blog | werkgroep caraïbische letteren

Deryck Ferrier is 87 en debuteert

door Michiel van Kempen

Hugo Pos publiceerde in 1985 zijn eerste prozaboek, Het doosje van Toeti. Hij was toen 72 jaar oud. Als het om de debuutleeftijd gaat, verslaat Deryck Ferrier nu Pos met maar liefst vijftien jaar: hij komt op 87-jarige leeftijd met zijn eerste literaire boek, In de ban van de bosgeest; Ontmoetingen met Panaike. Maar er is meer bijzonder aan het boek dan alleen de leeftijd van zijn auteur.

Deryck Ferrier & Carlo Jadnanansing

Allereerst: wat voor een boek is het eigenlijk? De uitgever, Carlo Jadnanansing, noemt het in zijn voorwoord een ‘roman’, maar ontkracht die aanduiding natuurlijk zelf al door zijn voorwoord, want wie heeft er nu ooit gehoord van een roman met een voorwoord? Jadnanansing geeft ook zelf al direct aan dat er iets rammelt aan die aanduiding. Hij schrijft: ‘De vraag is overigens of de naam roman ([Ferrier] noemt het met de bescheidenheid die hem eigen is, een novelle) juist is, omdat het onderhavige boekwerk volgens de auteur op werkelijk gebeurde feiten berust.’ Hier komt een misverstand aan de oppervlakte: romans zouden niet op werkelijk gebeurde feiten berusten. Welnu, ik zou het willen omdraaien: bijna álle romans berusten op werkelijk gebeurde feiten, alleen zijn ze door de auteur vaak in een verband gezet dat verhaaltechnisch beter uitkomt, of iemand krijgt om redenen van discretie een andere naam. De ‘grote volksschrijver’ Gerard Reve heeft zelfs eens opgemerkt dat hij totaal geen fantasie had en niets aan het papier kon toevertrouwen dat hij niet zelf had meegemaakt. Zijn Verzamelde Werken omvatten dus zes dikke delen werkelijk gebeurde feiten, vanzelfsprekend: door de bril van Reve.

Dat een boek van 238 pagina’s een novelle zou moeten heten, is natuurlijk ook ongerijmd. Volgens het Algemeen letterkundig lexicon zit een novelle qua lengte tusen de roman en het verhaal in, ze heeft een beperkt aantal personages, een beperkt tijdsbestek en geen brede milieuschildering. Welnu, In de ban van de bosgeest kent veel personages, tussen begin en eind zitten tientallen jaren en zowat het hele historische decor van het naoorlogse Suriname komt voorbij. Is het daarmee ook een roman? Nee, het is het relaas van de auteur zelf met zijn medewerkers, een niet fictioneel verslag waarin wel enkele bijzondere, laten we zeggen: niet-realistische voorvallen passeren. Natuurlijk is de selectie van feiten die van de auteur. En hij voert de personen sprekend op, wat uiteraard een reconstructie is van wat er ‘in het echt’ is gezegd en dat doet hij in authentiek klinkend Surinaams-Nederlands en Sranantongo.

Ik denk dat het ook voor het boek niet goed zou zijn om het wèl als een roman te lezen. Dan zou je toch direct moeten vaststellen er geen sterke plot is, maar een aaneenschakeling van gebeurtenissen (die overigens wel aan het einde van het boek aardig bij elkaar komen). Je zou dan moeten vaststellen dat het boek met lezenswaardige beschrijvingen begint van een ploeg die in het Tibitigebied in West-Suriname een prospectie uitvoert voor een bosbouwproject. Vervolgens zakt het boek in en lijkt het alsof de auteur de tekst van een aantal jaarverslagen van zijn bureau in zijn boek heeft gekieperd – neem dit citaat van p. 118: ‘Daarom zouden we moeten uitgaan van een benadering die zich toelegt op een verstrekkende omslag van de gangbare arbeidsintensieve naar moderne hooggemechaniseerde productiesystemen.’ Aan het einde komt er dan weer een verhaal van vlees en bloed dat teruggrijpt op het begin. Stilistisch houdt het als roman ook niet over: het zit vol clichés (broodjes worden altijd met smaak verorberd, Nederland is een koud kikkerlandje enz.) en de vele tegenwoordig deelwoorden maken de stijl log en ouderwets: ‘Weer prevelend  in zijn eigen taal haalde hij de volle fles rum uit de doos […] terwijl hij wederom al zingend en rammelend met de maraca om ons heen danste.’ (p. 110). Nogal wat bladzijden hadden stevig geredigeerd moeten worden.

Maar als je het boek met andere ogen leest, als een mengvorm van reisverslag, memoires en beschouwing, kan het veel plezier geven. En dan moeten we eerst vertellen wie Deryck J.H. Ferrier is.

Deryck Ferrier stamt uit een familie die roemruchte schrijvers heeft voortgebracht. Hij is de oudste zoon van dr Johan Ferrier, laatste gouverneur en eerste president van Suriname, die zelf voor enkele boeken met Anansitori tekende. Een andere zoon, Leo Ferrier, kwam in 1968 met een van de allerbeste Surinaamse romans: Átman. Zus Cynthia Mc Leod-Ferrier heeft naam gemaakt als de bestverkopende Surinaamse auteur na Albert Helman, natuurlijk met haar verfilmde historische roman Hoe duur was de suiker? Deryck Ferrier, geboren in Paramaribo in 1933, richtte in Suriname het CESWO op (Centrum voor Economisch en Sociaalwetenschappelijk Onderzoek), een bureau dat verkenningen verricht voor overheid en bedrijfsleven. Hij heeft met regelmaat lezingen gegeven, publiceerde wetenschappelijke studies en ook een prachtig artikel over het oudste Surinaamse kinderliedje.

Kaart in het boek, van het te inventariseren bosareaal

In de ban van de bosgeest is een persoonlijk verslag van een aantal zaken die de directeur van CESWO, Deryck Ferrier dus (in het boek ‘baas Ferrie’ genoemd), in zijn lange carrière heeft meegemaakt. Het begint met een bosinventarisatie die het CESWO uitvoert in opdracht van de Engelsman John Duncan, die werkt voor een firma in tropisch hout. Het zijn allemaal kleurrijke figuren met wie baas Ferrie op stap gaat, maar twee springen er wel heel in het bijzonder uit: de Aukaner Douglas Petrus Yankee en Bernard Tandjoenoemé, ‘een alleraardigste, openhartige en bij tijd en wijle hondsbrutale Indiaan van twintig jaar, die het tropisch regenwoud door en door en als geen ander kende.’ De auteur doet precies uit de doeken hoe een verkenning van een bepaald bosgebied technisch in haar werk gaat en voegt ter verheldering ook enkele landmeetkundige kaarten aan het relaas toe (toch geen zaken die je ooit in een roman zult tegenkomen). Ik kan me geen ander verslag van zo’n bosploeg uit welk Surinaams boek dan ook herinneren, en Deryck Ferrier vertelt het met smaak en oog voor het locale detail. Hij blijkt zelf een groot kenner te zijn van de Surinaamse natuur en geologie, en wat hij niet weet wordt wel aangevuld door de boskenners die hij heeft ingehuurd. De onderlinge verhoudingen binnen de ploeg, en vooral ook de verhoudingen tussen de mensen uit de stad en de bos- en savannebewoners komen helemaal tot leven. Hij beschrijft de Indianen (Ferrier spreekt niet van ‘inheemsen’) met veel respect: mensen die hun eigen habitat met trots bewonen en die de stedelijke bezoekers met een mengeling van eigendunk, wantrouwen en spot tegemoettreden, nu eens schuw, dan weer vrijpostig. (Opmerkelijk is wel dat hij bijna altijd spreekt van ‘hun taal’ en nergens aangeeft welke taal dat dan is: Karaïbs, Arowaks?) Een prachtige dorpsfiguur zet Ferrier neer in de sjoemelende en vadsige niksnut Loepie, die niet ophoudt te bedelen om baas Ferries Zwitserse zakmes. Jaren later komt hij de man nog tegen in Nederland, en het zakmes blijft een cruciale rol spelen, die ik hier niet zal verklappen.

Dan volgt een lang middenstuk, dat in grote stappen enkele tragische episoden uit de moderne geschiedenis van Suriname beschrijft en hoe CESWO daarin probeert te overleven. Na vele jaren zijn we aanbeland in de tijd van de opstandige (of volgens het boek misschien beter: criminele) Indianen die berucht werden onder de naam Tucajana Amazones en die vanaf 1989 de kant van Bouterse kozen en een groot deel van het land bezet hielden. Baas Ferrie verneemt dat zijn vriend en helper Bernard is omgebracht en gaat op onderzoek uit. Zijn schets van het gebied rond de brug over de Saramacca bij Matta en zijn naspeuringen in een kleine vestiging van Akaranie-inheemsen zijn 100 procent authentiek neergezet – en ik kan dat uit eigen ervaring bevestigen, want ik ben in die tijd, geëscorteerd door zwaarbewapende jonge Tucajana’s, het gebied ingegaan om Tucajana-leider Thomas Sabajo, die zetelde in Bigi Poika, te spreken.

Drie Indianen bij de houten brug over de Saramaccarivier. Tekening door Robby Barend uit het boek.

Wat er gebeurt in de slotbladzijden van het boek moet de lezer zelf maar lezen. Het is misschien wel interessant om nog op te merken dat die bladzijden zich afspelen rond de Carolinekreek (niet te verwarren met de Carolinakreek) en de mensen die wonen rond de achttiende-eeuwse en inmiddels geheel vervallen  Duitse nederzetting Carolinenburg.

Met dit boek schaart Deryck Ferrier zich in een traditie die rond 1900 is begonnen van verslagen door Surinamers van het alledaagse leven, die met veel kleur en levendigheid en met grote betrokkenheid bij land en volk zijn opgetekend, en dan heb ik het over mensen als E.J. Bartelink, J.G. Spalburg en Jacq. Samuels. Vanwege deze traditie vind ik ook dat titel en ondertitel van het boek –  In de ban van de bosgeest; Ontmoetingen met Panaike – niet zo geweldig gekozen zijn, want de ontmoeting met de bosgeest krijgt niet zo heel veel aandacht. Ik vind ook dat het omslag niet goed gekozen is: het is niet zo’n beste tekening van Robby Barend (die met andere tekeningen laat zien dat hij wel goed kan tekenen) en het geeft het boek een uitstraling als een jeugdboek uit de jaren ’60 van C. Butner of Anne de Vries. Dit boek verdient beter.

Volgens een op 22 augustus j.l. begonnen artikel op Wikipedia heeft Deryck Ferrier nog twee omvangrijke manuscripten in de pijplijn zitten. Daar kijk ik graag naar uit.

Deryck J.H. Ferrier, In de ban van de bosgeest; Ontmoetingen met Panaike. Paramaribo: Carlo Jad Fonds, 2020. 238 pp., met illustraties. ISBN 978 99914 57 40 6. Prijs in Suriname: SRD 275,-. Bestellingen via carlojad@hotmail.com 


Email van uitgever Carlo Jadnanansing, dd. 21 januari 2021:

Beste allemaal, Ik had eerder de recensie van Michiel van Kempen rondgestuurd. Hoewel zijn vakkundige recensie kritisch is, kan deze toch als positief beoordeeld worden. Dit vooral omdat de recensent aan het slot van zijn artikel stelt dat hij uitkijkt naar het volgende boek van Deryck Ferrier.Hoewel hij er geen bekendheid aan geeft, weten ingewijden dat de auteur nog bijna vijf manuscripten heeft afgerond die alleen nog persklaar gemaakt moeten worden. De recensie van Hilde Neus, neerlandicus en trekker van de wekelijkse en veel gelezen rubriek DWT Literair, kan zonder meer als lovend worden beschouwd. Het opschrift ervan: Bosgeesten: een geestelijke verbinding met de natuur geeft de kernboodschap van het boek weer. Neus komt met de originele invalshoek dat de hoofdpersoon van het boek onze bedreigde tropisch regenwoud zelf is. Maar ook de markante gebeurtenissen die beschreven zijn in: In de ban van de bosgeest, worden door haar op treffende wijze verteld. Inderdaad ligt de kracht van de auteur vooral in zijn sterke uitbeeldingvermogen, waardoor de lezer het gevoel krijgt dat hij zelf deelgenoot is van de gebeurtenissen. De lezer maakt zelf mee hoe de jaguar de aanval inzet op baas Ferrie (Deryck Ferrier)en zijn medewerker Yankee, die een schot lost op het beest ..………, maar het geweer ketst (gaat niet af!). Neus is van mening dat het boek vele mensen zal aanspreken en gelezen zou moeten worden door iedereen die werkt in het binnenland. Zij stelt zelfs een vertaling van het boek in het Portugees voor. Als de tekenen niet bedriegen zal In de ban van de bosgeest een Surinaamse bestseller worden. Het gaat goed met de verkoop, maar er zijn nog voldoende exemplaren aanwezig van de eerste druk. Ik heb persoonlijk alle hoop dat er dit jaar nog een tweede druk nodig zal zijn. MvG, CRJ

4 Trackbacks/Pings

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter