Die taal, die weet wat…
door Jerry Dewnarain
Het maken van taalfouten kan iedereen overkomen, maar toch blijft het slordig staan wanneer het gebeurt. In kranten en in tijdschriften staan dagelijks taalfouten en ook op tv en internetsites komen taalfouten veelvuldig voor. De Nederlandse taal is een lastige taal en zit vol valkuilen, zo vinden ook de mensen die zich hebben verdiept in de Nederlandse taal. Zo word je als scholier of als academicus geacht foutloos Nederlands te schrijven. Toch zul je misschien regelmatig te horen krijgen dat je taalgebruik niet in orde is. Begrijp je dan wat je docent precies bedoelt? Wat zijn taalfouten eigenlijk precies, en zijn alle taalfouten even ernstig? Moet iedere student een taalvirtuoos zijn?
Iedereen heeft wel een mening over de bezorgdheid om het slechte spellen, de Taalunie, de slechte taalprestaties op school, enzovoort. Ook heeft men er gauw een oordeel over. Bij taalonderzoekers zoals Jan Stroop ligt dat anders. Die hebben geen mening, maar ze zijn vaak wel gefascineerd door wat ze in een taal ontdekken. Ze worden er niet door geëmotioneerd. Hij zegt in zijn onlangs verschenen taalboek, Die taal, die weet wat. Over wat kan en niet kan in het Nederlands, op pagina 9 het volgende: ‘Emoties kom je tegen bij taalliefhebbers, mensen die het beste met de taal voorhebben en die meestal ook precies weten wat het beste is voor een taal. Dat “weten” betekent in de praktijk trouwens meestal dat ze vasthouden aan wat hen ooit verteld is. Ze vinden bijvoorbeeld dat dat “hen” uit mijn vorige zin “hun” moet zijn. Ze gruwen bij het horen van “ze heb”, om van het vreselijke “hun hebben” maar te zwijgen.’ Een taalkundige kijkt daar anders tegenaan. Die weet dat iemand die zijn moedertaal spreekt, geen fouten kan maken. Het doet er ook niet toe of die moedertaal het Algemeen Nederlands is of een dialect. Ook niet of iemand veel of weinig schoolopleiding heeft gehad of als analfabeet door het leven gaat.
Stroop vindt dat we allemaal perfecte sprekers zijn van onze moedertaal. En dat zijn we al geworden toen we kleuters waren. Zelfs al bij de geboorte worden we door die moedertaal omringd en komen er talige elementen bij ons binnen, klanken, woorden, woordgroepen, zinsconstructies. Binnen de kortste keren weten we die elementen ook te gebruiken en er woorden en zinnetjes mee te maken. Het wonderlijke daarbij is dat de taal die we als kleuters om ons heen horen niet onberispelijk hoeft te zijn. Ouders verspreken zich wel eens, vergissen zich of maken hun zinnen niet af, maar dat blijkt totaal geen belemmering voor voorschoolse kinderen om de taal te leren.
Stroop legt in zijn 207 pagina’s tellend boek op een simpele en prettig leesbare wijze zijn visie over taalfouten uit. Hij vindt dat de school komt met taalregels die dan opeens opbotsen tegen wat wij als jong kind hebben geleerd. Een kind leert de taalregels van de school en houdt zich braaf daaraan. Vaak gaan ze zich zelfs ook nog gedragen als verstokte betweters. Op pagina 9 zegt de taalkundige dat het ‘…veel beter is je te realiseren dat er een wezenlijk verschil is tussen die paar van buiten geleerde voorschriften en wat we echt “weten” van onze taal. Al die honderden “regels” die we dagelijks hanteren om er gedachteloos honderden zinnen mee te vormen en te begrijpen. Die regels zijn zo complex dat we ze vaak niet eens kunnen uitleggen, terwijl we ze wel feilloos kunnen toepassen. We weten feitelijk niet half wat we allemaal wel niet “weten” van onze taal.’
Die taal, die weet wat. Over wat kan en niet kan in het Nederlands is een absolute aanrader voor studenten en taaldocenten, maar ook voor taalliefhebbers. Stroop legt moeilijke taalkwesties op een humorvolle manier uit. Hierdoor pakt hij je om het boek door te blijven lezen en sommige passages te herlezen alleen al om zijn prachtige schrijfstijl!
Jan Stroop: Die taal, die weet wat. Over wat kan en niet kan in het Nederlands. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2014. ISBN 978 90 253 0403 4