De wereld is groter (III)
Het was naar aanleiding van de verschijning van Joost Zwagermans De buitenvrouw dat Anil Ramdas in een stuk in NRC Handelsblad schreef over moedwil en kwade trouw bij Nederlandse schrijvers die bijna uitsluitend blanke personages in hun boeken laten optreden. Vijftien jaar geleden alweer. Zwagerman noemde dat ‘ongetwijfeld het stompzinnigste dat ooit over mijn boeken is geschreven’, maar daar gaat het nu even niet over. Hij zal toch zelf ook niet willen beweren dat zijn roman een nieuw hoogtepunt in zijn oeuvre was, het was een echte middenstandsroman naar idee en uitwerking, een Vinex-boekje, wippen op Pont Buiten, de sloefen bij de deur. Maar had Ramdas nu een punt, dus los van Zwagermans van geilheid glimmende buitenwijfje?
Historisch had hij in ieder geval geen gelijk, want er zijn ontzaglijk veel boeken geschreven over de (voormalige) Nederlandse West en zeker niet geschreven door de minsten: Cees Nooteboom, Willem Frederik Hermans om er maar twee te noemen. De mooiste romans over Suriname en de Antillen werden aan het begin van de jaren ’60 geschreven door J. van de Walle: De slavenopstand, Een vlek op de rug, Wachtend op de dag van morgen. Juichende recensies kregen ze, maar wie kent ze nog? Van de Walle haalde geen enkele Nederlandse literatuurgeschiedenis.Ramdas had natuurlijk wel een punt als het over de masturbatiegeneratie van ná Hermans ging: met uitzondering van M.M. Schoenmakers die een reeks merkwaardige boeken bij De Bezige Bij publiceerde, had niemand oog voor de West. Nederland werd ‘gekleurder’, maar de literatuur kleurde niet mee.
Maar zie wat er de laatste vijftien jaar is gebeurd. Arthur Japin positioneerde zich hoog op de bestsellerlijsten met De zwarte met het witte hart. Adriaan van Dis zette Zuid-Afrika op de kaart. Moses Isegawa kwam met zijn Abessijnse kronieken over Oeganda. Pim Wiersinga en Tommy Wieringa togen naar de Antillen. Rudolf Geel, Eva Gerlach, Lucienne Stassaert, Leon de Winter, schrijver dezes en begin dit jaar nog Lisette Lewin situeerden romans en verhalen in Suriname. En dan heb ik het over bleekneusschrijvers, niet over de almaar uitdijende generatie van in Nederland geboren auteurs van Caraïbische origine.
Onlangs kwam er een nieuwe titel bij: De inboorling van Stevo Akkerman. Een roman waarin een historische verhaallijn over de wereldtentoonstelling van 1883 waarop levende Surinamers werden tentoongesteld, wordt verbonden met de verhaallijn van een in Nederland wonende, compleet geassimileerde Surinamer, die wordt aangesproken op zijn engagement met zijn landgenoten.Op donderdag 16 april zou het eerste exemplaar worden aangeboden aan minister Plasterk bij het NiNsee, het instituut voor slavernijverleden. Maar minister Plasterk stuurde zijn kat. Was zeker een nieuw hoedje kopen: wat zal Jeroen B. daar weer van denken? Wie er wel waren: de blaaskaken van fanfare Veel Leed & Weinig Centen. Treedt op bij elk evenement waar een publieksmicrofoon rondzwerft. De oude, vermoeide polka klonk nog maar weer eens, Variaties & Fuga op de melodie ‘Herstelbetalingen’. En er was ook een mevrouw die dat boek van Stevo Akkerman niet zou gaan lezen, zei ze, want dat deed haar emotioneel teveel. Iedereen heeft recht op zijn emoties en een daarop aansluitende publieksmicrofoon, maar ik vroeg me wel af of iemand die al grient bij de Wereldtentoonstelling van 1883, wel ooit een boek over de slavernij gelezen kan hebben. Het ging dus nauwelijks over literatuur daar op die middag bij het NiNsee. Het ging dus amper over een roman waarmee een witte auteur een serieuze poging waagt om zich in te leven in een zwart hoofd. Ik vrees dat de fanfare Veel Leed & Weinig Centen zo’n boek ook maar helemaal niks vindt. Neo-kolonialisme: de witte pulkt in het hoofd van de zwarte. Amandla!
De inboorling is verschenen bij Nieuw Amsterdam.