blog | werkgroep caraïbische letteren

De zoektocht van een Hindostaan naar het cultuureigene (6)

Culturele oriëntatie en cultuurschok in Bakkie (1961-’62)

door Bris Mahabier

40. Mijn culturele oriëntatie in Bakkie

Ik maakte in Bakkie in mijn eerste dienstjaar langzamerhand, oppervlakkig kennis met de lokale culturele diversiteit. Een geheel nieuwe situatie en ervaring voor mij. Magentaweg, mijn geboorte- en woonplaats, was in cultureel opzicht volledig homogeen: een typisch Hindoestaans agrarisch wegdorp. Bakkie en Jacopu vormden voor mij een vreemde, d.w.z. een nieuwe culturele ‘wereld’.

De Hindoestaanse culturele gebruiken, tradities en feesten kende ik wel. Echter, mijn bescheiden boeken- en ervaringskennis stelden mij nauwelijks in staat om alle nieuwe cultuuruitingen, die ik in Bakkie en de nabije plaatsen zag, juist te begrijpen en te interpreteren. In Bakkie raakte ik al gauw geïnteresseerd in de culturele eigenheid van mijn leergierige Javaanse leerlingen en van hun vriendelijke ouders. Ik ging op huisbezoek bij al mijn leerlingen. Dit was nieuw voor vele ouders. Als ‘meester’ verwierf je op deze manier meer aanzien en de afstand tussen school en ouders werd verkleind. Aanvankelijk, vóór en bij het begin van mijn loopbaan, ging het mij om het verwerven van een maandelijks inkomen. Echter, deze leerlingen en andere hebben indirect een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van mijn beroepsliefde. Door hen leerde ik van mijn onderwijzersberoep te houden. Ook op de openbare lagere school van Helena Christina (in Wanica) en op de Shri Vishnumuloschool in Paramaribo voelde ik mij als leraar gelukkig. Op de Shri Vishnumuloschool probeerde ik iets meer te zijn en te doen dan alleen mijn verplichte lessen aardrijkskunde en Nederlandse taal zo goed mogelijk te verzorgen. Helaas was het schoolbeleid in enkele opzichten onbevredigend, zwak transparant en niet duidelijk vastgelegd. Dit had soms fricties tot gevolg.

In mijn nieuwe tijdelijke woon- en werkplaats, respectievelijk Jacopu en Bakkie, legde ik – een arbeidsmigrant – mijn oor te luisteren en ik gaf mijn ogen zoveel mogelijk goed de kost. Desondanks bleef ik een marginale plaats in de lokale samenleving en cultuur innemen. Ik was een vreemdeling, een allochtoon die daar om mijn broodwinning tijdelijk verbleef. Mijn verblijfsduur zou kort zijn, hooguit twee jaar. Vooral in het begin voelde ik geen of nauwelijks verbondenheid met de lokale culturele verscheidenheid, ook niet met het cultuur- en natuurlandschap. Ik miste de uitgestrekte rijstvelden van Wanica, doorsneden door talrijke lage dammetjes. Wel ging ik bijna dagelijks op stap met Cán Thakoersingh, een integere leeftijdgenoot, met wie ik binnen enkele maanden bevriend raakte. Een vriendschap die tot de dag van vandaag voortduurt. Via hem leerde ik o.a. zijn vele hardwerkende ooms, neven, broers en schoonzussen kennen. Pultoo, zijn familie van moederskant, was de grootste Hindoestaanse familie van Bakkie. Enkele Pultoo’s woonden in Constantia, Johanna Margaretha of in Paramaribo. De nestor van deze familie was Biharie Pultoo.  Cáns  familietak, de vier getrouwde zonen van Lalu S. Thakoersing, vormden de grootste familie van Jacopu. De meesten van hen waren in de landbouw actief.

Biharie Pultoo (tweede van rechts) met zijn vier zonen. Archief F. Pultoo.

De nieuwe zichtbare culturele fenomenen, vooral de Javaanse, lagen in Bakkie en in de naburige plaatsen voor het ‘oprapen’. Zo ontdekte ik al gauw, dat er een islamitisch Javaanse begraafplaats aan de overkant van onze school lag. Ons schoolterrein werd door een lange groene afrastering van hangalampu’s (matrozenroos) gescheiden van de zandweg, waarlangs bijna naast elkaar een viertal kleine kraampjes stonden. Op schooldagen konden onze leerlingen hier geelgerijpte, geurende bacoven en Javaanse lekkernijen kopen. Het was op deze plek, dat ik – op aandringen van Cán Thakoersingh – voor het eerst petjèl (verschillende soorten licht geblancheerde groenten met hete pindasaus) proefde. Nog altijd geniet ik van petjèl, die ik zelf maak met Nederlandse groenten, maar met weinig of geen peper en suiker in de pindasaus. Op deze begraafplaats, vlak achter de kraampjes,  stonden er dicht bij het kanaal enkele hoge schaduwrijke bomen.  De smalle looppaden, de ondiepe trenzen, de beplanting en ook de meeste graven waren netjes onderhouden, zoals op het hernhutterkerkhof van Saron in Paramaribo, dat ik uit mijn lagere schooltijd kende. Op sommige graven lagen verkleurde paraplu’s, drinkglazen en eetborden. Dit waren overblijfselen van sadjèn, kleine periodieke voedseloffers voor de geesten van de overledenen. Een overblijfsel van de pré-islamitische religie op Java. Dit vertelde de onderzoeker G.W. van Wengen mij in 1962. De netheid, die ik op deze begraafplaats zag, vormde een schril contrast met de overwoekerde openbare begraafplaatsen van onze Magentaweg en die van Nieuw-Meerzorg. Verschillende keren heb ik midden op de dag – in mijn eentje – zonder enige vrees een wandeling over deze begraafplaats gemaakt. Ik geloofde toen al niet meer in boze geesten, die in de nabijheid van begraafplaatsen of in oude bomen zouden vertoeven. Mijn ontkenning en afwijzing van geesten was een gevolg van de invloed van de árya samájbeweging in Magenta.

aan de achterkant van deze begraafplaats stroomde er een breed kanaal, dat verderop in toom werd gehouden door een oude bakstenen afwateringssluis. Op het aangrenzende perceel aan de overkant van de winkel van een bejaarde Chinees, stond een kleine christelijke houten kerk met een bijna plat dak en zonder toren. Alleen het opschrift en het kruisteken in het zwart op de wit geschilderde voorgevel verraadden dat het om een gebedshuis ging. In de kerk stonden er op de verharde vloer lange bruine houten banken; niet zo mooi als in de oude kerk op Jacopu. Er waren geen beelden, evenmin plaatjes aan de muur. Achter dit kerkje, voorbij de smalle houten brug over het kanaal, lag de verharde drogerij behorend bij de rijstpelmolen van R. Pultoo. Ernaast stond een eenvoudige loods met lange blankhouten zitbanken. In dit gebouw werden er door een bioscoopexploitant uit Paramaribo om de twee weken Bollywoodspeelfilms vertoond. Toegangsprijzen waren 25, 50 en 75 cent. Enkele keren heb ik hier in het weekend een filmvoorstelling, bijv. Nadiya ke pár en Tulsidás, bijgewoond. In het begin van de jaren zestig werden er ook in Jacopu – op steenworpafstand van mijn woning – en  Alliance Bollywoodfilms vertoond, vooral voor het Javaanse kijkerspubliek. De meeste filmvoorstellingen woonde ik niet bij. Mijn interesse voor Bollywoodspeelfilms bleef beperkt. Dit was uitzonderlijk.

S. Lalú Thakoersingh met zijn echtgenote. Familiearchief Cán Thakoersingh.

41. Nadere kennismaking met de lokale culturele diversiteit

De islamitische cultuur van de Javanen was voor mij geheel nieuw, evenzo de creoolse volkscultuur die in Nieuw-Meerzorg goed vertegenwoordigd was. Op de vroegere plantages Bakkie, Alliance en Constantia vormden de Javanen de grootste etnische groepering, in de dunbevolkte Nieuw-Meerzorg (Jacopu) de Hindoestanen. Ik bewoonde in de laatstgenoemde nederzetting de bovenste etage van een oud winkelpand op de voordam gelegen. In het benedenhuis woonde collega Herman Vishnudatt (†) samen met zijn vrouw P. Ramdien (†) en hun twee jonge kinderen: Stanley (†) en Hermien. De families Vishnudatt en Ramdien waren afkomstig uit een economisch succesvolle familie van de vroegere suikerplantage Ostage, gelegen aan de Boven-Commewijnerivier. Mijn driekamerwoning was ongeveer 60 vierkante meter groot. Onze kleine gemeenschappelijke ‘tuin’ – in het voorland gelegen – was aan drie zijden door een lage U-vormige dijk beveiligd en bijna geheel overwoekerd door onkruid.  Eigenlijk stond onze woning in een mini-polder van ongeveer 400 vierkante meter. Door de slecht onderhouden dijken sijpelde er rivierwater onze tuin binnen, vooral bij springvloed. Voorheen, d.w.z. vóór 1961, had ik Javanen van de Nieuw-Weergevondenweg, die later gedeeltelijk naar het nieuwe deel van onze Magentaweg waren verhuisd, van een afstand ervaren. De enige uitzondering was de Javaanse groenteman met de fiets die wekelijks twee tot drie keer langskwam. Hem kenden we goed. Hij sprak ook Sarnámi, onze moedertaal. Enkele gezinnen van deze Javaanse groep van Nieuw-Weergevondenweg, o.a. een winkelier, zijn in het begin van de jaren vijftig naar Indonesië geëmigreerd.

In Bakkie maakte ik voor het eerst van dichtbij kennis met de Javaanse bevolkingsgroep en met enkele bijzondere delen van hun Surinaams-Javaanse cultuur. Daar werd ik in het begin eerst ruimtelijk en langzamerhand soms ook in sociaal opzicht deelgenoot van hun gemeenschap. Maar mijn participatie in de lokale samenleving was uiterst marginaal. Wat ik wel goed deed, was kijken naar, observeren van het nieuwe. Alhoewel, ik niet al het nieuwe dat ik zag meteen begreep. Bovendien vond ik sommige van hun gewoonten en gebruiken vreemd. Uiteraard was mijn blik etnocentrisch! In 1962 (?) kreeg ik enige uitleg van G.D. van Wengen, een Nederlandse onderzoeker van de Javaanse cultuur, die enkele maanden in Jacopu verbleef. Een deel van de toenmalige Javaanse bevolking van Bakkie emigreerde in 1974-’75 naar o.a. Hoogezand in de provincie Groningen.

Een van de veelbelovende jongens van Bakkie was een zoon van de winkelier Ambia, die toen nog op de katholieke Paulusmulo in Paramaribo zat. Deze Soehirman Patmo zou ik als socioloog in Den Haag in de tweede helft van de jaren zeventig ontmoeten. Als ik iets over de Javaanse cultuur wilde weten dan kon ik soms bij deze behulpzame winkelier aankloppen. Ook mijn jonge vriend Cán Thakoersing kon mij vaak met de nodige informatie helpen. Van hem leerde ik een twintigtal Javaanse woorden en enkele korte zinnen voor dagelijks gebruik. Voorts kon ik ook  bij Parbat Sitaram, het Hindoestaanse dorpshoofd van Bakkie, en bij Sarimin, een invloedrijke vader van een leerling van mij die in Constantia woonde, met mijn vragen terecht. Via de laatste leerde ik een lokale dukun kennen. Sarimin was net een kang, een oudere broer, voor mij. In de dorpsgemeenschap Bakkie, geleid door een uiterst sympathiek dorpshoofd (lurah), werd ik langzamerhand geconfronteerd met vele Javaanse culturele uitingen. Het was bijzonder, dat Parma Sewratan, een Hindoestaan getrouwd met een Javaanse, door de Javaanse meerderheid van Bakkie en Bruinendaal als dorpshoofd werd gekozen. Deze functie heeft hij jarenlang met succes bekleed.

Successievelijk aan maakte ik kennis – echter zonder diepgang – met nieuwe Javaanse culturele verschijnselen, zoals sambatan (onderlinge samenwerking tussen familieleden en buurtgenoten bv. bij huizenbouw), slametans (collectieve rituele offermaaltijden waaraan volgens mij alleen mannen deelnamen), gamelanmuziek (traditioneel Javaans orkest), wajang (poppenspel, waarin episoden uit de Ramayana centraal stonden), dukun (een genezeres), lèdèk (een beroepsdanseres), tajub (een besnijdenisfeest), lurah (het dorpshoofd), sarong (kledingstuk voor vrouwen bestaande uit een vanaf de heup hangende geplooide doek in kleur en met motieven) en enkele lekkernijen uit de Javaanse keuken. Zo leerde ik genieten van kipsaté en pisang-goreng (met licht beslag gefrituurde rijpe bakbanaan). (Voor mij, een diabeet, is nog altijd de verleiding van pisang-goreng groot. Eigenlijk een verleiding die ik moeilijk kan weerstaan.)

42. Als gast op een tajub, een besnijdenisfeest

In het kielzog van Gerard C.B. Binda, mijn schoolhoofd, participeerde ik in drie of vier traditionele Javaanse feesten. Eigenlijk ging ik meer uit loyaliteit met hem mee. Het eerste traditionele Javaanse feest waaraan ik deelnam, was op Bruinendaal (ook Pardo genoemd), gelegen tussen Jacopu en Bakkie, tussen mijn woning en mijn school. Dit was in het begin van 1962. Ik was twee weken eerder door de oudste zoon van de gastheer voor hun feest uitgenodigd.  Veel zin had ik niet om dit feest bij te wonen. Het was een idee van mijn schoolhoofd en mijn vriend  Cán om samen naar dit feest te gaan. Gedreven door nieuwsgierigheid stemde ik toe. Er zou lèdèk-dans zijn. Dit had Cán mij verteld. Meer informatie had ik niet. Later zou ik te weten komen, dat een lèdèk een beroepsdanseres was. In het maanlicht kon je de silhouetten van de voorste hoge  parwa- en mangrovebomen voor de dijk zien. De oude bakstenen sluis stak in het licht van de zwakke straatverlichting af tegen het donkere bos aan de rivierkant. Aan de voorkant zag je het spiegelbeeld van de hoge elektrische paal en van de sluis in het stilstaande water van het kanaal; dicht bij de woning van de familie S. Thakoersingh. Zijn woning werd geflankeerd door twee donkerbruine kappa’s (suikerkookpotten) uit de slavernijtijd. Die stonden op hun erf voor het opvangen van regenwater, dat ook als drinkwater werd gebruikt.  De matig verlichte en met kleurige vliegerpapier versierde feesttent was vol met gasten: mannen, vrouwen en ook veel kinderen. De meesten zaten op lange houten banken en stoelen. Enkele (oudere) vrouwen en kinderen zaten op gevlochten matten van een rietsoort. Een aantal jonge mannen en vrouwen stond naast elkaar bij het begin van de feesttent. Deze gelijkwaardigheid van seksen was voor mij nieuw. In Magenta was er sprake van een afgedwongen strikte scheiding van mannen en vrouwen, van jongens en meisjes! Kennelijk waren er ook gasten van andere plaatsen. Er heerste een ongedwongen gezellige sfeer. Er werd gegeten, gemoedelijk gepraat, gelachen en nieuwe gasten werden begroet. Bepaalde mannen dansten om de beurt met de slanke danseres. Een fraai geklede en zorgvuldig geschminkte lèdèk met een zilverkleurige hoofdtooi, met fraaie ornamenten om haar armen en een lange gekleurde sjaal (slendang), die zij in het midden lichtjes vasthield. Zij deed mij even aan een kancani (een jonge man gekleed als een danseres) uit de Hindoestaanse nátaks (traditionele toneelstukken) denken. De danseres zong met een hoge stem en danste met elegante afwisselende bewegingen, vooral met haar handen. Telkens dansten alleen bepaalde mannelijke gasten om de beurt met de lèdèk. Er was geen fysiek contact tussen haar en de dansende gast. Ook was er geen sprake van erotische (heup)bewegingen. De beide dansers keken elkaar regelmatig en wellicht betekenisvol, recht in de ogen aan. Daarna wendde de danser zich enkele meters van de lèdèk af. Hij danste van de lèdèk weg om vervolgens plotseling – soms heftig – dansend terug te keren in de nabijheid van de lèdèk en oogcontact zoekend met haar. De lèdèk danste sereen verder. De krachtige dansbewegingen van sommige mannen en de rustige, stijlvolle handelingen van de lèdèk vormden een contrast.

Lèdèk, een Javaanse danseres

Ik raakte binnen een uur aardig vertrouwd met de forse roep van de ceremoniemeester, de telkens aanzwellende en na de climax afnemende. afwisselende heldere en doffe klanken van het gamelanorkest met onder meer ijzeren slaginstrumenten, een gong en een trom. Voorts met de energieke danspassen en snelle handbewegingen van sommige mannen. Eveneens met de mimiek van de danseres: een strak gezicht maar met zeer expressieve ogen, de elegante langzame gebaren en de uitdagende danspasjes van de lèdèk, die gracieus met haar kleurige sjaal bewoog. De muzikanten, de meesten met een hoofddeksel, zaten op lage bankjes in een groep. Zij hadden tijdens het spelen oogcontact met de danseres.

Zo vorderde de avond. De feestelijke gezelligheid nam toe. En wij – het schoolhoofd, mijn vriend Cán en ik – genoten van de pisang goreng en kipsaté, die door enkele Javaanse vrouwen langs de weg in het flapperende schijnsel van olielampjes werden verkocht. Het in bananenbladeren ingepakt eten dat ik later van de gastheer kreeg, nam ik niet mee naar huis: ik was bevreesd voor rundvlees, dat nog altijd voor mij taboe is. Ik gaf het stiekem weg.

43. Een cultuurschok: Jan Klaasen en een schone lèdèk

Intussen had ik een glaasje warm bier op; voor mij was dit al te veel. Het dansen en zingen was bijkans anderhalf uur gaande. Ineens werd er door de ceremoniemeester geen Javaanse naam, maar met nadruk die van mijn schoolhoofd geroepen. Direct gevolgd door enig gekeuvel in de feesttent. Voor mij was deze oproep een grote verrassing. Het schoolhoofd ging glimlachend met haastige, korte passen naar voren, overhandigde  zichtbaar een envelop aan iemand die aan een tafel zat. Meester Binda bleef even staan en keek glimlachend naar de lèdèk. Wellicht was hij op de hoogte van het geldende protocol. Intussen begon het orkest weer te spelen. Heldere en doffe klanken vulden de ruimte. De danseres begon zingend naar voren te bewegen. Er was harmonie tussen de muziek, haar zang en de dansbewegingen. De lèdèk bewoog langzaam in de richting van het schoolhoofd. Zij hield haar slendang met beide handen op borsthoogte vast en maakte bevallige bewegingen ermee. Ze paste haar bewegingen aan het ritme van de muziek, evenzo haar gestileerde mimiek. Met de slendang losjes bewegend danste ze nu vlak voor de hoofdmeester. Binda maakte danspasjes naar links en dan naar rechts. Dit herhaalde hij enkele keren. Vervolgens deed hij een stap of twee naar voren om vlak voor de danseres stil te staan. Hij groette met een ontspannen glimlach eerst de lèdèk met een royale buiging, daarna zwaaide hij naar het orkest, de ceremoniemeester en de gastheer. Hierna keerde hij terug naar zijn zitplaats, een houten stoel. Wij stonden achter hem. 

Bijkans een half uur later, werd plotsklaps ook mijn naam omgeroepen. Luid en duidelijk. Ik was perplex. Dit had ik in de verste verte niet verwacht. Opnieuw klonk door de versierde feestzaal voor iedereen hoorbaar: ’Maître Mahabierrrr’, met een langgerekte r. Ik wist niet wat ik moest doen. Even stond ik roerloos. Intussen keken sommige gasten naar mij. Binda, mijn schoolhoofd, stopte vlug een gevouwen briefje van vijf gulden in mijn hand en fluisterde, dat ik eerst het geld aan tafel moest afgeven en daarna mocht ik dansen. Langzaam bewoog ik – met lood in de schoenen – in de richting van het gamelanorkest en de afwachtende lèdèk. Ik zag alleen nieuwsgierige en lachende Javaanse gezichten. Enkele van mijn leerlingen en hun moeders giechelden. Er werd het een en ander in het Javaans gezegd. Zou mijn schoolhoofd hiervan afgeweten hebben, vroeg ik mij af. Het leek, of ik een totaal vreemde wereld was binnengelopen. Voor mij een geheel nieuw cultureel ‘landschap’, dat zichtbaar was in het felle licht van de aan het plafond hangende gloeilampen. Ik overhandigde haastig en onopzichtig het gevouwen briefje van vijf gulden aan degene die aan een tafel zat en samen met een ander de administratie bijhield. Wat nu te doen? Teruglopen naar mijn staanplaats? Het zweet brak me uit. De lèdèk stond nog even onbewogen. Het orkest zette in met enkele instrumenten, eerst uiterst langzaam om dan in crescendo over te gaan. De lèdèk begon te zingen. Daarna bewoog zij sierlijk dansend, langzaam met korte pasjes naar voren…  in mijn richting. Zij keek afwisselend naar het publiek links en rechts van haar en tegelijkertijd maakte zij bewegingen met haar gekleurde sjaal. De muziek nam wederom in hevigheid toe. De dansbewegingen van de lèdèk pasten zich aan het ritme van de gamelaninstrumenten aan. Ik stond midden in de feesttent nog altijd versteend naar haar te kijken. De danseres zong door. Duidelijk hoorbaar gelach van enkele jongere en oudere gasten. Ineens dacht ik, dat haar kleurige lange slendang (sjaal) met één beweging om mijn hals zou kunnen ‘vliegen’. Wat dan te doen? Op dat moment begon de danseres weer te zingen. Hoge langgerekte tonen. De zang van de lèdèk en de muziek harmonieerden. ‘Meester, je moet dansen’, hoorde ik Binda, mijn schoolhoofd, en mijn vriend Cán roepen. Haar gezang werd luider en klonk gepassioneerd, de muziek intenser. Ik doorbrak impulsief mijn houterige houding en maakte eerst een paar trage bewegingen met mijn armen en handen in de lucht. Daarna ‘schoof’ ik dansend, naar de lèdèk kijkend naar rechts en dan terug; dan weer naar links en dan terug. Deze bewegingen  herhaalde ik enkele keren. Vervolgens draaide ik enkele malen om mijn as heen met de armen in horizontale stand. Nog een paar onhandige danspasjes in een halve cirkel als reactie op de soepele bewegingen van de danseres.

Ik hoorde ineens gelach en applaus in de feesttent. Was dit een teken van goed- of afkeuring? Dansend met de handpalmen tegen elkaar gedrukt en met een diepe buiging, een traditioneel begroetingsgebaar van hindoes, toonde ik eerst respect aan de lèdèk, daarna aan het gamelanensemble en het publiek. Vervolgens liep ik – bevrijd – haastig terug naar mijn staanplaats aan de rand van de tent. Gelukkig volgde er geen (hoon)gelach van de gasten. Dit avontuur was voorbij. Wat was ik opgelucht!

Intussen speelde de gamelan door, harder en vlugger. De danseres bewoog intensiever om tegelijkertijd met het orkest abrupt te eindigen. Ik gaf te kennen, dat ik na dit avontuur direct naar huis wilde gaan. Dit raadden mijn ‘meester’ Binda en mijn vriend Cán mij af. De voor zo’n situatie geldende adat-regels kende ik niet.

44. Moederziel alleen fietsen na middernacht

We genoten weer van pisang-goreng (in deeg gefrituurde reepjes rijpe bakbanaan) die Binda bleef kopen. De zang en dans van de lèdèk werd voortgezet. Ik had de indruk, dat vooral de mannelijke gasten zich optimaal amuseerden. Langzamerhand kwam ik tot rust na onvoorzien in een geheel andere cultuursfeer te zijn beland. We bleven op het feest tot ongeveer een uur na middernacht. (Ik had toen nog geen polshorloge.) Gaandeweg gingen een aantal moeders met hun jonge kinderen naar huis. Kennelijk bleven hun echtgenoten achter om te genieten van de feeststemming. Ook wij, Binda, Cán en ik, besloten om deze feestelijkheid, die een tamelijk eentonige voortgang had, te verlaten. Maar niet voordat we de gastheer met de nodige plichtplegingen hadden bedankt en naar het orkest, de ogenschijnlijk onvermoeibare lèdèk en de overgebleven gasten hadden gezwaaid als groet. Ik volgde het voorbeeld van mijn schoolhoofd. Hij zou op de hoogte zijn van passend gedrag, dacht ik.

In ruim 10 minuten fietste ik moederziel alleen naar mijn woning in Jacopu terug. Een volledig verlaten en spaarzaam verlicht fiets- en looppad met enkele flauwe bochten en talrijke drooggevallen kuiltjes. Dit beschelpte zandpad op de voordijk was slechts een meter breed. Aan mijn linkerzijde, direct na de verhoogde berm die bedekt was met grassoorten en struiken, het donkere bijna dichtbegroeide mangrove- en parwabos met daarachter verscholen de Matapicarivier. Het was windstil. Geen geritsel van bladeren in het bos. Ook geen vogelgeluiden. Soms zag je enkele lantaarndragers. Het was vloed. Dit kon je zien. Het rivierwater kwam tot aan de linkerberm. Hier en daar sijpelde het over de weg. Aan de rechterkant, voorbij de begroeide brede berm en het talud, lag een breed kanaal met ernaast bedden vol met flink opgeschoten bakbananenaanplantingen. De donkergroene brede bananenbladeren vormden één geheel, net een deken boven de velden. Aan de onbewolkte hemel waren talrijke sterren te zien.

Fietste ik die nacht onbevreesd naar mijn huis? Neen, zeker met enige angst in mijn lijf! Ongetwijfeld geen vrees voor boze geesten  uit de Hindoestaanse en Afro-Surinaamse bovennatuurlijke wereld. Wel spanning en bezorgdheid voor een eventueel overstekende dodelijk giftige slang. Dat had ik al eerder in Jacopu op een zonnige middag meegemaakt. Ook toen was er geen mens op het smalle zandige, licht slingerende fietspad te zien. Het fietsen was eigenlijk veilig, want er was bijna altijd geen verkeer. Ik fietste juist in de flauwe bochten zo hard als ik kon. Plotseling zag ik in een bocht enkele meters voor mijn voorwiel de licht glanzende donkere rug van een snel overstekend reptiel. Te laat: ik kon niet op tijd afremmen, wel naar links uitwijken. Het scheelde  een haar, of ik had het staartgedeelte van de slang overreden. In dit geval had hij instinctief met zijn misschien dodelijke gif toegeslagen…

In deze nacht was ik beslist opgelucht, toen ik veilig ‘onze’ sluis naderde en het licht in mijn woonkamer zag. Ik had de hangende gloeilamp aangelaten. Het buitenwater voor de sluis stond hoog. Het was vloed. Geen spanning meer in mijn hoofd. Ik fietste zelfs langzaam de sluis voorbij. Daarna zag ik voldoende staatverlichting bij de brug voorbij onze woning en aan de overkant bij de drie grote ambtenarenwoningen. Nog ongeveer 30 meter doorfietsen en ik zou na een enerverende feestavond veilig thuis zijn. Ik wist, dat het gezin van Herman Vishnudatt thuis was. Ik deed het grote hangslot van de buitendeur open, tilde mijn Humbertfiets drie treden omhoog, zette die rustig binnen in de hal onder de trap en deed voorzichtig de zware buitendeur van binnen met de twee schuifgrendels op ‘slot’.  Hierna ging ik zo zachtjes mogelijk – op mijn blote voeten – de houten trap op naar boven. Ik wilde de vier slapende benedenburen niet wakker maken. Het duurde niet lang, of de gezichten van de bekende feestgangers, de volle klanken van de gamelan en de fijne, hoge stem van de lèdèk vervaagden. Weldra hoorde ik niets meer van de feestgeluiden. Ik viel – flink aangespoord door vermoeidheid – in diepe slaap.

Klik voor deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4 en deel 5 en deel 7.

6 comments to “De zoektocht van een Hindostaan naar het cultuureigene (6)”

  • Vriend Bris, met dit deel van je egodocument heb je mij tot tranen van het lachen bewogen. Ik heb nooit geweten dat je kon dansen en je hebt gedanst met een Javaanse danseres. Het is een genot je stukken te lezen.

  • Heer Mahabier,

    Als oud leerling kan ik mij nog uitstekend herinneren, dat het een verademing was om uw vakken aardrijskunde en Nederlands te mogen volgen. Niet alleen u beleefde die periode, dat u zich op uw gemak voelde maar ook wij medeleerlingen genoten van uw specialisme in wording. Velen uit die lichting hebben het ver geschopt. Dat getuigt van een stevige basis aan doorzettingsvermogen. U heeft mij en ook velen onder ons heel wat van de Javaanse cultuur bijgebracht. Het was alsof ik bij het lezen het zelf beleefde. Schitterend zo verwoorden met uw aangedurfde danspassen met de danseres. Dat heeft u zeer nauwkeurig kunnen vastleggen. Met dank Soerin Marhé.

  • Heel wat herinneringen kwamen bij mij op.fijn om hierlangs meer te mogen weten over de Javaanse cultuur. Tijdens het lezen was ik metgezel van jou Bries. Dankjewel Bries.

  • Je proeft de sfeer van vroeger .
    De Ledek , een prachtig stukje cultuur geschiedenis. Als kind mocht ik zo’n avond een keer meemaken en keek ik met bewondering naar haar sierlijke passen , begeleid met haar gezang . Op latere leeftijd las ik dat er heel wat voorbereiding aan te pas komt . Zo moet zij de dagen tevoren steeds in gebed gaan en zich ook houden aan een bepaald dieet . En dat de mannelijke gasten haar en de gastheer eer aandoen door de dans met haar aan te gaan . Het bedrag dat je in de pot doet speelt ook een rol . Is overigens niet voor haar bestemd maar voor degene die het feest organiseert . Zij krijgt een betaling voor haar optreden .

  • Ik heb genoten! Erg boeiend, moest ook hard lachel en zag u helemaal voor me. Ik kon het mee beleven, zo mooi beschreven. Uit de stukken merk ik dat u erg begaan bent met de mensen om u heen in die periode van uw leven en dat u hen allemaal nog bij naam en toenaam kent. Dat siert u!
    Ik vond dit deel zeer boeiend en heb ervsn genoten.

  • Sublieme beschrijving van belevenissen uit lang vervlogen jaren in Bakkie. Meesterverteller Bris schittert nog steeds, als toen in Bakkie. Hartelijk dank voor het delen van je mooie herinneringen. De smaak naar meer wordt bij bij intenser.
    Proficiat met je prachtig blog.
    Namaskár.

    Lal Goerdayal

6 Trackbacks/Pings

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter