blog | werkgroep caraïbische letteren

Dichter

door Sharda Ganga

Een van mijn mooiste herinneringen aan Michael Slory heeft niets te maken met een persoonlijke ontmoeting in de letterlijke zin, maar is tegelijkertijd wel een hoogst persoonlijk moment. Het is tijdens een editie van het Moengo festival een jaar of drie geleden. Marcel Pinas vroeg me een inleiding te verzorgen. Eén van de sprekers die vóór mij aan het woord kwam was Remy Jungerman, beeldend kunstenaar in wiens huidig werk pangistoffen een prominente rol spelen.

Michael Slory aan het raampje van de auto van Barbara Olmtak.

 

Het was een genoeglijke dag, een besloten gezelschap, ik luisterde met plezier naar Jungerman, terwijl ik intussen nog de laatste hand legde aan mijn eigen inleiding – multitaskend als altijd. Hij vertelde over de inspiratie van één van zijn werken, een dichtregel, maar hij kon niet op de regel komen, wist niet van welk gedicht het was, en ook de dichter was hem even ontgaan. Ik keek op, zag de foto van het kunstwerk, en voor ik er erg in had hoorde ik mezelf in sneltreinvaart ‘Orfeu Negro’ opzeggen, om snel-snel te komen bij die ene dichtregel die ik zag in dat kunstwerk van Jungerman:

Mi sa singi
a son
opo kon,
te den stari wasi komoto
na loktu.
Mi sa singi
alanya worku,
penipeni pangi fu rediblaw,
blaka, di no man ori ensrefi
te mi son e kon (…)

Ik heb sindsdien vaker teruggedacht aan dat moment. Ik kan me voorstellen dat u dat vreemd vindt – tis gewoon een verhaaltje van een vrouw die gedichten in d’r hoofd heeft opgeslagen, denkt u. Maar dat een blik op een foto van een kunstwerk voldoende is om in het hoofd van een toeschouwer een klik te maken met bepaalde dichtregels, en dat dan vanzelf de woorden over de tong van die toeschouwer rollen, zonder dat die daar vat op heeft – dat is niet normaal. Mijn brein is er naderhand nog lang mee bezig geweest – die kracht van het samenkomen van twee kunstvormen, dat moment waarop alles klopt, die intense beleving van de magie van kunst.

Zo diep geworteld zitten enkele schrijvers blijkbaar in mijn onderbewustzijn, en is dat niet waar je zou willen wonen als dichter, als schrijver? (En ik denk nu automatisch: ‘Wat zijn woorden eigenlijk- het vaderland van de dichters..’, stop, Sharda, stop, nu niet Shrinivási er ook bij slepen).

Dat is waar je wil wonen als dichter, als kunstenaar, diep geworteld in de harten en hoofden van je lezers, zodat je altijd deel van ze bent. Onnadrukkelijk, zonder dat die lezers het zelf in de gaten hebben, tot het moment dat je woorden een waarheid kunnen illustreren, of een twijfel benoemen. Dan kom je tot leven, en biedt je de lezer je gift – kijk, neem mijn woorden, opdat je het niet zelf hoeft te bedenken.

Dat voortleven in de lezer, dat lijkt mij het hoogst haalbare, en het ultieme compliment. Daarom kan ik zeggen: die Slory, die zal in elk geval voortleven in mijn boekenkast en in mijn hoofd.

gangadwt@gmail.com

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter