Dekolonisatie van het archief
Op 14 januari 2020 heeft prof. Charles Jeurgens een lezing verzorgd in het Nationaal Archief Suriname, met de spannende titel ‘Het witte archief onder vuur’. Charles Jeurgens is hoogleraar archiefstudies bij de afdeling Mediastudies van de Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam.
door Hilde Neus
Bij de aanvang van de lezing draaide de professor een zeer aangrijpend videofilmpje af waarin een gedicht werd gepresenteerd. Het is hier terug te kijken op.
Een jonge zwarte vrouw laat foto’s uit het verleden zien, terwijl ze de woorden uitspreekt: ‘Whilst you archive me, don’t undermine me.’ Terwijl je me archiveert, ondermijn me niet! En dat is de strekking van het verhaal van Juergens. Te lang is het archief gericht op de witte, mannelijke bezoeker. Is het wel het geheugen van de samenleving, als het slechts een deel van de mensen representeert? Het is dan slechts een eenzijdig en selectief geheugen? De herijking van de achterliggende gedachten voor het vormen, ontsluiten en beschikbaar stellen van archieven past helemaal in de huidige discourse van inclusiviteit; iedereen moet mee kunnen doen met maatschappelijke ontwikkelingen, ook binnen culturele of historische activiteiten. Mensen van kleur, minderheden, mensen met een beperking, vrouwen. We moeten niet vergeten dat tot de jaren 60 van de vorige eeuw de wetenschap gericht was op witte mannen, en daarbij vooral de bovenlaag. Pas toen werd de socialisering van het historisch onderzoek een feit en kwamen de arbeidersstudies, vrouwenstudies op, en ook zwarte studies. Sindsdien hebben die een enorme vlucht genomen en is er veel meer geschreven over deze gemarginaliseerde groepen die vervolgens in beeld zijn gebracht. Sociale media hebben daar nu, heden ten dage, ook een grote invloed op. De samenleving wordt steeds socialer, zeker wat kennisdeling betreft. De stilte over de zwarte pagina’s van de koloniale geschiedenis wordt doorbroken en de ondergesneeuwde groepen krijgen steeds meer agency: hun eigen stem wordt hoorbaar in de discussies, en ze gaan meebepalen hoe er gearchiveerd zou moeten worden.
In Suriname
Ook de archieven van Suriname zijn gevormd door de kolonisator. Ze zijn geschreven door witte ambtenaren. Dit heeft weer invloed op geschiedenissen, want de gegevens voor onderzoek worden vaak uit het archief gedestilleerd. Denk maar aan Geschiedenis van Suriname van Wolbers (1861) dat geheel gestoeld is op studie van het archief; zelf heeft Wolbers nooit een voet in Suriname gezet. Ook in musea is er selectieve aandacht voor de eigen helden, wat een misplaatste trots heeft gecreëerd, en daar is nu veel discussie over: denk maar aan beelden die worden weggehaald waar andere voor in de plaats komen. In Suriname gebeurt dat ook: zoals het timpaan in de nok van het paleis op het Onafhankelijkheidsplein, of het beeld van Koelie papa, agent- generaal en later procureur-generaal (1881-1886) Barnet Lyon, dat vervangen is door een beeld van de Hindoestaanse heldin Janey Tetary, die in 1884 op 28-jarige leeftijd werd doodgeschoten tijdens een opstand. Elk volk heeft zijn helden nodig, en na een zoektocht in de archieven (die vaak niet zo eenvoudig is) worden ze wel gevonden.
Jeurgens haalt de Kameroense filosoof Achille Mbembe (zie Signalement onderaan) aan, die benadrukt dat het archief van levensbelang is, en de enige manier om ‘neger’ terug te geven aan de eigen geschiedenis. Hij gelooft niet in kleurenblindheid, maar in negerbewustzijn, en wil het woord ‘Neger’ weer met een hoofdletter schrijven. Het identiteitsoordeel moet worden herzien, en rituelen en andere culturele elementen geherwaardeerd. Mbembe gelooft niet dat beelden die uit het stadsbeeld worden verwijderd, moeten worden vernietigd, of worden overgebracht naar musea. Hij stelt voor om ze in een park te plaatsen, een soort kerkhof voor koloniale beelden.
Woorden doen er toe
De rol van taal in archieven is cruciaal voor de beeldvorming. Er is veel discussie over een groot aantal benamingen, zoals neger of Eskimo (zie Luku, hieronder). Gert Oostindie schreef in OSO een artikel over hoe moeilijk het was om de slaven in de archieven van Suriname in beeld te krijgen. Veel van het onderzoek hangt af van hoe je naar het archief kijkt. Laura Ann Stoler noemt dit: reading against the grain (2009). Lezen tegen de draad in. Dit kan heel veel nieuwe inzichten opleveren.
Jeurgens geeft een voorbeeld van een 17e /18e-eeuws archief over Nederlands-Indië. Dit is in de 19e eeuw ontsloten met een handgeschreven trefwoordenlijst op mannelijke namen. Bij recente digitalisering van dit archief is dit mannenregister precies zo overgenomen, en alle namen van vrouwen die voorkomen in dit archief, zijn wederom niet opgenomen. Dit betekent dat het archief niet via de computer doorzoekbaar is op vrouwennamen.
In onderzoek naar de Surinaamse geschiedenis zijn vrouwen ook vrij onzichtbaar. De oorzaak hiervan is, dat de meeste studies door mannen zijn geschreven, maar ook omdat mannen op een andere manier naar bronnen kijken. Als je je ervan bewust bent, en echt op zoek gaat naar de vrouwen, zul je ze zeker vinden; in de archieven of historische werken over Suriname. Maar dit kost tijd, en moeite. En het lezen van een 18e-eeuws handschrift is niet altijd eenvoudig. Dat vraagt wat oefening en doorzettingsvermogen.
Zienswijze
Het is van belang vanuit welk oogpunt je zaken beschouwt. Archiefstudies hebben een lange Westerse traditie, die lange tijd allesbepalend was. Deze witheid moet worden gedemythologiseerd. Momenteel komen er veel andere zienswijzen op, die ook een plaats krijgen in de archiefstudies. Er moet afstand genomen worden van het Europese standpunt, en de ‘rituele archieven’ moeten een grotere rol gaan spelen. Voorouderlijke kennis, die eerder als folklore of mythologie werd beschouwd, orale geschiedenis, het vraagt een andere benadering, maar kan veel nieuwe inzichten opleveren.
Dit zijn bewuste keuzes van de archiefvormer, en deze keuzes hebben politieke implicaties. Het is daarom van belang dat in de archiefraad ook niet-traditionele groepen worden opgenomen, waardoor de keuzes anders worden gemaakt en er meer ruimte komt voor deze niet-gerepresenteerden.
Van de andere kant is het ook belangrijk dat voormalige gekoloniseerde landen zelf, zoals Suriname, voorwaarden stellen aan de repatriëring van archieven. Zoals bekend, zijn na de bouw van het Nationaal Archief aan de Coppenamestraat, de Surinaamse stukken die eerder naar Den Haag waren verhuisd, teruggekomen naar huis. Hier is flink over onderhandeld volgens dr. Hassankhan, die toen minister van Binnenlandse zaken was. Voor de teruggave zijn de archieven gerestaureerd en gedigitaliseerd. Wat er openbaar beschikbaar wordt gesteld, is dat een besluit van Nederland, of van Suriname? Onze nationale archivaris, mevrouw Rita Tjien Fooh, is zich zeer bewust van de huidige ontwikkelingen, ook in het Caribisch gebied. En die zullen zeker mee gaan tellen in toekomstige besluiten over het Surinaamse archief.
Luku
Is het woordgebruik van de musea nog van deze tijd? Welke woorden worden nu als gevoelig, discutabel of denigrerend gevonden, door wie en waarom?
Met de publicatie Woorden doen ertoe dragen vier musea – Tropenmuseum, Afrikamuseum, Museum voor Volkenkunde en het Wereldmuseum – bij aan de dialoog over het woordgebruik in de museumwereld en sluiten aan bij het maatschappelijke debat over de vraag of bepaalde woorden nog wel van deze tijd zijn. De publicatie is bedoeld om meer inzicht te geven in de politieke en sociale lading van bepaalde woorden die in musea worden gebruikt. Dit werk laat zien dat de beschrijving van een object soms net zoveel betekenis heeft als het object zelf. Dit kan helpen om beter te begrijpen waarom een woord dat voor de een geen lading heeft, bij een ander juist gevoelig ligt. Dit werk biedt inzicht en alternatieven.
Signalement
Achille Mbembe is geboren in 1957 in Kameroen en heeft aan de Sorbonne Politicologie gestudeerd. Hij is vooral beïnvloed door Frantz Fanon en Michel Foucault. Hij is geïnteresseerd in Afrikaanse geschiedenis, postkoloniale studies, politiek en sociologie. Hij wierp het label postkoloniaal af, omdat hij gelooft in acceptatie en een overgang tot verandering, en niet zozeer de terugkeer naar een origineel marginaal land ver in de bush.
Mbembes belangrijkste werk is geschreven in het Frans, maar zijn hoofdwerk On the Postcolony, is vertaald naar het Engels en uitgegeven door de University of California Press in 2001. Dit werk is herdrukt door de Universiteit van Witwatersrand , waar Mbembe werkzaam is. In deze tekst beweert Mbembe dat de academische en maatschappelijke discussies over Afrika door diverse clichés gekoppeld zijn aan Westerse fantasieën en angsten. In navolging van Frantz Fanon en Sigmund Freud is Mbembe van mening dat deze verbeelding geen representatie is van het werkelijke Afrika, maar een onderbewuste projectie, voortkomend uit schuldgevoel, ontkenning en een compulsief herhalen. Mbembe interpreteert Afrika niet als een constante, geïsoleerde locatie, maar als een verwrongen relatie tussen zichzelf en de rest van de wereld, die zich tegelijkertijd afspeelt op politiek, psychisch, betekenisgeving en seksueel gebied.
Mbembe haalt Michel Foucaults begrip biopower aan. Biomacht is een vorm van machtsuitoefening door regulering van het biologische en sociale leven op grote schaal. Foucault duidde er het gebruik van moderne wetenschap (vooral de medische wetenschap en statistiek) als machtsmiddel mee aan. Waar middeleeuwse en vroegmoderne staten vooral dreigden met geweld tegen het lichaam van de onderdaan (doodstraf, oorlog, foltering), gebruikt de moderne staat volgens Foucault de wetenschap om het leven juist in stand te houden en te reguleren. Moderne gezondheidszorg is zo een machtsmiddel, omdat het de machthebber de mogelijkheid biedt om (lichamelijke of psychische) afwijkingen te medicaliseren en te corrigeren. Eugenetica en genocide zijn de meest extreme vormen van biomacht. Mbembe zegt dat biopower, als een verzameling van opgelegde macht en biopolitiek, niet langer voldoende is om de huidige vormen van onderdrukking te verklaren. Hijzelf voegt hier het begrip ‘Necropolitiek’ aan toe, waarmee hij verder gaat dan het toeschrijven van disciplinaire apparaten aan volkeren. Hij laat aan de hand van bv. landen in Afrika, Kosovo en Palestina zien dat de overmacht van bepaalde landen doodszones creëert, waar de dood de uiteindelijke en ultieme onderdrukkingsbeoefening wordt, en tegelijkertijd de primaire vorm van tegenstand.