blog | werkgroep caraïbische letteren

Dichtkunst en Filosofie

door Ken Mangroelal

G.W.F. Hegel en L. Hughes

Eerst het gedicht I, too van Langston Hughes (1902-1967) ter lezing:

I, too, sing America. I am the darker brother. They send me to eat in the kitchen When company comes, But I laugh And eat well And grow strong. Tomorrow I’ll be at the table When company comes. Nobody “ll dare Say to me “Eat in the Kitchen”, Then. Besides, They’ll see how beautiful I am And be ashamed I, too, am America.
Dit gedicht laat zich moeiteloos lezen en de boodschap is helder: I, too am America.
Oppervlakkig gezien valt er verder weinig over dit gedicht te melden,- in de diepte des te meer.
Want vanuit welk bewustzijn spreekt de dichter? Wat moet hij hebben ervaren en achter zich hebben gelaten om te zeggen wat hij zegt? Wat ik verrassend aan dit gedicht vind, is dat de ontwikkeling die het ‘ik’ heeft doorgemaakt voor een groot deel terug te vinden is in de Phänomenlogie des Geistes van G.W.F. Hegel (1770-1831) en wel in het beroemde hoofdstuk ‘Selbstbewusstein’ en specifieker onder de noties ‘Herrschaft und Knechtschaft’.

Het ‘ik’ dat zich in het gedicht uitspreekt is zich bewust van zichzelf. Het vat zichzelf niet op als ‘ding’, maar als ‘zelf’. En dat niet alleen. Het is niet alleen zichzelf bewust als ‘zelf’, maar ook de ander als ‘andere zelf’. Deze staat van zelfbewustzijn, waarin het ‘ik’ zich weet als ‘wij’ en omgekeerd noemt Hegel ‘Geist’: Ich, das Wir, und Wir, das Ich ist.

Het ‘ik’ zit niet opgesloten in zichzelf als persoon of ras. Hoewel het zichzelf betitelt als ‘darker brother’ zit het niet in zijn kleur gevangen. Het transcendeert zijn persoon als ‘ik’ en de kleur van zijn ras (later in het gedicht spreekt het over de schoonheid van zijn ras, wat de ander nog moet ontdekken).

Zijn positie als ondergeschikte (als dienende en gehoorzamende) ondergaat het met enige gelatenheid. Spiritueel is het bevrijd van ‘dienst en gehoorzaamheid’, maar tegelijk komt het niet daartegen in opstand; het voert zijn werk naar behoren uit. Het gehoorzaamt als het door zijn meester/meesteres naar de keuken wordt gestuurd als ze bezoek krijgen. Het moet zich in het woonhuis (microkosmos) van zijn meester terugtrekken in de keuken, zijn werkplek, zijn plaats in de samenleving als ondergeschikte. En ook als het ‘America’ (macrokosmos) zingt telt zijn stem (nog niet) in het gezang mee.

De meester/meesteres beschikken ook over een zelfbewustzijn, maar daarvan wordt dit ‘ik’ uitgesloten. Hun wereld is geen wereld waarin er sprake is van een ‘wij’ waar dit ‘ik’ deel van uitmaakt. Voor hen is het ‘ik’ van het gedicht nog een ding, een slaaf. Het dient hen als ‘meester’ te erkennen, te dienen en gehoorzamen en zichzelf weten als hun bezit. Dat het over zich zelf kan beschikken, vrijelijk over zichzelf kan beschikken, als persoon, mens, zelf, geldt in hun wereld als utopie. Zij dromen niet van gelijkheid, maar van status quo, ongelijkheid en verder niets.

De huiskamer is de plek van de gelijken, de personen waarmee de meester/meesteres zich als gelijke weten, die zij als gelijke erkennen. Het ‘ik’ dat zich uitspreekt in dit gedicht wordt niet als gelijke erkend. Daarom moet het naar de keuken. Hoewel het als ‘Geist‘ deze tegenstelling reeds te boven is en voor zich zelf heeft opgeheven.

Het gedicht spreekt van een ‘nu’, eerste deel, en van een ‘morgen’, tweede deel. Het ‘ik’ schetst in het tweede deel een toekomstvisie. Het zal aan de tafel zitten, als er bezoek komt, zal niemand durven het naar de keuken te sturen, de aanwezigen zullen zien hoe mooi het is en zij zullen zich schamen.

We hebben de situatie van het ‘ik’ dat zich reeds als gelijke weet. Maar in werkelijkheid is er nog altijd sprake van ongelijkheid. Het ‘ik’ wordt nog niet werkelijk als gelijke erkend. Zijn concrete gelijkheid is toekomstmuziek.

Hoe deze gelijkheid toestand moet komen, of er voor gestreden moet worden of niet dat geeft het gedicht niet aan. Martin Luther King had ook een droom, een droom die toen hij werd uitgesproken niet meer was dan een droom. Zonder strijd was die droom bij een droom gebleven en nooit werkelijkheid geworden.

Wonderlijk, Hegel heeft dat allemaal gezien. Hij zegt: “Das Individuum, welches das Leben nicht gewagt hat, kann wohl als Person anerkannt werden; aber es hat die Wahrheit dieses Anerkanntseins als eines selbständigen Selbstbewusstseins nicht erreicht.” (Het individu, dat zijn leven niet in de waagschaal heeft gesteld, kan wel als persoon worden aangemerkt, doch het heeft de waarheid, om als zodanig te zijn erkend, niet vanuit een zelfstandig bewustzijn verworven.”

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter