blog | werkgroep caraïbische letteren

De zee neemt en geeft – Leren van geschiedenis 115

door Hilde Neus

Met de klimaatverandering ligt de dreiging van overstromingen steeds op de loer. De zeespiegel stijgt, en het is heel waarschijnlijk dat een groot deel van Suriname in de toekomst onder water zal lopen, vanwege het vlakke landschap. In hoger gelegen, bergachtige gebieden zal het wat langer duren. De zee is grillig, en de natuur machtig. Dat weten we omdat evenwijdig aan de kust schelpritsen lopen, in het verleden daar al neergelegd door de zee, bij eb en vloed. De Oost-West-verbinding is erop aangelegd, maar ook straten in Paramaribo, die evenwijdig lopen met de zee. Zoals de Herenstraat, Keizerstaat en Gravenstraat. En juist die lopen niet onder water bij harde, langdurige regenbuien. Op deze ritsen woonden vroeger Inheemsen, zo hielden zij hun voeten droog. De Palmentuin, waar zij in het verleden hun domicilie hadden, blijft droog vanwege de ligging op zo een rits, maar ook Fort Zeelandia en naaste omgeving. Het Fort is overigens van schelpsteen (klipsteen) gebouwd.

Fragment uit de kaart van Moseberg (1801), met daarop onderaan aangegeven de Warappa- en Mattapicakreek.

Ondergelopen plantages

Eind 18e eeuw werden nieuwe plantagegronden uitgegeven in de Commewijne. Dat kon omdat er kanalen werden gegraven vanuit de Warrappakreek en de Matapicakreek. Deze door de slaven aangelegde kanalen waren 9.5 kilometer lang (later korter vanwege afslag) en fungeerden als doorsteken naar de oceaan. De nieuw uitgegeven gronden werden opengestoten, en dat bood weer extra mogelijkheden tot plantagebouw. De bodem bleek uitstekend geschikt voor katoenverbouw. Het werd de bloeitijd van dit gebied, en leverde in die periode het meest op voor Suriname. Aan de kreek lagen toen twaalf plantages en aan het kanaal zestien. Er werd een constante strijd tegen het water gevoerd, en door de tijd heen zijn er diverse plantages, zoals Bremen, La Rochechateau en een stuk van plantage Alsimo weggespoeld. Ook plantage Waterloo (in bedrijf tussen 1793 en 1861) viel uiteindelijk ten prooi aan de zee. Daar werd een begraafplaats gevonden en Rakhieb Khudabux heeft de vondsten onderzocht. Er lagen zelfs doodskisten die redelijk intact waren. Daarin lagen 38 skeletten (18 mannen, 9 vrouwen en 7 kinderen, 5 niet geïdentificeerd), in redelijk goede conditie. Deze werden geborgen en onderzocht op de medische faculteit in Paramaribo. Zo legden de onderzoekers sporen van syfilis bloot, en de scheurtjes in de gewrichten toonden ook de zware arbeid die de slaven moesten verrichten. Over de bevindingen publiceerde Khudabux zijn dissertatie: ‘Effects of life conditions on the health of a negro slave community in Suriname, with reference to similar aspects in local pre-Columbian Amerindians’ (1991).

Katoengronden

Ook andere plantages aan de kust werden verzwolgen door de zee. Een van meest succesvolle katoenplantages was Esthersrust, de grond daar bewerkt bedroeg 850 akkers (365 ha.). De eerste die een warrand kreeg was gouverneur Friderici, maar die gaf het al snel door aan de planter Limes (eigenaar van de nabijgelegen plantage Limeshoop). Deze noemde de grond Estherslust, naar zijn vouw. Zij overleed, en toen werd de naam gewijzigd in Esthersrust. In 1819 werd de plantage eigendom van D.F. Schas en kreeg de Sranan naam Skassi (evenals zijn andere gronden Barbados, Goudmijn, Ostage en Schassenburg).

In 1853 kochten de gebroeders A.H. Bots en A.G. Bots de grond op een veiling. Zij hadden ook het kleinere Killenstein in bezit, de plantages werden beheerd door administrateur Haasse, die het feitelijke beheer voerde. In het archief van Eindhoven (niet ver van Helmond waar de gebroeders vandaan kwamen) is correspondentie terug te vinden over de plantage. De katoen werd geëxporteerd naar Helmond, waar nu nog steeds de bekende Vlisco-fabriek staat. Daar worden panen (lappen) voor de Afrikaanse markt gemaakt, die daar zeer geliefd zijn vanwege de superieure kwaliteit van de stof.

Compensatie aan de eigenaars

In 1853 werd in Nederland het wetsontwerp voor de afschaffing van de slavernij goedgekeurd. De gebroeders Bots maakten daar bezwaar tegen, want zij waren het niet eens met de bepaling dat er een hogere compensatie zou worden uitbetaald voor de vrijmaking op suikerplantages dan op katoenplantages. Dit bezwaar is als drukwerkje verschenen. In 1860 waren er op Esthersrust 179 slaven, 88 mannen, 91 vrouwen tewerkgesteld. Dit betekent dat er behoorlijke bedragen werden uitgekeerd aan de familie Bots in 1863, bij de Emancipatie. Over vergoeding van de arbeid van slaven werd niet gesproken, die vielen nog tien jaar onder Staatstoezicht. Veel families kregen namen van Brabantse plaatsen, zoals Baarlo, Beers, Born, Hasselt, Helmond, Hulsel, Mook, Ruwaard, Venlo, Waalwijk. En ook Bottse, vernoemd naar de familie Bots. Volgende keer meer over Esthersrust.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter