De waarde van oso dresi – Leren van geschiedenis 29
door Hilde Neus
De discussie over oso dresi [medicinale huismiddelen] wordt al heel lang gevoerd, en is tijdens de covid-pandemie weer opgelaaid. Berijders van de medicijnen verkopen grif, en willen erkenning. De officiële medische stand, gestoeld op de westerse geneeskunde, staat daar sceptisch tegenover omdat de werking op wetenschappelijke wijze moet worden getoetst. Dat is een langdurig en kostbaar proces. Er is nog al wat heen en weer gemopperd tussen de minister van Volksgezondheid en de dresiman. Dit heeft te maken met het niet prijs willen geven van de geheime samenstelling van de dresi. Want dan kan iedereen het namaken.
Inmiddels worden op onze universiteit twee middelen onderzocht op ontstekingsremmende kwaliteiten. Ook in Nederland is er belangstelling voor deze materie. Laatst is er een proefschrift afgerond over kennis en gebruik van medicinale planten onder de Saramaccaners. Het is belangrijk dat traditionele kennis vastgelegd wordt en doorgegeven. Dresi die al eeuwenlang worden gebruikt hebben hun werking bewezen.
Ons bekendste kruid
Dat oso dresi waarde heeft, werd al in de achttiende eeuw aangetoond. Quassi van Timotibo werd als kleine jongen in slavernij naar Suriname gevoerd, waar hij een talent voor talen ontwikkelde en in dienst kwam van het gouvernement. Hij werd gemanumitteerd en fungeerde als tolk bij vredesbesprekingen, lukuman [ziener] en jager van marrons. Door zijn contacten met de inheemsen maakt bij kennis met een dresi, die probaat bleek tegen hoge koortsen en malaria. Deze kennis verspreidde hij en hij werd daarvoor beloond. In 1776 reisde hij naar Nederland, waar hij ontvangen werd door Willem V. Belangrijker was echter dat zijn kennis de Zweedse bioloog Linnaeus bereikte, die de plant opnam in zijn collectie en Quassia amara noemde, ofwel kwasibita. Linnaeus is bekend om de classificatie die hij maakte van de plantenwereld, en vervolgens indeelde naar mannelijke en vrouwelijke planten. Hij groepeerde de flora naar plantenrassen, maar ook dieren, en mensen. Quassi is getekend toen hij terugkwam uit Nederland door John Gabriel Stedman, en dit heeft hem voor altijd vereeuwigd. Ook dichters uit die tijd wijdden regels aan hem, waarin ze zijn grootsheid roemden, en zelfs beweerden dat hij zichzelf van lepra had genezen. Quassi bereikte een hoge leeftijd.
Besmettelijke ziekten
Jan Jacob Hartsinck, die een reisbeschrijving over Suriname schreef (1770), maakte een gedetailleerde inventarisatie van de hier meest voorkomende zieken. Hij beweert dat de negers niet vaak ziek waren, maar wel onderhevig aan bepaalde kwalen, die lang konden doorzeuren. Zoals Jaws, zweren waar velen aan stierven. Als je het medicijn ertegen bekijkt, lijkt dat veel op een oso dresi: een aftreksel ‘van Pokhout, Salseparille, Sassefras en Bardana, met een Vingerhoed vol van den AEthiops Mineralis’ De zweren drogen dan binnen een maand op, maar als dit smeersel gebruikt wordt voordat de zweren rijp zijn, kunnen die terugkeren, maar dan wel minder hevig. Deze worden dan behandeld met lemmetjessap en fijngewreven houtskool. De patiënt moet wel goed in beweging blijven, en niet blootstaan aan kou of regen. Pompoen eten helpt ook. Boassie (lepra) eiste veel slachtoffers, maar ook wormen en huidziekten. Op elke plantage was een ziekenboeg, waar de dresiman – of -uma [vrouw] – de zieken verzorgde, met een combinatie van westerse medicijnen en oso dresi.
Inenten of niet
Kinderpokken eisten hun tol in 1763 en raasden vaak op de slavenschepen. Dit werd doorgegeven bij aankomst in de kolonie, en als er gevallen waren bleef het schip in quarantaine om te voorkomen dat deze zeer besmettelijke en gevaarlijke ziekte zich zou verspreiden. Een eeuw later, in 1854, werden er nog twee schepen uit Demerara aan de ketting gelegd, omdat er kinderpokken was aangetroffen. De gehele kolonie werd bedreigd, en deze ziekte had in 1819 al vele slachtoffers geëist, Toch ‘bleef het meerendeel der bevolking voor de koepokinenting in eene hoge mate onverschillig.’ Volgens de schrijver, Chr. Landre, werd deze nalatigheid door ‘het gemis aan enige wettelijke verordening op de koepokinenting zeer in de hand gewerkt.’ Opvallend is dat deze arts in een nieuwe praktisch tijdschrift voor de geneeskunde (1852) een uitgebreide beschrijving van de weersgesteldheid beschreef. Per maand (naast een bijgaande tabel met de luchtgesteldheid) gaf hij aan welke ziekten het meest voorkwamen, en dit was dus duidelijk gekoppeld aan de droge of natte tijd. Volgens hem vond de grootste sterfte plaats in de maand september. 1853 was volgens hem een gezond jaar; de geboorten overtroffen de sterfgevallen, er was een overschot van 32 vrijen en 183 slaven.