blog | werkgroep caraïbische letteren

Di-nos-e-ta: een vernauwing of een voorwaarde?

door Willemijn Geldrop

In 2006 publiceerde Aart Broek een verhandeling over de Papiamentstalige literatuur met de titel De kleur van mijn eiland: ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863. In zijn verhandeling onderscheidt Broek in grote lijnen twee tendensen in de Curaçaose literatuurontwikkeling. De eerste tendens wordt gekenmerkt door creolisering. Creolisering was het lokaal cultureel verzet tegen de twintigste-eeuwse vernederlandsing en vertaalde zich in de formulering van een eigen identiteit die verschilde van de Nederlandse. Volgens Broek werd er met name vanuit de lokale blanke elite aangestuurd op lokale identiteitsvorming die de verschillende bevolkingsgroepen op het eiland dichter tot elkaar zouden brengen. Het verzet tegen de vernederlandsing was een proces van lokale culturele homogenisering, dat zich uitte in creolisering. Na Trinta di Mei is er sprake van een nieuwe tendens, namelijk het afrocentrische Di-nos-e-ta. Kenmerkend voor deze tendens is de toe-eigening van de Antilliaanse culturele identiteit door de Afro-Curaçaose gemeenschap. Daarbij werd felle kritiek geuit op het koloniale verleden en de vernederlandsing op Curaçao. Broek concludeert dat Di-nos-e-ta als stroming een vernauwing is van creolisering, omdat de definitie van de Antilliaanse identiteit wordt gereduceerd tot een Afro-Antilliaanse identiteit en daarmee de culturele invloed van andere bevolkingsgroepen op Curaçao uitsluit. Deze conclusie suggereert twee standpunten, namelijk dat de Antilliaanse bevolking niet meer creoliseerde na Trinta di Mei en dat de Di-nos-e-ta-beweging afbreuk doet aan de multiculturele Antilliaanse identiteit. Beide standpunten – en daarmee ook de conclusie – worden onhoudbaar wanneer men het begrip creolisering op andere manier benadert dan als zijnde een cultuurstroming. Di-nos-e-ta wordt dan juist een voorwaarde of een versterking van creolisering in plaats van een vernauwing.

De Martiniquaanse filosoof Edouard Glissant heeft meerdere verhandelingen geschreven over de Caraïbische identiteit en de rol van creolisering daarbij. Creolisering is volgens Glissant een proces waarbij de Caraïbische identiteit betekenis krijgt door versmeltingen van culturele diversiteit. Sinds het koloniale tijdperk wordt de Caraïbische archipel door diverse bevolkingsgroepen bewoond. De oorspronkelijke indianen, Europese kolonisten, Afrikaanse slaven, Oost-Indische contractarbeiders en de twintigste-eeuwse immigranten zorgen voor een cultureel divers klimaat. Door de eeuwen heen hebben deze bevolkingsgroepen hun oorspronkelijke tradities, normen en waarden naast elkaar en met elkaar ontwikkeld tot een eigen cultuur die bestaat uit een versmelting van diverse culturele gebruiken en tradities. Het meest belangrijke punt van creolisering als ontwikkelingsproces van culturele diversiteit, is dat creolisering niet tot culturele homogenisering kan leiden. Culturele homogenisering wordt door diverse Caraïbische filosofen en theoretici in verband gebracht met de voormalige kolonisator. In het manifest Éloge de la creolité (1990) van de Martiniquaanse auteurs Jean Bernabé, Patrick Chamoiseau en Raphaël Confiant wordt het verschil tussen culturele homogenisering en culturele diversiteit uitgelegd. Daar waar culturele homogenisering het domineren en uitroeien van lokale culturen tot gevolg heeft, houdt culturele diversiteit het voortbestaan en de verdere ontwikkeling van lokale culturen in stand. Voorwaarde voor creolisering is dan ook culturele diversiteit. Creolisering kan daarom onmogelijk culturele homogenisering tot doel hebben.

In de definitie van creolisering als oneindige versmelting van culturele diversiteit, is de ‘Di-nos-e-ta’ tendens geen ‘vernauwing’ of een reductie, maar juist een voorwaarde voor het Antilliaanse creoliseringsproces. Pas door de bewustwording van haar eigen identiteit, kon de Afro-Curaçaose bevolking deel uitmaken van het Antilliaanse creoliseringsproces. In de negentiende eeuw ontwikkelde zich op Curaçao een lokale cultuur die rijk was aan Latijns-Amerikaanse, joodse, Afrikaanse en Spaanse invloeden. Deze creoolse cultuurontwikkeling ging in de twintigste eeuw verder, ondanks de dominantie van de Nederlandse cultuurpolitiek. Het Antilliaanse verzet tegen de Nederlandse identiteitsvorming resulteerde in culturele confrontaties, die de dominante vernederlandsing reduceerde tot een onderdeel van de culturele diversiteit. De Afro-Curaçaose cultuur was tot de onlusten op 30 mei 1969 niet sterk aanwezig in de Antilliaanse identiteitsvorming. Na Trinta di Mei manifesteerde de Afro-Curaçaose cultuur zich in de verhalen over de slaaf Tula en de verheerlijking van het Afro-Antilliaanse cultuurgoed. Deze ontwikkeling heeft ervoor gezorgd dat het slavernijverleden een plaats heeft gekregen in het collectieve geheugen van de Antilliaan. Daarnaast heeft na deze periode de orale overlevering in de vorm van de tambú en de tumba een vaste plek verworven in de Antilliaanse cultuur.

De Antilliaanse cultuur stopte niet met creoliseren na Trinta di Mei. De Afro-Curaçaose cultuur ging na 30 mei 1969 de confrontatie aan met de andere culturen op Curaçao en versterkte daarmee het creoliseringsproces van de multiculturele Antilliaanse identiteit.

1 comment to “Di-nos-e-ta: een vernauwing of een voorwaarde?”

  • Een boeiend betoog. Het is echter niet constructief voor de gepresenteerde gedachtegang om de studie De kleur van mijn eiland (Leiden: KITLV, 2006) een tekortkoming toe te schrijven, die er niet in zit.
    In dat boek wordt nergens gesuggereerd dat de ‘creolisering’ of de verdediging ervan, stopte na 30 mei 1969. Integendeel heel uitgebreid – pp. 239-56 – wordt de verdere uitbouw van de creoliseringsgedachten sindsdien en tot op heden getekend, onder verwijzing naar vele auteurs en hun werk aan gedichten, verhalen, essays en toneel.
    De di-nos-e-ta beweging cultiveerde het (volkse) Afro-Antilliaanse culturele erfgoed en zette zich nadrukkelijk af tegen de (elitistische) creoliseringsidealen vanwege veronderstelde eenzijdigheid. De exclusieve koestering van de Afrikaanse c.q. Afro-Antilliaanse elementen ging aantoonbaar ten koste van de nuancering en kwam bijgevolg in botsing met de werkelijkheid (zoals ook elders in de regio, b.v. het Rastafarianisme) – zie pp. 257-67.
    Ondertussen intensiveerden verdedigers van de creolisering – stellig mede onder invloed van de di-nos-e-ta beweging – de aandacht voor het Afro-Antilliaanse erfgoed als integraal onderdeel van het eilandelijke samenleven. Dit geschiedde echter met een boeiende mengeling van waardering en kritiek. Juist die kritiek op het eigene ontbrak aan de di-nos-e-ta beweging.
    In dezen toonde Elis Juliana zich de meester van de creolisering, waarvan het Afro-Antilliaanse element een integraal onderdeel vormt.
    De kleur van mijn eiland kreeg onlangs een Engelstalige ‘samenvatting’, waaruit ik citeer: Elis Juliana, very much a defender of the creolization concept, has been performing a delicate poetic dance for decades, while he shows himself both sharply critical and warmly sympathetic of Afro-Antillean lifestyles and aspirations (The Colour of My Island, Haarlem: In de Knipscheer, 2010, p. 62). Ook in deze ‘synopsis’ is te lezen dat de creolisering niet stopte na trinta di mèi en dat in toenemende mate deze creolisering het ‘Afrikaanse’ element in de gelederen opnam, maar niet op voorhand met de grenzeloze verheerlijking van het volkse zoals de di-nos-e-ta beweging deed.
    Terzijde, voor Tula werd eerst aandacht gevraagd door nog een meester van de creoliseringsgedachte: Pierre A. Lauffer. Hij deed dit ver voor 30 mei 1969, begin jaren vijftig al bij de opening van een debatingclub, en sindsdien in vele gedichten en verhalen – sla er De kleur van mijn eiland nog maar eens op na.
    Aart G. Broek

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter