te hebben. Polet noemt dat ‘spooktaal’. “…wandelend standbeeld met een hoog geconcentreerd zelf. Zijn mondtaal een horizontale toren van Babel, uitgestrekt over de aarde. Spooktaal. Alleen schimmen komen erin tot leven… En verlangen – jij – naar het wits denkbare wit. En verdwijnen – jij – in een onbekende dimensie.” (pag. 14) De toren van de meertalige wereld is geen spraakverwarring of gefragmenteerd als in ‘Geluksplinters als tijdsplinters.’ (pag. 11) Je moet durven denken en ‘groen bloed vloeit.’ (pag. 11) Dichten is een ‘Playback show’ (pag. 25), staat er verderop. Geen imitatieshow. Terugspelen. Reflecteren. Kaatsen. Weerkaatsen dat wat nodig gezegd moest worden. That’s the job!

JOB

Job op het puin van zijn woorden.
Puinhoop
als laatste toevluchtsoord.
Je onbestaan weerspiegeld
in eigen ooglenzen. Storm
in een waterdruppel of levenslange traan.
Alle einde eindeloos herhaald. Alle woorden
wachtwoorden, nawoorden, donorwoorden.
*
Dichten als vriendendienst.
(Het dichten van hen.) (pag. 34)

De puinhoop wordt gedicht. Dat is krachtig, maar niet het meest poëtische. Ook niet de titel. Job, de zieke man voor wie offers gebracht moesten worden door zijn vrienden. Het is de conclusie: “Dichten als vriendendienst. (Het dichten van hen.)” (pag. 34) Polet schrijft het al in 1962 in zijn bundel Metaconcrete poëzie. In een gedicht uit de bundel komt een mens voor die graag een zoon voort zou brengen waarin de polyfonie vertegenwoordigd is. De dichter wil kleurrijk door het leven gaan.

Ik zing de Synthetische Mens, ha, ik zing
als de synthese tussen bokser en dichter,
als de synthese tussen de ene dichter en de andere dichter
en hun ideaal dat een bokser is;-
als een synthese tussen een man als nationaliteit
en een zoon waarin alle nationaliteiten vertegenwoordigd zijn.

Achteraf gezien zijn de metaconcrete zinnen misschien een reactie op nationalistische politici die mensen wilden onderscheiden op basis van kleur, afkomst en ras. In Donorwoorden staat onder ‘Nocturniade’ “De a van a-mens.” (pag. 33) Afgeleid van het woord ‘amen’. Zouden er in dit universum ook b-mensen bestaan? ‘Holocaust van evenbeelden.’ (pag. 23) De b-mens doet denken aan de roman ‘De geboorte van een geest’ uit 1974 van Polet: “Aanschouwer zie deez’ Moor! Zijn vel is zwart: maar wit zijn ziel, daar Jesus zelf als Priester voor hem bidt. Hij gaat Geloof, en Hoop, en Liefde aan Mooren leeren, opdat zij, witgemaakt, met hem het Lam steeds eeren.” Draai dit beeld om en gezien de donorcontext herinner ik me het boek Hakkel je, hakkel je uit 2000 van Marc Kregting: “U was gewoon een witte neger en later in zekere zin ook. Maar later zijn er in elke zin autoriteiten. Dat zijn mensen, ook mensen, en mensen willen nu eenmaal mortel, niet de stenen. Niets verhardt, zelfs niet de weidestraat, gebouwen die ontdingen.’’ Een minder geslaagd gedicht ‘Nocturniade’. (pag. 33) Dan liever dit uit ‘Nocturne’: “Je donkere deelgenoot als lotgenoot. Donderklompen. Je donkere lotgenoot als bondgenoot.” (pag. 19) Hier spreekt Polet zoals de bokser Mohammed Ali met zijn ‘woorden die zichzelf uitwissen.’ (pag. 20) Het verlangen te bestaan zonder betekenis, vrij van inhoud, maar niet inhoudsloos. In het boek met literaire emblemen uit 1977 van Polet komt Ali voor onder de sprekende kop ‘Poëzie en zelfvertrouwen.’ Ali gaf een lezing aan een universiteit in Amerika. Na afloop riepen de geïnspireerde studenten, ‘Mohammed a poem! Mohammed a poem!’ Onvoorbereid droeg hij een geïmproviseerd gedicht voor dat luidde: Me. We.

Polet houdt ook van eenvoud. Hij schrijft aan het einde van het boek: “Alle dichten is dichten van beginners.” (pag. 96). Donorwoorden begint met een citaat van Novalis: “Wir wissen nur, insoweit wir machen.” (pag. 5) Toen ik dat las moest ik denken aan het verhaal ‘The student from Sais’ uit 1798-99. Een verhaal van Novalis waarin een student ontdekt dat de logische samenhang tussen de objecten de ordening is van die objecten. Dit van Novalis, afkomstig uit het verhaal, is daarom passender wat mij betreft: “Everywhere he found familiar things, but strangely mixed and coupled, and strange things often ordered themselves in his mind. He soon began to look for the connection within everything, and for meetings and encounters. Soon he was seeing nothing in isolation.” Donorwoorden is beschaving dwars door beschavingen heen. Als een continu proces dat zich richt op het individu en de groep. ‘Treedt buiten jezelf en je bent even buiten de grot, met zicht op zwermen oerknalletjes en mini-apocalypsen.’ (pag. 38) “Alle geschiedenis voorgeschiedenis.” (pag. 11) Het gedicht sluit en sluit niets uit. ‘Om door het duister tot het licht te komen om dan weer door een hoger duister heen te gaan. Een prachtig excuus om een begin te maken met het ruimen van de rommel in onze geschiedenis en ons bewustzijn.’ Je kunt zeggen dat alertheid een van de belangrijkste afweermechanisme is en dat fictie en feit elkaar vinden in de ordening die je in de chaos aanbrengt. Ik houd niet van moraalpoëzie. Toch is het engagement in deze bundel helder en niet opdringerig. Als Donorwoorden een les zou inhouden dan is het deze – hoe preciezer, eigenzinniger en diepzinniger hoe beter.

DWAALGAST

Een labyrint van labyrinten,
een wereldomspannend,
waarin we dagelijks, uurlijks verdwalen.
Dwaalgasten. Alle gebeuren ooghoekgebeuren.

Overal warrelende zwermen (van wat?).
Lege grijze gaten. (Hoeveel schaduwen
van mij/ ons zijn er niet in aangezogen?)

Vreemd lijkt het, hoe wij (nog) verder leven,
eeuwen op zoek naar een zinvol niets.

De hoge lucht hemelloos,
het verleden
vergeetachtig, vol luchtledigheden.
Verdwaalgasten.
Een paar afgeschoten engelen onder
enkele essentiële bomen.
*
Wanneer komt mijn schaduw weer iemand tegen?
Iemand als ik.
Vergeetmuziek. (pag. 8)

Dit is hoogbegaafdenpoëzie, mocht die term bestaan voor informatie die wordt uitgewisseld zonder daar directe communicatie mee te willen. Er gebeurt veel op zoek naar feedback. Daarom doen de gedichten denken aan multigelaagde puzzels en qua structuur aan de ogenschijnlijk chaotische getallenreeksen die leden van high IQ societies in alle eenzaamheid construeren en elkaar toesturen, omdat ze de standaardtests die via de psycholoog beschikbaar zijn te simpel vinden. Aangezien die scores onder de 122 ook meetellen en tot maximaal 140 gaan. Ze hebben zelf psychometrische tests ontworpen die vanaf 122 beginnen en boven de 180 ook een valide score meten. Voor diegenen die niet thuis zijn in high IQ World, een korte schets. Om toegelaten te worden tot het gymnasium is 118 al voldoende. 130 is de aangenomen grens voor hoogbegaafdheid. 2% van de bevolking valt in die range. Sommigen scoren hoger en vallen bijvoorbeeld in het 99,93e percentiel. Dat is 1 op de 1000. Ook hier dacht ik aan Polet. Laat je niet afschrikken. In deze bundel staan donorwoorden, bedoeld om door te geven op verschillende (denk)niveaus. “Er gebeurt iets, je weet niet precies wat – en dat stemt je tevreden – , iets wat je zo overal had willen wensen. En je denkt per ongeluk de juiste mensen.” (pag. 9)

In dit boek dat negen afdelingen heeft is alles multi-interpretabel. De taal – taalfiguren. Beeldend en tactiel. In Deel 1: microscopische (pag. 11) kindsoldaten (pag. 13) Deel 2: simulacra (pag. 18) parallelgeschakelde (pag. 22) Deel 3: massa-individuen (pag. 29) elektronisch nagesynchroniseerd (pag. 31) Deel 4: waakdroomstemmen (pag. 39) het navelloze (pag. 43) Deel 5: sociabiliteit (pag. 48) in de illegaliteit (pag. 54) Deel 6: singulariteit (pag. 58) X mens A mens (pag. 60) Deel 7: filmbeeldjes (pag. 70) en spiegelneuronen (pag. 71) Deel 8: taalmystiek macrobionisch (pag. 83) taalatoom (pag. 88) Deel 9: verteburen (pag. 91) en verdwijnpunten (pag. 95). Niets is wat het lijkt. Wat er staat staat er niet. Het einde van een gedicht is het begin van een nieuwe betekenis. Een betoog dat de mens de ware status van beschaving nog niet heeft bereikt. Zeker, voor velen is de kwaliteit van het leven in de afgelopen eeuwen verbeterd; maar echte beschaving is veel meer dan de technische vooruitgang of het welzijn van een deel van de mensen. Terwijl beschaving (zoals wij die langzaamaan aanvaarden) nooit werkelijke wereldomvattende goedheid van hart heeft betekend, maar eerder de zelfmythologie van een volk, een ras. Polet dwaalt van de ene plek naar de andere en neemt in ogenschouw dat een plaats bepaald wordt door cultureel-politieke machten. Alsof hij wil zeggen dat de ware kunstenaar altijd kritiek levert, omdat ware kunst pijn doet en altijd een poëtica kent. In ‘Tegenevolutie’ (pag. 90) vindt automutilatie plaats. ‘Help ik besta niet meer. Hoera- ik besta niet meer.’ (pag. 90) Een telkens weer ontkennen. Alles moet opnieuw opgebouwd worden. Er is geen noodzaak tot het creëren van een alternatieve ruimte, mits die bijdraagt aan het geheel. Anders is die gratuit.

Job bijvoorbeeld bevond zich in een alternatieve ruimte die hij niet als vaststaand begrip zag. Zoals muziektelevisiezenders een avond in de week alternative music programmeerden. Zijn donorwoorden werden afgestaan. Of bedoelt Polet donor worden. De levende redt de levende. Wij weten alleen van datgene wat wij zelf maken. “Alles beweegt, en jij de spil, staat stil.” (pag. 22) Wat doet de onverbiddelijke tijd? “Tijd zonder natijd.” (pag. 10) “De tijd speelt geen rol.” (pag. 25) “De tijd kristalliseert, ieder kristal reflecteert de hele tijd, het hele bestaan.” (pag. 28) Wanneer je denkt de rode draad gevonden te hebben zit er een zware kink in de kabel, gemaakt door een volwassen kind dat het er zelf naar gemaakt heeft in twijfel te worden getrokken. Zijn waarheid? Welke? Job vloeit in een kop. Polet is een dichter met vele gezichten. Halverwege sluipt hij als prozaïst het beeld in. Zijn toon is informeel. Het perspectief vloeiend. Dat wordt in Job al aangekondigd: “Storm in een waterdruppel of levenslange traan.” (pag. 34), maar nu is het geen observatie. Het beeld is de beweging. De zinnen zijn aforistisch. De toespelingen seksueel. Expliciete verwijzingen naar de droom, de roes en de irrationaliteit “In mijn hoofd een beeldjesversneller, een chaotiserende.” (pag. 52) Of “Wellicht slapen wij vannacht weer in de kruin van een boom, nog nasabbelend op cocablaadjes en morning glory. Daarna wrijven wij onze neuzen tegen elkaar.” (pag. 54) En “Hoe vindt mijn onderbewuste adequate symbolen voor het totale nihil van deze planeet en zijn vele levenslange ondoden, plus allen die dagelijks een digitale dood sterven?” (pag. 58) Hier spreekt de man van het onderlichaam. De man met de hamer, die ja zegt. Geen begrenzingen, ja! Geen samenhangend stelsel, ja! Vernietiging, ja! Geen aangrijpingspunt, ja! Geen systeem om in te geloven, ja! Geen implosie, ja! Iedereen die naar houvast zoekt mag “uithuilen om de nek van een paard.”! (pag. 64)

SPREEKPUNT

Bevreemd als meneer Iks die tot zijn verbazing
proza sprak,
hij een wezen met ingekweekte
esthetische rede-
iets heeft hem
tot een vanzelfsprekend raadsel gemaakt.

Ook alle tegenwegen voeren naar een vluchtpunt,
het enige zekere.
Erheen bewegend
wil elke bewogen beweger het liefst onzichtbaar zijn.

Vluchtpunt als verdwijnpunt.
Spreekbaarheid het enige dat telt.

Als een van de laatste oudemensen
spreekt hij de oudewereld uit. (pag. 64)

Finale. “Alle dichten is dichten van beginners.” (pag. 96) Als je als dichter de tachtig gepasseerd bent begint het dichten pas echt. Er is geen uitputting waar veel is om op te hopen, veel om naar toe te werken, en waar het dromen en lijden niet is vervuld, of ingelost. Het is duidelijk. Het is schitterend. Polet wilde geen goede, maar briljante poëzie die over de consequenties van de pijn ging waarin alle dingen ontstonden en waarmee fictie werd gemaakt. Door en door diaspora.

Titel: Donorwoorden
Auteur: Sybren Polet
Uitgever: Wereldbibliotheek
Datum: 2010
Afm.: 21,9 x 13,9 x 1 cm
Pagina’s: 100

 

[Dit is een sterk gewijzigde versie van een stuk dat eerder verschenen is op Oote oote, 30 juli 2013]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter