blog | werkgroep caraïbische letteren

De wooncirkel – roman van Jopi Hart / een beschouwing

door Fred de Haas

De Curaçaose auteur Joseph – Jopi – Hart is bij uitstek iemand die ons met veel kennis van zaken kan verhalen over de cultuur en leefwijze van de Curaçaoënaar.

Joseph Hart werd geboren op Bonaire, maar groeide op in de veeltalige en veelkleurige wereld van het Curaçaose Otrobanda. Als onderwijzer en leraar Engels op Curaçao kreeg hij later ook volop de gelegenheid om, net als Pierre Lauffer, de wereld van zijn eilandgenoten te verstaan en te waarderen.
Zijn ervaring als ‘Otrobandista’ is al in verschillende boeken neergelegd en onlangs herschreef hij in het Nederlands zijn oorspronkelijk in het Engels geschreven roman The Yard (2010) onder de titel ‘De Wooncirkel. Deze Nederlandse publicatie zal nu het voorwerp zijn van onderstaande beschouwing. Het spreekt vanzelf dat mijn beoordeling van dit werk niet kan worden geëxtrapoleerd naar de romans die Joseph Hart later heeft gepubliceerd.De schrijver presenteerde De Wooncirkel in september jl in het Theater Podium Mozaïek te Amsterdam tijdens een literair programma dat jaarlijks door uitgeverij ‘In de Knipscheer’ wordt georganiseerd en samengesteld.


Dat Joseph Hart een gedreven mens is bleek al direct uit zijn openingswoorden: ‘Ik schrijf niet omdat ik een spannend en mooi verhaal wil verkopen aan de lezer. Ik schrijf omdat ik niet anders kan, omdat er een uitweg moet zijn voor de intensiteit van mijn gevoelens die nauw verbonden zijn met de sociaal-culturele geschiedenis van mijn eiland, dat ondanks de verdeeldheid in kleur en inkomen, toch in staat is om prachtige voorbeelden van verdraagzaamheid en medeleven te tonen voor elkaar, en daarmee al het ongelijke weet te overtreffen’.
Met deze optimistische wetenschap in mijn achterhoofd heb ik De Wooncirkel gelezen en herlezen. En daarbij bekroop me steeds het gevoel dat Hart zich had vertild aan de complexiteit en omvang van het onderwerp dat hem zo ter harte gaat: de doorwerking van het slavernijverleden in de mentaliteit van de Curaçaoënaar. Hij wil eigenlijk teveel in één boek vertellen. Zowel over een geschiedenis die zich in onze tijd afspeelt op Curaçao als over de zich in een ver verleden afspelende ‘Afrikaanse’ levens van zijn hoofdpersoon Armani.

Het slavernijverleden / De auteur heeft een slimme manier gevonden om het verre verleden van zijn hoofdpersoon op te roepen.  Armani volgt namelijk een regressietherapie bij een ‘genezeres’ die haar langzaam terugvoert naar een tijd waarin ze in stamverband in Afrika leefde voordat ze op een schip van de WIC naar Curaçao werd gevoerd om daar als slavin verkocht te worden. Haar huidige leven op Curaçao zou onder invloed staan van de traumatische ervaringen die haar nog steeds parten spelen bij alles wat ze onderneemt op haar geboorte-eiland waar ze werkt als loopbaanconsulente.
Het Curaçaose verhaal gaat over de poging van een groep sociaal voelende – zwarte –  Curaçaoënaars om, ondanks de tegenwerking van een corrupte politicus en een frauderende bankier, een landhuis te restaureren en geschikt te maken voor o.a. de opvang van achterstandskinderen. De plek staat bekend als de ‘Kurá di Shon Janchi’ (De Tuin van Johannes), een woonerf waar ‘meesters en slaven’ vroeger samenwoonden.
Het fenomeen van de achterstandskinderen (drop-outs en schoolverlaters) is een gerede aanleiding voor de auteur om ons, zij het op summiere wijze, enig inzicht te verschaffen in de geschiedenis van het onderwijs op Curaçao. Grote aantallen leerlingen werden slachtoffer van het Nederlandse onderwijssysteem dat werd ingevoerd na de komst van de Shell in het eerste kwart van de 20e eeuw: ‘ze raakten vast in een systeem dat niet aangepast was aan hun taal en cultuur’ (p.105). De Nederlandse taal blijkt een groot struikelblok te zijn en de hoofdpersoon merkt dan ook, terecht, op (p. 105): ‘u ziet, Shon Jimmy, we zijn eigenlijk gedoemd door juist datgene waar we het meest trots op zijn: onze taal’. Ze bedoelt dat je met het Papiaments als moedertaal niet veel opschiet in de grote wereld.

De schaduwen van de koloniale tijd

.

De vroegere Nederlandse kolonisator krijgt er in het boek van verschillende kanten flink van langs. De Nederlanders zouden er door hun arrogante houding vooral de oorzaak van zijn dat de bevolking zo’n negatief zelfbeeld heeft ontwikkeld, een zelfbeeld dat nog werd bevestigd door de leer van de katholieke kerk die gehoorzaamheid en geloof predikte.
De hoofdpersoon legt het ontstaan van dit negatieve zelfbeeld nog eens nadrukkelijk uit (p. 103) : ‘Ik heb het over de eeuwenlange methodische vernedering, eeuwenlange uitbuiting, eeuwenlange ontkenning van de menselijke waardigheid van de slavenbevolking en hun afstammelingen door hun vroegere meesters. Wat denkt u dat er met iemand zal gebeuren die zijn leven lang, van de wieg tot zijn graf, heeft gehoord dat hij waardeloos is, dat hij niets goed kan doen, dat hij lelijk is, dat hij stinkt, dat ie stom is en weet ik veel wat allemaal meer? Hij zal gaan geloven dat dit alles waar is en zal dit doorgeven aan zijn kinderen en deze weer aan hun kinderen enzovoorts’.
Dat verklaart ook de irrationele haat van een deel van de zwarte bevolking tegen alles wat Nederlands is. Hun motto werd ‘nos mes por’ (= we kunnen het zelf wel). Die haat strekte zich ook uit tot de keurig aan het Nederlandse cultuurmodel aangepaste Curaçaoënaar, de Makamba Pretu (= de Zwarte Nederlander). En ook tot de gekleurde middenklasse die de kans had gekregen om te gaan studeren in Nederland en van zichzelf een zogenaamde ‘Macademicus’ (= een samentrekking van Makamba en Academicus) wist te maken, een mensensoort dat op Curaçao politiek georganiseerd is in die ‘aanmatigende Zwarte Makamba partij met al die klote academici, die zelfs arroganter waren dan de soortgenoten van Shon Jimmy’ (p. 128).

Shon Jimmy (meneer Jimmy) is een figuur uit het boek die tot de protestantse blanke klasse behoort. Deze klasse speelde vroeger de baas en oefent nog steeds een zekere macht uit. Ook die blanke, protestantse klasse heeft de pest aan de ‘bemoeizucht’ van de Nederlanders, maar houdt ze om opportunistische redenen wel te vriend. Over de vroegere slaven hadden ze ook een bepaalde opvatting. Shon Jimmy (p. 67/68) : ‘Zijn klasse had altijd aangenomen dat zij aan de macht zouden blijven en dat de vroegere slaven altijd voor hen klaar zouden staan. Generaties lang waren ze opgevoed met de gedachte dat zij verantwoordelijk waren voor hun slaven, zelfs na de afschaffing van de slavernij. Hoe konden zij deze arme, vroegere slaven toestaan het land te besturen? Het eiland had een stevige hand nodig om het door moeilijke tijden heen te loodsen en zijn klasse had dit altijd gedaan. De zwarten vertrouwden erop dat zij door zouden gaan voor alles te zorgen’.
De hoofdpersoon Armani behoort met de groep goed opgeleide  mensen met wie ze samenwerkt weliswaar tot een donkergekleurde elite, maar deze elite wil wel iets positiefs doen voor mensen die sociaal zijn achtergebleven. Eén persoon uit de groep merkt op: ‘wij hebben geluk dat wij ons verleden van ons hebben afgeschud en nog steeds onze culturele erfenis waarderen’ (p.116). Daarover straks meer.

Ook de zwarte Curaçaoënaar ontkomt, evenmin als de blanke protestant en de Nederlander, niet aan kritiek. Een kritiek die bovendien afkomstig is uit de eigen klasse! Zo geeft de zwarte tante Flor het volgende commentaar op het feit dat haar nicht er vandoor was gegaan met een man uit Nigeria: ‘Die nicht van me was net zo stom als al die stomme, lelijke zwarten die nooit konden breken met hun Afrikaanse verleden. Welk zwart meisje gaat nou een zwarte Afrikaan zoeken om kinderen mee te maken? Vertel me dat eens! Had dat stomme kind geen aardige Hollandse jongen kunnen vinden in Nederland om haar ras te verbeteren? Ik weet dat we die Makamba’s niet lusten, maar ze zijn wel goede echtgenoten, lopen niet achter de vrouwen aan zoals die waardeloze mannen van ons dat doen. Dan had ze zich tenminste kunnen verlossen van al die negertrekjes in haar. Dat is wat je krijgt wanneer je de mensen volstopt met al die onzin over Afrika’.
Het boek staat vol met dat soort rake typeringen van de Curaçaose maatschappij die Joseph Hart kent als geen ander, een samenleving die hij genadeloos maar met veel mededogen tot op het bot fileert.

Het Afrikaanse verleden en het onderwijs

.

Joseph Hart is overigens een vurig pleitbezorger van het bewustmaken van de bevolking van het Afrikaanse verleden. Hij geeft het onderwijs de schuld ervan dat men zich op Curaçao zo weinig bewust is van die geschiedenis. Ik denk dat hij het bij het rechte eind heeft. Alleen moeten we dan wel bedenken dat onderwijzers en leraren al tientallen jaren geen Nederlanders maar Antillianen zijn die het dus kennelijk niet nodig vonden om hun leerlingen hierover te vertellen. Misschien wisten ze niet hoe ze dit moesten aanpakken. Dat laatste ligt weer aan de manier waarop al die docenten zijn opgeleid en de wijze waarop er door de opleiders met het slavernijverleden wordt omgesprongen. De ‘University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez’  mag zich dat best aantrekken. Dat zal Jopi Hart als oud-inspecteur bij het RK Onderwijs zeker met mij eens zijn!
Om aan dit gebrek aan bewustzijn tegemoet te komen, heeft de schrijver een poging gewaagd om het slavernij verleden op te roepen door de hoofdpersoon een regressietherapie te laten ondergaan waardoor we, naar men beweert, honderden jaren kunnen teruggaan in de geschiedenis. De hoofdpersoon, Armani, reïncarneert tijdens verschillende therapeutische sessies o.a. als Dalila en Malaika totdat ze uiteindelijk terechtkomt op Curaçao als de persoon ‘Armani’ en ‘geneest’ van haar traumatische ervaringen in heden en verleden.
Zo’n regressie als middel om een fictief verleden op te roepen is een vondst op zich. De regressietherapeute Roberta legt het regressiemechanisme herhaalde malen uit. Een voorbeeld (p.154): ‘Er gebeuren dingen en die zijn nooit bij toeval. Er is niet zoiets als toevalligheid. Voor alles is er een verklaring en alles is met elkaar gerelateerd. Wij…wij mensen zijn ook met elkaar verbonden en we zijn onsterfelijk. Onze zielen verblijven voor een tijdje in ons lichaam, laten het fysieke achter zich en keren terug naar een andere dimensie. Daar beslissen ze waar en wanneer terug te keren naar onze wereld en met welk doel’. Enzovoorts. Gefundenes Fressen voor lichtgelovigen. Me dunkt dat ‘kwakzalverij’ nog een eufemistische benaming is voor dat soort therapieën waarbij men zich waarschijnlijk ervaringen herinnert die men nooit heeft gehad. Maar dat is overigens absoluut geen reden om dat soort ‘deus ex machina’ trucs niet in een roman op te nemen als een handige manier om heden en verleden met elkaar te verbinden.

Vorm en stijl

.

Helaas duurt dat regressieverhaal wel erg lang en is nogal clichématig. Er is sprake van met elkaar  strijdende stammen in Afrika, incarnaties van de hoofdpersoon, het gevangen houden en brandmerken van Afrikanen, de verkoop op een markt, de reis op een slavenschip, een verhouding met de kapitein, het leven op een 18e eeuwse plantage op Curaçao, een Calvinistische slavenhouder die verliefd wordt op een incarnatie van de hoofdpersoon die uiteindelijk door hem met zweepslagen wordt gedood enzovoorts. Een nogal oppervlakkig geheel.
Het regressieverhaal wordt ook nog in brokstukken verteld omdat het afgewisseld wordt door de gebeurtenissen rond het sociale project dat de groep wil verwezenlijken op het voormalige Woonerf van Shon Janchi. Het verhaal sleept zich voort zonder dat er sprake is van echte spanning.
Ook het toeval speelt een iets te grote rol. De regressietherapeute Roberta heeft ‘toevallig’ autopech vlak voor het huis van de hoofdpersoon en de personen uit het heden blijken elkaar in een vorig leven ook al te hebben ontmoet. Het is allemaal nogal onwaarachtig en zodanig geconstrueerd dat er wel een ‘happy end’ op moet volgen.

Het lijkt mij dat het boek aan kracht gewonnen zou hebben als het door een goede eindredacteur tot tweederde van de huidige omvang zou zijn ingekort. Zoals ik boven al heb aangegeven wil de auteur te veel in één boek vertellen en dat leidt tot een literaire indigestie waarin essay-achtige stukken afwisselen met – vaak mooie – sfeertekeningen. Het staat buiten kijf dat Joseph Hart kan schrijven. Maar hij zou er goed aan hebben gedaan zich wat te beperken en zich wat meer toe te leggen op de bestudering van de psychologie van zijn personages die in de ‘Wooncirkel’ vrij oppervlakkig is.
Het Nederlands van Jopi Hart is zonder meer uitstekend. Ik wou dat ik zo goed Papiaments schreef als hij Nederlands. Hier en daar laat hij een steekje vallen: ‘vrouwschap’ (p. 135), ‘dovende sirenen’ (p.134) en ‘volwassendom’ zijn on-Nederlandse uitdrukkingen, ook al klinken ze zeer Nederlands.
Wat zijn stijl van schrijven betreft, deze is wisselend van kwaliteit. Af en toe spreekt een persoon in een stijl die niet bij hem/haar past. Zo zegt Roberta (de therapeute) op p. 161 tegen Armani: ‘rustig maar, mijn beste, rustig’. Dat ‘mijn beste’ kan je verwachten in het 18e eeuwse Nederlands van onze voormalige premier Dries Van Agt, maar niet van de moderne Curaçaose Roberta. Meestal is de toon in ‘De Wooncirkel’ vrij zakelijk, maar soms word je aangenaam verrast door poëtisch taalgebruik: ‘De ochtend kruipt met tegenzin uit de plooien van de nacht en verbergt de zon achter een aanhoudend betrokken hemel, die op de mens, dieren en daken van Otrobanda drukt […]’ (p. 260). Een andere keer stuit je op een onhandige zin als : ‘[…] de dood wachtte op hen voorbij de grens van het oerwoud, waar het laatst overgebleven dorp van de oudste Mandina stam was verondersteld niet voorbereid te zijn te zijn op deze verrassingsaanval’. Een goede redacteur zou die zin in een handomdraai hebben kunnen veranderen. En een oplettende proofreader zou ook hebben opgemerkt dat de pagina’s 159 en 179 in het boek identiek zijn, hetgeen natuurlijk niet de bedoeling was.

Last not least. In zijn presentatie merkt Joseph Hart het volgende op:‘Zolang het slavernij verleden niet als een historisch gegeven wordt behandeld in het onderwijs en Afrika en haar cultuur niet aan de orde komen, zal een diep geworteld gevoel van minderwaardigheid blijven voortbestaan in onze maatschappij. Het wordt tijd dat wij kennis nemen van de zeer gevarieerde cultuur van Afrika en beseffen dat er goed georganiseerde staten bestonden in dat oude continent, voordat het Midden-Oosten en daarna Europa de hoofdrol gingen spelen in onze geschiedenisboeken’.

De Caribische mens

.

Deze hartenkreet mag in zijn algemeenheid waar zijn, maar er moet wel voor worden gewaakt dat er niet een te grote identificatie met Afrika plaatsvindt. Dat is al eens geprobeerd aan het eind van de jaren dertig in de 20e eeuw door de bekende Frans-Antilliaanse schrijver Aimé Césaire en zijn beweging van de ‘négritude’, maar dat is bij gebrek aan belangstelling vanwege de gekunsteldheid van die poging mislukt. De Caribische mens is namelijk geen Afrikaanse mens meer en omgekeerd laat het Afrika ijskoud dat er honderden jaren lang Afrikanen zijn verhandeld en gedeporteerd naar de Amerika’s. De Caribische mens heeft niets meer met Afrika te maken. Natuurlijk, je hoeft het Afrikaanse erfgoed of wat daarvan over is niet te ontkennen. Dat zou bespottelijk zijn. Maar je moet het wel een juiste plaats geven. En meestal is dat een plaats in het museum van de folklore, waar de toeristen zo dol op zijn.

De Caribische mens, dus ook de Curaçaoënaar, valt niet samen met het Afrikaanse erfgoed. Ook niet met het Nederlandse. De Caribische mens is een nieuwe, authentieke mens met een eigen taal en een eigen Caribische mengcultuur, een mens die een eigen plek heeft in de moderne vaart der volken. En daarvoor hoef je geen Tambú of Horlepiep te kunnen dansen.

Joseph Hart, De Wooncirkel. Haarlem: Uitgeverij In de Knipscheer, 2017;  328 blz. € 19,50

Een ingekorte versie van deze beschouwing verscheen in Antilliaans Dagblad, 2 november 2017:  Fred de Haas – De wooncirkel – Antilliaans Dagblad ; foto’s © Richard Stadt.

 

 

 

on 03.11.2017 at 19:38
Tags: / /

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter