blog | werkgroep caraïbische letteren

De verkenning van het regenwoud

door André R.M. Pakosie

Het beeld dat ik met dit artikel wil oproepen, is dat van een groep mensen, de voorouders van de Marrons, die, ondanks dat zij gedwongen werden getransporteerd van hun eigen werelddeel (Afrika) naar de slavernij in een onbekend werelddeel (Zuid-Amerika), toch zichzelf wisten vrij te vechten, zich terug te trekken in het tot dan toe voor hen onbekende Zuid-Amerikaanse oerwoud, zich daar te handhaven en zelfs een volk voort te brengen. Van die Marrons maak ik deel uit.

Ik heb mijn verhaal als volgt opgebouwd:
1. Wie zijn de Marrons?
2. Verkennen van het oerwoud tijdens de marronage
3. De overlevingsstrategieën die de Marrons toepasten
4. Opbouwen van hun samenlevingen
5. Traditioneel leerproces
6. Het gebruik van planten en bomen
7. Bespreken van een klein aantal planten
8. Bedreigingen van dit stukje tropische regenwoud

1. Wie zijn de Marrons?

De Marrons zijn de nakomelingen van Afrikaanse mensen, die in de zeventiende en achttiende eeuw gedwongen naar Suriname werden gebracht om als slaven te werken op de suiker-, koffie- en katoenplantages. Maar die het onrechtvaardige gezag van de koloniale overheid en de plantage-eigenaren niet accepteerden en alleen of in kleine groepen het oerwoud in trokken. Samen met de Inheemsen (de oorspronkelijke bewoners) zijn zij al eeuwen lang dé bewoners van het binnenland van Suriname.

Al op de slavenplantages waren mensen bezig banden met elkaar aan te gaan, om elkaar te ondersteunen in de moeilijke tijden die hen na het vertrek uit de plantages nog te wachten stonden. In het oerwoud kwamen zij terecht in een onbekend, ondoordringbaar en niet ongevaarlijk gebied. Bovendien hadden zij ook nog te maken met de koloniale machthebbers, die hen met huursoldaten achtervolgden. Het was voor de Marrons daarom zeer moeilijk om in een dergelijke situatie te overleven, laat staan om samenlevingen op te bouwen. Toch hebben zij dat gedaan en dat is een uitzonderlijk grote prestatie.

Dankzij een intensieve en goed georganiseerde guerrillastrijd wisten de Marrons de koloniale overheid uiteindelijk te dwingen om vredesverdragen met hen te sluiten en daardoor ook hun menselijke waardigheid te erkennen. In 1760 met de Ndyuka Marrons, in 1762 met de Saamaka, in 1767 met de Matawai en uiteindelijk in 1860 met de Boni. En alhoewel het koloniale bestuur, met de twee andere Marrongemeenschappen, de Pamaka en de Kwiinti, niet tot een vredesverdrag kwam, werd uiteindelijk ook hun vrijheid erkend.

2. Verkennen van het bos tijdens de marronage

Nadat de voorouders van de Marrons de plantages verlieten, kwamen zij in een onontdekt gebied terecht met moerassen, rivieren met vele, soms zeer woeste sula (watervallen) en honderden verschillende dier- en plantensoorten. Op nog geen hectare grond kunnen meer dan tweehonderd verschillende soorten planten voorkomen.

De Marrons hadden geen voedsel en geen onderdak, alleen hun eigen wijsheid, hun spirituele kracht en inzicht, saamhorigheid en doelgerichtheid: een menswaardig en vrij bestaan op te bouwen. Afhankelijk van de streek waaruit sommige Marrons afkomstig waren in Afrika, herkenden zij een aantal tropische planten en bomen, die als voedsel of geneesmiddel konden dienen. Maar ondanks de ogenschijnlijke overeenkomsten bleken bepaalde planten uit het Surinaamse tropische regenwoud toch niet dezelfde planten te zijn, die zij uit hun landen van herkomst kenden en gebruikten. Qua inhoudsstoffen konden de verschillen namelijk groot zijn. Voor de Marrons zat er dus niets anders op dan proefondervindelijk elke plant, elke vrucht en elke boom te onderzoeken – kortom het hele oerwoud – op hun waarde als voedingsbron, als geneesmiddel, als bruikbare middelen voor hun overleving. Er wierpen zich mensen op als proefkonijnen. Zij waren zeer dapper, omdat het eten van onbekende planten tot hun dood kon leiden. De Marrons hadden echter geen andere keuze. Allereerst proefden zij alleen van de plant, zonder deze door te slikken. Als na een dag geen complicaties optraden, ging men over op de volgende stap, het doorslikken van het sap van een plant, het eten van het vruchtvlees van een vrucht, enzovoorts. Op deze wijze verkregen en/of verbreedden de Marrons hun kennis over het tropische oerwoud. Maar ook van de Inheemsen leerden zij veel en niet te vergeten vormden de dieren een belangrijke bron van kennis. Als men zag dat een dier zonder probleem een bepaalde vrucht at, of de knol of het blad van een bepaalde plant, wist men dat de vrucht, de knol of het blad niet giftig was, althans niet dodelijk. Zo ontdekten de Marrons, dankzij de Dyabaa (Ara), dat pemba, witte pijpaarde, ontgiftend werkt. Pemba bevat namelijk kaolin.

In de verschillende Marrontalen zijn bepaalde planten naar deze dappere mensen, die zich opofferden voor het algemeen welzijn van hun medemens, vernoemd. Ik noem bijvoorbeeld de plant, Kumantisanku (cassia quinquangulata), vernoemd naar Kumanti Kodyo; Weinkaaki, vernoemd naar da Wein Kaaki. Helaas komen de namen van deze mensen niet voor in de Latijnse benamingen, die de westerse plantensystematici later aan planten gaven. Deze gebruiken slechts de namen van westerse mensen die de ontdekking van een plant claimden, planten die soms al eeuwen door een volk gebruikt werden en van wie de westerse ‘ontdekkers’, meestal hun kennis van de plant te danken hadden.


3. Overleven

Om te overleven was het belangrijk voor de Marrons om alle planten, bomen en vruchten goed te kunnen onderscheiden: welke waren eetbaar, welke giftig. Welke houtsoort was goed genoeg om daarvan boten te bouwen, welke bomen/planten waren geschikt voor het vervaardigen van pagaaien, voor het bouwen van tijdelijke of permanente woningen, welke planten waren geschikt voor het vervaardigen van huishoudelijke artikelen, drink- en eetartikelen, planten voor voedsel en planten voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg. Het gaat in deze dan niet om een paar honderd planten. Een goed opgeleide traditionele kruidenkenner en/of kruidengenezer kent bijvoorbeeld meer dan vijfhonderd planten bij naam en weet bij welke ziekten deze gebruikt kunnen worden. Helaas zijn de Marronsamenlevingen vanaf 1980 van de vorige eeuw dusdanig veranderd, dat het aantal traditioneel opgeleide kruidenkenners en kruidengeneeskundigen nog maar minimaal is. Ik kom zo dadelijk nog terug op het traditionele leerproces, dat noodzakelijk is om een verantwoorde en gerespecteerde geneeskundige te zijn in de Marronsamenleving en daarbuiten.

4. Opbouwen van hun samenlevingen

Nadat de vredesverdragen getekend waren, konden de Marrons als vrije volken hun samenlevingen opbouwen, waarbij zij de politieke en sociaal-maatschappelijke structuren gebruikten die zij kenden vanuit de Afrikaanse landen van herkomst. Vooral bestaan er grote overeenkomsten tussen het traditioneel Asante gezag uit Ghana en het Marrongezag uit Suriname. (In het tijdschrift Siboga, jaargang 19, nr. 2, 2009 van het Marroninstituut stichting Sabanapeti is een artikel hieraan gewijd.)

De Marronsamenlevingen zijn gebaseerd op een matrilineair verwantschapssysteem, het zogenoemde Lo-familiesysteem. Elke Lo bestaat uit een of meer Bée, matrilinies, mensen met een gemeenschappelijke Gaanmma fu bée (de betoverovergrootmoeder, de vrouw die uit Afrika kwam en die als stichter van die groep mensen wordt gezien). In het kader van dit artikel voert het te ver om uitgebreid in te gaan op het ingewikkelde familiesysteem van de Marrons.
Wel nog een kort woord over de gezagsstructuren van een Marronsamenleving. De Gaanman staat aan het hoofd en wordt bijgestaan door alle Kabiten en Basiya van een Marronsamenleving en een volksvertegenwoordiging, de Bendiaseman (die bij elke zitting wisselend van samenstelling kan zijn). Op dit moment is Gaanman Gazon Matodja van de Ndyuka met zijn bijna 106 jaar, de oudste in functie zijnde Gaanman. Ook buiten het traditionele woongebied van de Marrons in het binnenland van Suriname en Frans-Guyana, zijn kabiten en basiya van het traditioneel gezag aangesteld, daar waar grote groepen Marrons aanwezig zijn: in Paramaribo, Frans-Guyana en Nederland. In Nederland wonen vijftien- tot twintigduizend Marrons. Ikzelf ben Kabiten van de Ndyuka Marrons hier in Nederland.

5. Traditioneel leerproces

Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw moest elk kind in het binnenland over de meest elementaire plantenkennis beschikken, om in staat te zijn te kunnen overleven in het regenwoud en om te voorkomen dat er ongelukken gebeurden. Daarnaast moest het kind ook weten wat te doen, mocht het toch in aanraking komen met bijvoorbeeld giftige planten of dieren. Ikzelf kreeg bijvoorbeeld, vanaf het moment dat ik met mijn ouders naar de ver gelegen akkers kon meelopen, al onderricht hierin. En dat was in die tijd standaard voor elk Marronkind dat geboren was en opgroeide in het tropisch regenwoud, tot zijn 12e jaar. Onderweg naar de akkers lieten mijn ouders mij eerst de planten zien langs het bospad, waarmee ik niet in aanraking mocht komen, omdat ze giftig zijn. Daarbij vertelden zij mij ook wat de werking was en welke plantendelen ik als antidota moest gebruiken, mocht ik toch met hen in aanraking komen. De volgende stap in het leerproces was om de niet-eetbare vruchten te onderscheiden van de eetbare. Daarna kwamen de eetbare vruchten aan bod.
Dus eerst een oriënterende fase waarin je als kind het onderscheid leerde tussen giftige, niet-giftige en eetbare vruchten.

In de tweede oriënterende fase gaat men dieper in op de wijze waarop je moet overleven in het oerwoud, het leren onderscheiden van planten, het verzamelen en het toepassen ervan. Ook leerde je een aantal recepten en hoe je deze moest bereiden. Dit alles vond op EHBO-niveau plaats en elk kind uit de Marronsamenleving dat in het binnenland was geboren en opgroeide, moest over deze basiskennis beschikken.
Toonde een kind, vanaf zijn ongeveer 12e jaar, interesse in het volgen van een opleiding als kruidengeneeskundige, dan ging het in de leer bij specialisten.
In de eerste fase van dit leerproces wordt de kennis, die het kind al verkregen had op EHBO-niveau, verder uitgediept. Daarnaast kwamen onderwerpen aan bod als de Toepassingsleer, Ziekteleer, Samenlevingsleer (sociaal, cultuur, ect.) en Behandelingsleer. En natuurlijk was praktische ervaring opdoen ook een must. De persoon in kwestie kan na deze periode beschouwd worden als een basisarts, die zich in de daarop volgende periode gaat specialiseren. Elkeen had zijn eigen specialisme, bijvoorbeeld bot- en spierproblemen, geestelijke problemen, enzovoorts.

Een opleiding tot gespecialiseerd kruidengeneeskundige duurt vijftien tot twintig jaar. Zelf heb ik daarna nog tal van trainingen gevolgd in verschillende landen buiten Suriname, o.a. in Amerika, China, India, Ghana en Thailand, om mijn kennis op het gebied van de traditionele kruidengeneeskunde te vergroten.

6. Het gebruik van planten en bomen

In de traditionele kruidenleer is het van belang om zich strikt te houden aan de regels ten aanzien van verzamelen en bereiding van de kruidenpreparaten. Zo dient men er altijd voor te zorgen, dat de plant waarvan men bepaalde plantenonderdelen verzamelt, blijft doorgroeien en niet beschadigd raakt. De plant wordt altijd toegesproken, voordat deze wordt geplukt. De inhoudsstoffen van elke plant variëren ook naargelang de dag vordert. Om de werking optimaal te laten zijn, kan een bepaalde plant alleen op een bepaald tijdstip onder bepaalde omstandigheden verzameld en gebruikt worden. Daarnaast gebruikt men planten bijna nooit enkelvoudig, maar altijd in meervoudige samengestelde kruidenpreparaten om de kwaliteit en geneeskracht van het preparaat te waarborgen. Dit is tegengesteld aan hetgeen de farmacologie doet: zij isoleren een bepaalde inhoudsstof, met een bepaalde geneeskrachtige werking, van de overige stoffen. Zij hebben op deze manier enorm veel plantenmateriaal nodig om een bepaalde hoeveelheid inhoudsstof te kunnen verkrijgen. Of het stof wordt in gesynthetiseerde vorm gemaakt.

7. Bedreigingen van het tropische regenwoud

Als wij naar de huidige stand van zaken kijken, dan zien wij dat het Surinaamse tropische regenwoud in toenemende mate bedreigd wordt door allerlei menselijke activiteiten. In de jaren vijftig en begin jaren zestig van de vorige eeuw werd zelfs een groot deel van het traditioneel woongebied van de Saamaka Marrons (1350 vierkante kilometer) onder water gezet voor het bouwen van een stuwdam om elektriciteit op te wekken voor een grote multinational, de bauxietmaatschappij Suralco, en voor Paramaribo. Flora en fauna verdwenen onder water, en mensen werden gedwongen om zich te vestigen in zogenoemde transmigratiedorpen, die niet eens voorzien werden van de elektriciteit die opgewekt wordt door de stuwdam die gebouwd is en waarvoor zij gedwongen moesten verhuizen.
Ook wordt het oerwoud bedreigd door grootschalige houtkap, goudwinning en de jacht naar medicinale kruiden door de farmaceutische industrieën. Men leert dus niet van de fouten uit het verleden. Opnieuw zijn er plannen om weer en nog meer stuwmeer aan te leggen. Als hieraan niets gedaan wordt, dan zal het tropische regenwoud van Suriname langzaam verdwijnen en tenslotte een grote kale vlakte worden. En de Inheemsen en de Marrons, maar ook de dieren, zullen geen leefbare woonomgeving meer hebben.
En….
Yu e aksi fa a e go nanga mi, fa a e go nanga Sranan, nanga grontapu?
Je vraagt hoe het met mij gaat, hoe het met Suriname en de wereld gaat?
Aksi den bon
Vraag het aan de bomen
Efu yu abi koloku kande yu kan fende wan ete na wan presi
Als je geluk hebt, bestaat er, ergens misschien, nog één,
di sa man piki yu
die jou antwoord kan geven
Yu e aksi tu fa wi sa go moro fara?
Je vraagt ook hoe het nu verder moet
Fa mi kan man piki yu na wan leti fasi
Hoe kan ik jou een zinnig antwoord geven,
efu no wan bon de moro
als er geen boom meer is
di kan tapu son nanga winti gi mi?
die de zon en de wind voor mij vangt?
di kan man gi mi a kouru san mi abi fanoudu?
Die mij de koelte kan verschaffen die ik nodig heb?
Bika te bon no de moro, nyun bro no de
Want als er geen bomen meer zijn, is er geen verse lucht

on 27.03.2010 at 22:03
Tags: /

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter