blog | werkgroep caraïbische letteren

De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (deel 7)

door Bris Mahabier

45. Korte verantwoording

De delen 7 en 8 van deze autobiografische reeks bevatten een beschrijving van mijn religieuze ontwikkelingsgang. Ik beschouw de inhoud van deze twee delen als een late, openhartige poging tot verantwoording naar mijn familie, vrienden en kennissen toe. In mijn prepuberteit werd ik onder invloed van een oom een jonge sanátani hindoe (in wording), dat wil zeggen een beginnende vereerder van Mahávir(a) of Hanumán Swámi. In mijn adolescentieperiode werd ik een árya samáji hindoe. Na een aantal jaren van twijfel en zoeken werd ik als volwassene een atheïstische Hindoestaan! In Den Haag kan ik deze keuze openhartig verwoorden.

De tolerante sanátani en samáji hindoe-organisaties hebben mij tot nu toe geen strobreed in de weg gelegd. Ook als een atheïst, als een verwesterde Hindoestaan zonder god, goden, godinnen en heilige boeken, heb ik  het culturele kader van hindoes niet volledig verlaten. Immers, in de oude hindoecultuur was er ooit ruimte geweest voor twijfel, kritiek, discussie, debat en afwijzing. Hierbij valt te denken aan de nastika-scholen o.a. lokáyata, chárváka, boeddhisme, jainisme en sámkhya. Kritisch waren ook de middeleeuwse niet-brahmaanse bhakti-stromingen (bijv. de kabirpanthi’s) en de moderne hervormingsbewegingen, zoals de Brahmo Samaj en de Arya Samaj. Bovenal ben ik een fervente voorstander van onze Surinaamse (volks)culturele uitingen (zie deel 9).

46. Kastendiscriminatie in de hindoesamenleving

Krishna en Radha

De brahmaanse ordening van de hindoesamenleving in Bhárat (India) in twee hoge en tientallen z.g. lage kasten of játi’s, d.w.z. door de geboorte bepaalde beroepsgroepen, is zeker  van voorchristelijke oorsprong. Ouder dan de kastenindeling is de niet-erfelijke indeling in de vier varna’s (standen of klassen) in de Rig Veda, het oudste geschrift in de hindoecultuur. Ook deze oudere ordening in vier varná’s is hiërarchisch. Ook de indeling in varná’s erkent de intellectuele suprematie van de brahmanen. Er zijn ook grote groeperingen, die buiten de kastenindeling staan en tot de allerlaagsten behoren. Zij vormden de kastelozen (paria’s, outcasts, onaanraakbaren) tegenwoordig dalits genoemd. Voorts zijn er de ádiváshi’s, de autochtone groeperingen.

De vier varna’s – en soms ook bepaalde játi’s – worden in voorchristelijke hindoegeschriften, zoals de Válmiki Ramáyan, de Mahábhárat en de Manusmirti, genoemd. In de Bhágavad Gitá in hoofdstuk 4 zegt god Krishna, dat Hij de vier standen (varna’s) geschapen heeft. De verplichte c.q. voorgeschreven werkzaamheden komen uit de natuurlijke aard van de vier standen (varna’s) voort. De aangeboren plicht van de shudrá’s, de vierde varna, is dienende arbeid. Dit stelt god Krishna in hoofdstuk 18 van de Bhágavat Gitá (zie de dissertatie van J.P. Kaulesar Sukul, Utrecht 1958).

Kastendiscriminatie en kastensuperioriteit zijn – helaas – in de sanátan cultuur aanwezig. De ondergeschikte rol en de lage waardering van de arbeid van de shudrá’s en de onaanraakbaren is door de brahmaanse elite in het belang van de eerste drie varná’s, de dwijá’s, bedacht, opgelegd en gehandhaafd. Tientallen miljoenen lage shudra- játi’s en onaanraakbaren werden ook geografisch geïsoleerd. Ze moesten aan de rand van dorpen, of zelfs buiten de dorpen wonen. Apartheid in optima forma, dankzij het eeuwig vitale brahmanisme, dat zich het liefst sanátan dharm noemt.

47. Játi-beleving in mijn jeugd

Het erfelijke kastenstelsel was in mijn woonstreek in de jaren vijftig onder sanátani hindoes, die tot de midden en de zogenaamde lage játi’s behoorden, sterk verwaterd, echter niet helemaal verdwenen. Opvallend was, dat ook de meeste árya samáji jongeren van de Magentaweg in die tijd nog de kastenafkomst van hun grootouders, allen immigranten uit Brits-Indië, wisten te noemen, terwijl deze reformistische stroming kasten op basis van geboorte (= ját-páth) resoluut afwees. Soms werden bepaalde bewoners van een aangrenzend dorp, wier Brits-Indische ouders ooit tot de lage kasten hadden behoord, met de denigrerende term camár of camarwan (leerbewerkers) aangeduid. Er werden af en toe minachtende opmerkingen gemaakt over de donkere huidskleur van buurtgenoten. Ook bij ruzies werden er lelijke huidskleuraanduidingen, zoals karethá, kariwá, bhujal bhántá, kafri, koiliyá en kaluti gebezigd. Dit vond ik uitermate pijnlijk, vooral waar ik zelf zwart ben. Al op tienjarige leeftijd wist ik, dat een  familielid van mijn moeder in India tot een van de lagere játi’s had behoord. Het gebruik van het woord camár was in de Surinaamse context volkomen onjuist: geen één hindoe hield zich beroepsmatig bezig met leerbewerking, zoals dat in India gebruikelijk was.

48. Brahmaan door geboorte  

Door deze ervaring ontstond er bij mij al vroeg een sterk gevoel van antipathie – soms neigend naar zelfs boosheid – tegen de gebruikers van deze stigmatiserende term camár. Evenzo tegen de brahmaanse pandits en andere sanátani handhavers van het erfelijke kastenstelsel. Mijn diepgewortelde antikastenbewustzijn manifesteert zich nog altijd in openlijke strijdbaarheid en vermijdingsgedrag. Sommige Nederlandse sanátani hindoes gebruiken de term camár om een geloofsgenoot te kwetsen, hem of haar laagwaardig te achten of zich als ‘hoger’ te profileren. Tijdens mijn studie kreeg ik de mogelijkheid om mijn (jeugd)interesse voor het kastensysteem te bestuderen. Tegenover hindoes, die zich aan dit discriminerend-racistisch gedrag schuldig maken en of ondersteunen, heb ik mij altijd kritisch opgesteld.

Mijn moeder, moeders broer, grootvader, en vier ooms van vaderskant waren aanhangers van de sanátan dharm, de ‘eeuwige religie’, die ik soms het brahmaanse hindoeïsme noem. Deze religie wordt al minstens 2.500 jaar gedomineerd door de brahmaanse panditelite. Voorts eveneens door de twee langste en wellicht de oudste epen of heldendichten uit de wereldliteratuur: de Ramáyan en de Mahábhárat; en enkele dharmasashtra’s, bijv. de Manusmirti (De wetten van Manu). Dit handboek vol bindende richtlijnen en adviezen voor het gedrag van alle hindoes in hun sociale relaties en hun maatschappij-inrichting is uniek; zeker op basis van historiciteit, inhoud en omvang. Voorts is de invloed van tientallen puráns, oude geschriften over mythologie, kosmologie en biografieën van goddelijke incarnaties groot.

Iemand kan volgens de sanátan dharm alleen door geboorte brahmaan zijn. De brahmaanse afkomst van ouders, in het bijzonder van de vader, is bepalend voor de kastenafkomst van de kinderen. Endogamie – trouwen binnen de eigen brahmaanse játi (kaste) – is in beginsel nog altijd de ideale norm. In Suriname konden de twee hogere játi’s zich niet altijd aan deze stringente huwelijksnorm houden. Dit vanwege het nijpende tekort aan vrouwen, in het bijzonder in de periode van contractarbeid. Alleen een persoon die als brahmaan is geboren, kan – meestal door zijn (groot)vader – tot sanátani pandit opgeleid worden. De meeste sanátani hindoes, ook jongere hoogopgeleiden, sanctioneren deze vorm van discriminatie, zelfs in Nederland. Zo geven zij meestal de voorkeur aan een pandit die van geboorte brahmaan is. Door zo’n keuze wordt het racistisch en discriminerend denken met betrekking tot het brahmaanschap bevestigd en versterkt! Gelukkig is er in de laatste drie decennia in deze discriminatie enige verandering te zien. Ook enkele niet-brahmanen zijn als sanátani pandit opgeleid en zijn in die rol actief. Sanátani vrouwen mogen – ook in Nederland – niet tot pandit(a) worden opgeleid!

Dr. Bhimrao R. Ambedkar (jurist, econoom en politicus) streed zijn hele leven voor de emancipatie van de dalits (onaanraakbaren), de hindoes zonder kasten, die de onderkant van de Indiase samenleving vormden. Deze geleerde onderkende de onderdrukkende en legitimerende invloed die  van de Manusmirti uitging. B. R. Ambedkar heeft uit protest – kennelijk ook tegen de dubieuze opvattingen van M.K. Gandhi – in de stad Nagpur in 1927 een exemplaar van de Manusmirti in het openbaar verbrand.

49. Bris, een jonge devoot van Hanumán Swámi

Jhandi’s.

Ik heb van 1949 tot 1951, ruim twee jaartjes, op het perceel van mijn maternale oom aan de Vierkinderenweg in het district Wanica gewoond. Alle hindoe-bewoners van dit dorp – met uitzondering van slechts drie árya samáji gezinnen –  waren sanátani’s. Deze sanátani hindoes hadden oude en nieuwe jhandi’s, meestal in een hoek van hun voortuin of bij een waterput. De aanbidding van god Mahávir Swámi, ook wel Hanumán Swámi genoemd, stond in dit dorp centraal. Deze periodieke, feestelijke en rituele verering o.l.v. een pandit werd door rode vlaggen (jhandi’s) gemarkeerd, vastgemaakt aan 3 tot 5 meter lange in de grond geplante bamboestengels.

In deze periode twijfelde ik in geen geval aan de bescherming die je als een oprechte devoot van god Mahávir Swámi kon krijgen. Mijn maternale oom (mámá) had deze gedachte bij mij ingeprent. Eerlijkheidshalve moet ik achteraf bekennen, dat ik wel enige moeite had met het opvallende uiterlijk van god Hanumán en van de godin Káli, waarvan een ingelijst kleurenplaatje bij mijn adoptie-opa (ájá) aan de ruwe houten muur hing. Wat mij zeker goed deed, was dat mijn familienaam dezelfde was als die van deze god. Toentertijd was ik eigenlijk een sanátani hindoe in wording.

Toch voelde ik mij in mijn jeugd niet in voldoende mate aangetrokken tot het sanátan (= eeuwige) hindoeïsme, maar ik wees deze religie beslist niet af. Het was de religie van een deel van mijn familie, ook van mijn moeder en mijn Indiase adoptie-opa. Een mogelijke afwijzing van hun dharm (religie) lag niet direct voor de hand. Immers, ik was nauwelijks in staat om over godsdienstige en maatschappelijke kwesties te oordelen. En een alternatieve religie was er niet direct voor handen. In mijn kinderjaren was er op bepaalde momenten wel enige directe aansporing van de kant van mijn grootvader (ájá), oma en mámá (moeders broer) om in het gareel van hun sanátan hindoeïsme te lopen. Door de inspanning van deze oom leerde ik vanaf mijn negende jaar het Devanágrischrift vlot lezen, m.n. de Pahli en de Dushri pustak van Nathurám (het Eerste en het Tweede Boek). Deze oom verzorgde pro deo een Hindicursus aan een 10-tal jongeren, waarvan ik de jongste was. Door  toedoen van deze oom raakte ik al gauw vertrouwd met de verbale verering van Mahávir Swámi, een goddelijke incarnatie, de icoon van fysieke kracht en loyaliteit. Ik leerde op advies van mijn oom enkele versregels uit de Hanumán Chálisá. Dit boekje bevatte een lang devotioneel gedicht ter verering van Mahávir Swámi, geschreven door de 16e eeuwse dichter Tulsidás. Door op angstige momenten delen van dit heilig gedicht te reciteren c.q. zachtjes te zingen, voelde ik mij verzekerd van bovennatuurlijke bescherming door Hanumán.

Mijn leesvaardigheid en kennis van twee mantrá’s bezorgden mijn oom, maar ook mij, aanzien in de ogen van vele buurtgenoten en familieleden. Ik was de jongste Hindilezer van ons dorp! Als er bezoek kwam bij mijn oom, moest ik mijn parate kennis, lees- en schrijfvaardigheid demonstreren. Ik had wel een grote handicap. Ondanks de inspanning, het geduld en het voorbeeld van mijn oom bleef mijn zangontwikkeling uiterst beperkt. Ik was niet in staat om goed te zingen; ook als onderwijzer niet. Dit onvermogen bezorgde mij veel teleurstelling en soms ook verdriet.

50. De klok horen luiden, maar niet weten…

Eind 1951 verhuisden wij naar de Magentaweg, mijn geboortedorp. Mijn moeder, broertje, zusje en ik gingen terug om weer bij onze opa in te wonen. Bijna allen met wie ik na mijn terugkeer in Magenta dagelijks omging, behoorden tot árya samáji families. Het orale element speelde in die tijd in het dagelijkse leven een belangrijke rol. Zodra er een paar mensen in hun vrije tijd  bij elkaar waren, waar dan ook, werd er veel aan elkaar meegedeeld. Men luisterde naar elkaars verhalen, ervaringen en opvattingen. Door het aanhoren van de gesprekken van de volwassenen, bijvoorbeeld van mijn oudere neef Moen R. Somai, begon ik langzamerhand een provisorische mening te vormen over de Arya Samaj, die in Magenta getalsmatig de dominante religie was. Ik leerde dat deze religie op de Vedische literatuur was gebaseerd. Ook zou de onfeilbare inhoud van deze boeken door God duizenden jaren geleden via de rishi’s (zieners) aan de mensheid zijn aangereikt. De andere boeken, bijvoorbeeld de Puráns, werden zeker niet als gelijkwaardig beschouwd, vooral waar de eigen literatuur als de oudste van de mensheid werd gezien. In die tijd maakte deze opvatting weinig indruk op mij. Wat ik gemakkelijk aanvaardde, was de opvatting van de samáji’s, dat niet de geboorte jouw kaste bepaalde en vooral niet welk beroep je verplicht moest uitoefenen. Ik wist toen al, dat onze familie niet tot de twee hogere varna’s behoorde.

Jan Bongers

Over delen van de van God afkomstige heilige en universele inhoud van de Veda’s werden mijn twijfels na vele jaren onder invloed van marxistische ideeën versterkt. Enkele belangrijke grondbeginselen van de marxistische mens- en maatschappijbeschouwing werden mij in 1969 door Nico Waagmeester (†, socioloog, VU) en Jan Bongers (†, econoom, KUN) aangereikt.  Ook wilde ik toen niet geloven, dat alle wetenschappelijke kennis van de mensheid al in de Veda’s te vinden zou zijn. Evenzo niet, dat alle talen uit het Sanskriet, de moedertaal van de oude geïmmigreerde arische bevolking, zouden zijn voortgekomen. Ik dacht: de moedertaal van mijn Chinese vriend en winkelier Jozef, die ik van 1957 – 1961 regelmatig sprak, klonk heel anders dan de woorden van de verheven Gayatrimantra die ik kende.

De Arya Samaj werd door pandits van Magenta ook wel Vaidik dharma (Vedische ‘levenswijze’) of árya dharma (nobele levenswijze)genoemd. Waar deze beweging concreet voor stond, wist ik in mijn puberteit en in de eerste jaren daarna nauwelijks. Als jongvolwassene had ik zeker onvoldoende notie van de inhoud van deze sociaalreligieuze hervormingsbeweging in de Hindoestaanse cultuur. Deze vaststelling geldt ook voor de meeste van mijn leeftijdgenoten en zelfs voor vele ouderen met wie ik toentertijd optrok of incidenteel contact had, bijvoorbeeld tijdens het laten grazen van koeien.

51. Als toehoorder op informele bijeenkomsten in Magenta

In de eerste helft van de jaren vijftig was ik de enige puber, die in de buurtwinkel van pandit Tribeni Ramawadh soms aanwezig was bij informatieve gesprekken van lokale samáji hindoes. Deze gesprekken gingen vooral over de leer van de Arya Samaj en het sanátan hindoeïsme, maar ook over alledaagse onderwerpen. Eigenlijk hadden ook deze samáji’s moeite met de term hindoeïsme! Behalve deze winkelier-pandit waren Ramsahai Raghunath, een belezen dorpsgenoot, en Awadhkisoor Lakhpad Sital van Duisburg belangrijke deelnemers van deze ontmoetingen in de namiddag en vooravond. Mijn alleenstaande adoptie-ájá (vaders vader), een analfabete sanátani hindoe en immigrant, nam als  toehoorder deel aan deze informele bijeenkomsten. Als ik bij mijn grootvader logeerde, ging ik met hem mee naar deze bijeenkomsten.

Pandit Tribeni Ramawadh

Ook op de betonnen drogerij (pakká) van de rijstpelmolen van Rahemal, een succesvolle ex-contractarbeider, kwam een aantal jonge mannen, vooral in de droge maanden, regelmatig en in alle vrijheid bij elkaar. Hier werden de gesprekken soms door Ramsahai Raghunath en/of Gajadhar Triloki, die later naar de Kwattaweg zou verhuizen, geleid.  Tot de kern van deze groep behoorden ‘Loel’ P. Lalaram, ‘Goeng’ R. Lalaram, Boedhram Raghunath, ‘Moen’ R. Somai, Rambrich Raghunath, ‘Dohali’ D. Kalidien, Salikram Ramawadh en Aryamintre Ramcharan. Ook aan deze bijeenkomsten deed mijn ájá meestal als toehoorder mee. Hij woonde dichtbij deze rijstpelmolen. Ik vermoed, dat hij de kritiek van samáji’s op zijn traditionele hindoeïsme als niet plezierig ervaren zal hebben. Hun kritiek was niet mals. De toon was soms zelfs sarcastisch. Bepaalde voorvallen uit de hindoemythologie werden zelfs geridiculiseerd. Zo was vooral ‘god’ Krishna het mikpunt van hun spot. Er was geen sprake van gestructureerde gesprekken. De onderwerpen werden spontaan gekozen. Als de twee voortrekkers afwezig waren, gingen de gesprekken over koetjes en kalfjes. Anders werd er urenlang gezellig gekaart: cár of chaw patiyá, respectievelijk met vier of zes spelers.

52.Sympathie voor árya samáji hindoes van Magenta

Langzamerhand, vanaf mijn 10e tot mijn 20e, vergaarde ik enige kennis van enkele fundamentele uitgangspunten van het Vedische hindoeïsme, dat de áryá samáji’s van de Magentaweg en van andere delen van Suriname aanhingen. Hun opvattingen hadden alles te maken met de geïdealiseerde levenswijze van de Ariërs in Bhárat (India) van 4.000 jaar geleden. Deze levenswijze had Swami Dayanand Sarasvati op grondslag van de Vedische literatuur vastgesteld en met veel strijdlust verkondigd. Dit leefpatroon en de Vedische leer werden voor de Indiase árya samáji-beweging bindend. Een van de doelen was de stimulering van het cultureel en politiek bewustzijn van de Hindoestanen. Swami Dayanand had om het hindoeïsme te hervormen in 1875 in Mumbai de vereniging  Arya Samaj opgericht, die veel aanhangers verwierf onder jonge intellectuelen in Punjab, Gujarat en Uttar Pradesh. In Suriname was het aanvankelijk hoofdzakelijk de opkomende urbane middenklasse die zich aangetrokken voelde tot de Arya Samaj en leiding ging geven aan de verschillende lokale samáji organisaties in de stad en vooral op het platteland.

In  verschillende boiti’s (wegdorpen) had je kleine of grote groepen árya samáji’s wonen, o.a. in Helena Christina, Welgedacht C, Vredenburg en Magenta (in Wanica). Ik voelde mij gaandeweg steeds meer aangetrokken door bepaalde ideeën van de Arya Samaj. Al mijn oudere neven van de Magentaweg behoorden tot deze stroming. Vooral mijn neef Moen R. Somai en mijn westers geschoolde vriend Rambrich Raghunath vervulden de rol van mijn godsdienstonderwijzers. De kiem van mijn kritische houding en denken is partieel in Magenta gelegd. Ik leerde langzaam – zoekend en aarzelend – langs andere wegen dan de vertrouwde traditionele lijnen van orthodoxe hindoes denken. En nee te zeggen tegen op geboorte gestoelde játi-verhoudingen, bepaalde religieuze opvattingen en wonderbaarlijke verklaringen voor bijzondere natuurlijke verschijnselen, zoals maans- en zonsverduistering.

Klik voor deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4 en deel 5 en deel 6.

12 comments to “De zoektocht van een Hindoestaan naar het cultuureigene (deel 7)”

  • Heer Mahabier,

    Het feit dat u zo open en eerlijk omschrijft hoe u na de adolescentieperiode zich verder heeft ontwikkeld in deze materie vind ik bijzonder dapper. U rappelleert over de pijnlijke momenten die u regelmatig beleefde vanwege uw donkerhuidskleur. Daar wil ik wel wat over kwijt. Tot op de dag van vandaag vindt dat wereldwijd plaats ongeacht je afkomst en of als on(gelovige). Wel wil ik u bekennen, dat waar en wanneer ik u tegenkom ik niet let op uw gelaatskleur. Maar slechts naar wat aan kennis onder de huid verborgen ligt. Anders gezegd ik ga niet af op kleur, maar op de kleur van kennis. Met dank voor de tijd en inspanning die u heeft uitgetrokken om dit met de lezers te delen. Soerin Marhë.

  • Beste Bris,

    ik zit reikhalzend uit te kijken naar het vervolg en ben benieuwd naar wat daarin komt te staan.
    Tot zover is de herkenbaarheid groot.

    Groet

  • beste Kaka

    ik lees al jaren Uw boeiende stukken en realiseer mij hoeveel onderzoek eraan vooraf zal zijn gegaan.
    In het begin kreeg ik de stukken in hard copy via de post door u opgestuurd totdat het nu digitaal en sneller kan.
    Uw geschriften vind ik zeer mooi omdat ik vanwege mijn herkomst de meeste zaken en personen erin herken.
    Dat U nu een atheist bent geworden is juist het omgekeerde van vele anderen mensen die in hun jongere jaren in god twijfelden en naarmate ze ouder werden wel in een schepper gingen geloven.
    Uit us stukken berijp ik dat dit komt door dat U zich echt hebt verdiept in de materie.
    of heb ik het misschien verkeerd,
    ik hoop dat u nog heel lang soortgelijke stukken kunt schrijven.

    de groet

    Doza Lalaram

  • Heer Mahabier,

    Vervolg van deel 2 op uw artikel. Al die geweldige namen van die zogenaamde elite( Brahmanen) die het voor het zeggen hebben over de andere kasten, dat duizelt mij. Een mensenleven telt nog steeds niet voor deze figuren. Kijk maar wat er gebeurt in Manipur. Zij willen hun macht niet kwijt. Wij zijn allen toch gelijk? Ben blij, dat onze voorouders ons een ander leven hebben geschonken. Nogmaals dank Soerin Marhé.

  • Bris, wat een prachtige inkijk in je leven en in dit deel je kennismaking met en ontwikkeling op het gebied van de religie, startende in Suriname en daarna hier in Nederland je keuze om het Hindoeïsme af te wijzen en je te “bekeren” tot het atheïsme. Dat is niet makkelijk, wanneer je een wezenlijk deel uitmaakt van die gelovige Hindoestaanse gemeenschap. Ik weet dat er in bepaalde kringen neerbuigend gedaan werd over jou als atheïst en dat je om die reden niet serieus genomen werd door een aantal pandits en andere prominenten binnen de Hindoestaanse gemeenschap in Nederland.
    Je opmerkingen over het Jaath-Paath systeem ondersteun ik volkomen. Het is weliswaar niet zichtbaar aanwezig in Nederland, maar onderhuids is en blijft het een kwestie die op gezette tijden weer de kop opsteekt (o.a. bij huwelijk en dood). Ook het verafschuwen, dan wel neerkijken op een donkere huidskleur speelt nog steeds een belangrijke rol binnen de Hindoestaanse gemeenschap in Nederland en Suriname. Wat dat betreft ben ik van mening dat wij Hindoestanen/Hindoes al millennia lang de grootste racisten op aarde zijn. Ik vraag mij af of wij deze vorm van racisme en discriminatie (Jaath-Paath) onder de aandacht kunnen brengen van onze Nationale coördinator Racisme en Discriminatie, de heer Rabin Baldewsingh. Misschien heeft hij wel een oplossing voor dit kwaad binnen onze gemeenschap en lukt het hem om bepaalde gebruiken en gedachten te veroordelen.

    Bris, ik heb met plezier dit deel gelezen en kijk reikhalzend uit naar het vervolg.
    Acha, mooi se rahiye aur Namaste !

    Radjin Gena

  • Bris stelt in het begin van zijn blog dat de inhoud van de delen 7 en 8 een poging tot verantwoording is van zijn religieuze ontwikkelingsgang. Hij legt de verantwoording af naar zijn familie, vrienden en kennissen.
    In de term verantwoording schuilt schuldgevoel. Zijn religieuze ontwikkelingsgang is het resultaat van verschillende factoren zoals invloeden uit het milieu, persoonlijke ervaring, geestelijke rijping, inductief en deductief denken. Mijns inziens is het niet nodig dat Bris enige vorm van verantwoording van de evolutie van zijn religieuze ontwikkelingsgang jegens wie dan ook aflegt.
    In de paragraven 49 tot en met 52 heeft Bris deze evolutie helder beschreven.
    De kastendiscriminatie en kastensuperioriteit in de sanátan cultuur stelt Bris stevig aan de kaak. Het is de hoogste tijd dat de eliminatie van deze eeuwenlang durende smet in de hindoesamenleving stevig wordt aangepakt. Bijvoorbeeld door regelmatig informatie te verschaffen aan het brede publiek waarbij gebruik gemaakt wordt van verschillende informatiekanalen.
    Volgens Bris gloort in dit opzicht licht aan de horizon: ”gelukkig is er in de laatste drie decennia in deze discriminatie enige verandering te zien. Ook enkele niet-brahmanen zijn als sanátani pandit opgeleid en zijn in die rol actief.” Deze weg is lang en hobbelig getuige het feit dat ook in Nederland Sanátani vrouwen niet tot pandit(a) worden opgeleid.
    De discriminatie op grond van donkere huidskleur en discriminatie door kastenafkomst zijn traumatische ervaringen die de ontwikkeling en beleving van een gelukkig leven negatief beïnvloeden. Ik mis in dit blog beschrijving van wegen om deze traumatische beleving te verwerken.
    Bris is in dit opzicht een ervaringsdeskundige. Ik vraag hierbij aan Bris om een blog aan de verwerking van deze trauma’s te wijden.
    Mijn bewondering voor de beschrijving van de zoektocht van Bris naar zijn cultuureigene is groot. Ik wens hem veel succes met de volgende blogs.
    Namaste , Bris

  • Net als jij heb ik mijn eigen weg moeten zoeken onder invloed van mijn vader, zoon van een orthodoxe Sanatan moeder uit de Corantijnpolder van Nickerie, die uit eerbied en liefde voor haar zich niet aansloot bij de Arya Samaj. Maar het gedachtegoed trok hem heel erg aan. In de loop der jaren is hij zich gaan verdiepen in de meer filosofische kant van het Hindoeisme. Ik werd op mijn 15e door hem erop gewezen dat ik geen vragen moest stellen aan de pandit van adjie maar zelf moest gaan lezen in de geschriften en vooral de Mahabharata en de Ramayana. Dat heb ik gedaan en in de loop der jaren ben ik agnost, geen atheist, geworden. Jou ‘reis’ zou ik alle hindoestaanse jongeren willen aanraden. Ga zelf op zoek! Het Hindoeisme, vooral de filosofie ( Gyan Yog) heeft veel te bieden.

  • Ik lees ook altijd met belangstelling uw artikelen.
    Heb daardoor een beeld van wat er in uw dorp en nu ook mijn dorp plaats vond. Ik vind het jammer dat de bijeenkomsten waarover u het heeft nu niet meer plaats vinden. Want daardoor had u ook veel geweten ( satsang ).

    Iedereen besteed zijn of haar tijd nu zoals het hun uitkomt en aan datgene waarvoor zij belangstelling hebben.

    Mijn wens is dat onze taal en cultuur levend blijft.

    Ik wenste wel dat ik ook zo goed kon neerpennen…

  • Aflevering 7 een aanzet om de ongelijkheid onder de Hindoes tot het verleden te laten behoren. Knap van de schrijver om ondanks de grote invloeden niet mee te stromen.

  • Beste Bris,
    Al vanaf de vierde kwart van de vorige eeuw schrijf je heel interessante en lezenswaardige artikelen in diverse bladen. Om een paar te noemen: Jumpa Rajgaroo, Aisa Samachar, Lalla Rookh, Sarnámihuis , Caraïbisch Uitzicht. Ook heb je een aantal hoofdstukken in een paar boeken geschreven. Je besteedt veel zorg en aandacht aan je producten en daarom is het voor ons als lezer altijd boeiend en een verrijking om jouw artikelen te lezen. Uiteenzettingen die ook bij mij veel herinneringen oproepen. Je bent analytisch erg sterk en je kan als geen ander informatie vanaf je jeugdjaren op een heel prettige en eerlijke manier weergeven.
    Kortom: in mijn ogen ben je een van de beste Surinaams Hindoestaanse schrijvers en ik hoop van harte dat je lang gezond mag blijven en ons mag vermaken met je schrijfproducten. Tevens verwacht ik dat je een keer al jouw artikelen in een boekvorm zal uitgeven.
    In je zoektocht naar het cultuureigene – in al de delen – heb je heel openhartig geschreven over je evolutie van iemand uit een Sanátani-omgeving, via de Vereniging Arya Samaj tot een “hindoe zonder God “. Je hebt op een mooie manier inkijk gegeven in je leven.
    Wat ik me afvraag is, waarom er in de meeste stukken van jou toch wel een polarisatie plaatsvindt tussen de sanátani hindoes en de aryá samájis. De tegenstellingen tussen deze twee groepen zijn veel minder dan in de tweede helft van de vorige eeuw. Bovendien zijn er bij redelijk aantal hindoes de tussenpersoon ( pandit) uitgevallen. Men richt zich nu rechtstreeks tot God middels meditatie en of bidt men vanuit een privé mandir in hun woning of op hun woonerf.
    Verder hoop ik dat je in de volgende delen wat meer zou kunnen schrijven over de zending en missie. Met name de periode voor 1930 waarbij een bekeringsdrift heerste bij deze groepen om hindoes en moslims te bekeren. Dit gebeurde vooral als ze ( heidenen) gebruik wilden maken van hun faciliteiten als school, internaat en weeshuizen. In een van je delen heb je wel wat aandacht hieraan besteed. Wat mij betreft mag het uitgebreider en diepgaander.
    Kortom: Bris , ik kijk altijd uit naar jouw artikelen, omdat je dit op een heel fijne openhartige en eerlijke manier met ons deelt en mij elke keer weet te raken. Bovendien verschaft dit mij heel veel nieuwe informatie en ik hoop dat je nog heel lang een beroep mag doen op jouw bijzonder stel geheugen. Niet iedereen is hiermee gezegend. Mijn vader (wijlen) had ook zo’n gave.

  • Bhaya Bris,
    Wederom met belangstelling gelezen. Mooi hoe je dat beschrijft en opbouwt, maar ook de openheid en kwetsbaar opstellen op bepaalde punten siert jouw artikel. Ga op deze wijze door!
    Je blijft in elk stuk de “jongen uit Magenta”. Vooral de beïnvloeding van de pariwaars, kennissen, pandits en vrienden op jou is interessant. Iedereen heeft deze ontwikkeling meegemaakt. en uiteindelijk ben je wie je nu bent.
    Djay ho!

  • Bris, het is een goed geschreven stuk dat inzicht geen in de maatschappelijke verhoudingen en omgangsvormen toentertijd. Een paar opmerkingen naar aanleiding van dit stuk
    -Ik begrijp volkomen je strijd tegen een klassenmaatschappij op erfelijke grondslag Het is systeem dat het individu geen gelijke kansen biedt voor zelfontplooiing en in extreme gevallen leidt tot dehumanisering van de mens. Als een zelfbewuste individu heb je zeer terecht je hiertegen verzet en bestreden. Over de ontwikkeling van het Varna stelsel naar het kastenstelsel op erfelijke grondslag is echter nog veel onderzoek te doen .De westerse lezing hierover overtuigt mij niet en er zijn heel vragen die onbeantwoord zijn gebleven
    -Het is zeer interessesant om na te gaan hoe het varna stelsel een functionele classificatie op basis de guna’s ,de kwaliteiten, beroep en prestatie in de loop der tijd werd omgeturnd in een systeem op erfelijke grondslag . Voor zover ik kan nagaan is voor dit laatste systeem geen ondersteuning op basis van de Vedische geschriften De onderbouwing hiervan op basis van de Purush Sukte uit de Rig veda blijkt onjuist te zijn . Een van de verklaringen is dat door de morele terugval in de samenleving gestoeld op de vedische grondslag consequenties had op de denkpatronen en sociale verhoudingen. Door dit verval in de dharmische principes werd men egoïstischer , wat zich uitte in het veiligstellen van broodwinning voor het eigen nageslacht. Het flexibele systeem werd omgeturnd in een systeem op erfelijke grondslag . Door de Britse Raj werd het systeem nog rigider gemaakt doordat eenieder zich verplicht moest opgeven tot welke kaste men behoorde. Bij volkstelling van 1871 0f 1873 werd een deel als kaste -loos beschouwd
    Trouwens het varna systeem is nog steeds actueel . Deze maatschappelijke indeling op basis van merites vind je ook terug in de hedendaagse samenleving-Er wordt gezegd dat alle kennis terug te vinden in de Veda’s Deze uitspraak verdient enige nuancering. In de vedische filosofie wordt er continu uitgedaan van samenhangen op diverse niveaus, de atman ( het individuele bewustzijn),in relatie tot het lichaam , de mens in relatie tot zijn sociale en fysische omgeving en de mens/maatschappij in relatie tot het universele bewustzijn. Met andere woorden Over alle modaliteiten van de mens worden er kennis/inzichten aangereikt Dat is op zich bewonderenswaardig. Deze samenhangen geven aan dat alles in de werkelijkheid met elkaar verbonden zijn, maar dat houdt geenszins aan dat het huidige niveau van wetenschappelijke kennis is terug te vinden de Veda’s.
    -Op jouw pad kwam je sociologen tegen die je ingewijd hebben in het marxistische gedachtengoed. Deze benadering werd veelal omarmd door de linkse intellectuelen. De ujama gedachte in Tanzania en de socialistische aanpak van het plattelandsproblematiek in Cuba werden in de jaren zeventig geprezen als de voorbeelden om de armoede te bestrijden. De marxistische benadering heeft heel wat inzichten opgeleverd inzake de uitbuiting van arbeid en maatschappelijke ongelijkheid ,maar in relatie tot de schepper en schepping vind ik dat het tekort schiet. Daar waar de maatschappijen op marxistische/socialistische grondslag materiele successen hebben opgeleverd is het veelal gegaan met verlies van miljoenen levens en menselijke vrijheden.
    -Wat ik opvallend vind dat de meeste van onze kritische denkers vanuit de westerse bril hebben gekeken naar de eigen samenleving in brede zin des woords, maar niet de uitdaging hebben opgepakt om het eigen culturele erfgoed te bekijken vanuit de darshana’ en de andere authentieke vedische geschriften. Kennelijk werden ze hierin ontmoedigd door de westerse bril die ze eigen hadden gemaakt..
    Namaste Bris, ik wacht op het volgende stuk

3 Trackbacks/Pings

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter