blog | werkgroep caraïbische letteren

De toekomst van het koloniale verleden

Afscheidscollege van Prof. dr. Gert J. Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV-KNAW), hoogleraar Koloniale en Postkoloniale Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, uitgesproken op vrijdag 17 december 2021.

Prof. dr Gert Oostindie na zijn afscheidsrede

Dames en heren,

‘In dit Groot Auditorium van het Leidse Academiegebouw verdedigde eeuwen geleden de Afrikaanse student Jacobus Elisa Joannes Capitein zijn dissertatio, een geleerde verhandeling. Hij was als jongetje uit het huidige Ghana naar Nederland gebracht. Als slaaf. Capitein werd vrijgemaakt en gekerstend, was slim, werkte hard, burgerde in, had machtige beschermheren, doorliep de Latijnse School in Den Haag en studeerde theologie in Leiden. Hij werd een bewonderde exoot.

De heidenen moeten worden bekeerd, betoogde hij in zijn meesterproef aan de Latijnse School. In Leiden presenteerde hij vervolgens, in 1742, die dissertatio. In het Latijn, dat was toen niet bijzonder. De probleemstelling was wel opmerkelijk: “Is slavernij verenigbaar met het christelijke geloof?” Zijn antwoord paste weer in de geest van zijn tijd. Het draait in het leven niet om lichamelijke, maar om geestelijke vrijheid; alleen het christendom geeft die vrijheid. Christenen mogen best slaven houden. Wel moeten zij hun heidense slaven kerstenen. Die kunnen daarna gewoon slaaf blijven. Het gaat immers om hun geestelijke vrijheid.’

Dames en heren, sommigen van u waren erbij toen ik lang geleden mijn Leidse oratie uitsprak.[*] Misschien herkende u dan wel wat ik zojuist voorlas. Ik pleegde schaamteloos plagiaat – althans, zelfplagiaat, dat mag onder zekere voorwaarden wel. Ik begon toen ook met Jacobus Capitein, in precies deze bewoordingen. Ik zou het nu niet veel anders hebben geformuleerd – alleen zou ik hebben getwijfeld of ik ‘slaafgemaakt’ in plaats van ‘slaaf’ moest zeggen.

Ik kom op Jacobus Capitein terug omdat ik het mooi vind de draad op te pakken, maar ook omdat ik vandaag weer iets wil zeggen over het koloniale en slavernijverleden van Nederland en de hedendaagse resonantie ervan. En dan is Capitein een even mooie als tragische casus. Hij was, zei ik indertijd, in ideologische zin een goede investering geweest: een Afrikaan, eerst tot slaaf en daarna weer vrij gemaakt, die zijn opleiding afmaakt met een betoog dat Christendom en slavernij prima te combineren zijn. Dat kwam goed uit in een periode waarin de Republiek der Verenigde Nederlanden volop investeerde in slavenhandel en slavernij. En dat Capitein uiteindelijk faalde als predikant in het West-Afrikaanse Elmina, zijn geboortegrond, ach, daar was ook wel een verhaal van te maken. Het bevestigde slechts dat de ware religie te hoog gegrepen was voor Afrikanen – ‘parels voor de zwijnen’, zullen betrokken Nederlanders zelfvoldaan hebben geoordeeld.

Jacobus Capitein

We kunnen natuurlijk volstaan met het portret van Jacobus Capitein als slachtoffer en instrument van het Nederlandse kolonialisme. Dat was hij ook. Maar toch, als we alléén dat verhaal vertellen, dan doen we hem tekort, we doen geen recht aan het feit dat hij kansen aangreep. Wij ontzeggen hem dan wilskracht, daadkracht, intelligentie. We maken het verhaal te plat. Zo moeten we de geschiedenis niet vertellen. We moeten zoeken naar de nuances, de verschillen in perspectief, de stemmen die elkaar tegenspreken. Maar we moeten dat wel doen vanuit een goed begrip van de historische context. Niet elk verhaal, niet elke interpretatie is even aannemelijk te maken.

Ik vertel u nog een Leids verhaal. De ongelukkige contractarbeider Johannis Catheau schrijft in 1658 vanuit het Caribische eiland Barbados aan zijn ouders in Leiden dat hij ‘als een slaef’ is verkocht en nu vreselijk wordt uitgebuit. ‘Ick ben hier verkoft om 1200 pont suikar ende ick ben met een quade meester ende een quade frow ende ick geloof well dat ick tussen bayde doot geslagen sall wesen eer dat mijn tijt uyt is.’ Nu zullen sommigen zeggen: ‘Zie je wel, die slavernij was echt niet alleen iets van Europeanen die Afrikanen tot slaaf maakten.’ En dat is natuurlijk ook zo. Daarover sprak ik indertijd ook. Slavernij als constante in de wereldgeschiedenis, in alle tijden en culturen, pas de afgelopen twee eeuwen breed in diskrediet geraakt, zij het nog lang niet uitgebannen. Dat verhaal ‘klopt’, het is aannemelijk te maken.

Maar laten we het in perspectief zien. Het tragische verhaal van Johannis Catheau is echt gebeurd. Maar het meer relevante verhaal is dat de Europeanen de slavernij in de Cariben en ook elders in de wereld al snel reserveerden voor mensen die níet wit waren. En daar is een woord voor: racisme. Dat racisme was wezenlijk voor eeuwen van Europees kolonialisme en zeker van die slavenhandel en slavernij, in de Amerika’s, Afrika en Azië. In die geschiedenis is Johannis Catheau nog geen voetnootje – en verdwenen miljoenen slachtoffers naamloos in hun graf.

Hiermee worstelde ik indertijd in mijn Leidse oratie, Slavernij, canon en trauma. Ik wilde historische kennis delen over het slavernijverleden, maar ook reflecteren op blijvende gevolgen, op politieke erfenissen, op erkenning en verzoening, en op de emoties die deze geschiedenis nog altijd opriep. Die emoties zijn sindsdien niet minder geworden, integendeel. Ik gaf een paar tentatieve antwoorden, maar liet ook veel vragen open. Nu ben ik vijftien jaar verder en heb weer bijgeleerd, ook over het Nederlandse koloniale verleden in bredere zin. Daar heb ik in woord en geschrift inmiddels veel over gezegd. Maar ik zoek nog steeds naar antwoorden. Ook naar antwoorden over wat eigenlijk mijn taak is, of was, als historicus.

De Batavia, Lelystad. Foto © Michiel van Kempen

*

In dit afscheidscollege wil ik omkijken, ik ben immers historicus. Ik reik daarbij af en toe terug tot mijn eerste stappen in dit veld, ruim veertig jaar geleden, in Cuba – vandaar belandde ik via Suriname en de Caribische delen van het Koninkrijk in Indonesië, maar ook weer in Nederland. Maar ik wil behalve omzien toch ook een beetje vooruit kijken. Niet omdat ik daar heel veel verstand van heb, maar omdat ik dat nooit heb kunnen laten. Net zo min als ik het heb kunnen laten om me in maatschappelijke debatten over het koloniale verleden te mengen. Ik heb daarin standpunten ingenomen die volgens sommigen te stellig, volgens anderen juist niet stellig genoeg waren. Het blijft zoeken, en ik ben in sommige opzichten ook wel met mezelf van mening gaan verschillen. De scheidslijn tussen koersvast en rechtlijnig is soms dun. Al doende kwam ik wel steeds uit bij één overtuiging, namelijk dat het spreken over de koloniale geschiedenis een belangrijk maatschappelijk doel kan dienen. Dat doel is wat mij betreft ‘verbinden’ – excuses voor het jeukwoord. Maar dat valt niet altijd mee, verbinden. Onvermijdelijk roept deze geschiedenis felle emoties op.

Slavernijmonument bij het voormalige Tula-museum op Curaçao. Foto © Michiel van Kempen

Er is in het publieke debat in Nederland nog nooit zoveel aandacht geweest voor het koloniale verleden als nu. Vooral kritische aandacht. Er wordt wel gesproken van een ‘herontdekking’. Dat is de verkeerde metafoor, of althans een zeer eenzijdige. Ja, het koloniale verleden wordt door wit Nederland ‘ontdekt’. Maar het is natuurlijk nooit vergeten in de voormalige koloniën. En evenmin door de gemeenschappen van postkoloniale migranten in dit land, die de motor waren achter de herontdekking. Zíj zeiden ‘wij zijn hier omdat jullie daar waren’, zíj eisten erkenning. Maar de verhalen die de groepen vertellen en in de publieke arena erkend willen zien lopen niet parallel, voorbij de grootste gemene deler dat Nederland verantwoordelijkheid draagt voor een koloniale geschiedenis vol racisme en geweld. Hun verhalen verschillen onderling, en ze worden in de loop der tijd, met het wisselen van de generaties, alleen maar gelaagder en meerstemmiger. Net zoals de identificatie van deze Nederlanders met die koloniale geschiedenis en met het ‘land van herkomst’ allengs diffuser wordt.

Ik zie dat als logisch. Waarom zouden identificaties niet verschuiven? Maar deze analyse, die ik een dik decennium geleden verwoordde in mijn boek Postkoloniaal Nederland, is mij niet overal in dank afgenomen. Daar heb ik veel over nagedacht. Was het de boodschap zelf die irriteerde, of het vermoeden dat ik indirect de doorwerking van de koloniale geschiedenis bagatelliseerde? Was het omdat ik te weinig aandacht besteedde aan een nog breder vraagstuk, dat van racisme in de Nederlandse samenleving? Ik ben er nog steeds niet uit. Maar het heeft me weer geleerd hoe belangrijk respectvolle toonvoering is.

Maar terug naar het maatschappelijk debat. Wat vindt de hele Nederlandse samenleving vandaag van de koloniale geschiedenis, en welke onderlinge verschillen zien we? Ik werkte mee aan een recent onderzoek hiernaar van EenVandaag. De uitkomsten waren deels verrassend. Over het Nederlandse slavernijverleden heeft de trend doorgezet die zich al een paar decennia aftekent. Inmiddels is tweederde van de Nederlanders voorstander van een nationaal museum over het slavernijverleden en voor meer aandacht voor dit thema in het onderwijs. Er is dus sprake van een grote bereidheid dit voorheen stilgezwegen verleden bespreekbaar te maken. Anderzijds, de steun voor nationale excuses groeit maar is nog steeds beperkt; steun voor herstelbetalingen is nog geringer. Onder Nederlanders van Caribische afkomst ligt de steun voor excuses veel hoger, maar wordt heel verdeeld geoordeeld over herstelbetalingen.

We vroegen ook naar het koloniale verleden in bredere zin. Van het totale panel – zo’n 30.000 Nederlanders – geeft een derde aan er trots op te zijn, 45 procent juist niet, een vijfde kan of wil die vraag niet beantwoorden. Dat is een veel minder chauvinistische uitkomst dan het in David van Reybroucks Revolusi genoemde, en sindsdien overal aangehaalde Britse onderzoek, waaruit zou blijken dat Nederlanders uitzonderlijk trots zijn over het koloniale verleden. Dat lijkt dus niet te kloppen.

Ruim de helft van de respondenten met een Indische of Molukse achtergrond oordeelt negatiever en geeft aan niet trots te zijn op het koloniale verleden. Onder de Caribische groep is dat aandeel nog veel hoger: de overgrote meerderheid zegt niet trots te zijn. We vroegen ook of men zich schaamde voor dat verleden. Het overgrote deel van de Nederlanders zegt geen schaamte te voelen. De Indische en Caribische groepen antwoorden zeer verdeeld: ruim een derde voelt schaamte, ruim de helft juist niet. Met andere woorden: in de gemeenschappen van postkoloniale migranten wordt kritischer geoordeeld over het koloniale verleden, maar dat vertaalt zich niet in schaamte. De voor de hand liggende verklaring is dat men zich slachtoffer voelt van dit verleden, niet dader.

Maar hoe zit het dan met de vaak veronderstelde nostalgie onder de Indische en wellicht ook Molukse Nederlanders? Zij oordelen overwegend negatief over het koloniale verleden van het huidige Indonesië, veel kritischer dan het hele panel. Vooral jongeren met een – zelfverklaard – Indische of Molukse achtergrond oordelen kritischer. Een verklaring kan liggen in de bredere kritische herwaardering van de afgelopen decennia. Die begon met het Caribische slavernijverleden, maar richtte zich vervolgens ook op het gewelddadige karakter van het kolonialisme onder de VOC en in Nederlands-Indië, de bloedige onafhankelijkheidsoorlog waarin Nederland ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond’, en niet te vergeten de kille ontvangst in Nederland. Voor veel jongeren uit deze groep is dát het dominante beeld, niet tempo doeloe.

Onderlinge verschillen dus, maar het algemene beeld is duidelijk: meer belangstelling, meer openheid, meer erkenning. Dat vertaalde zich ook in politieke beslissingen, zoals ‘Het Gebaar’ voor de Indische en Molukse gemeenschappen en het Nationale Slavernijmonument. In de grote steden en in de wereld van kunsten, musea en cultuur zien wij eenzelfde inhaalslag, zo ook bij de kerken en, schoorvoetend, het bedrijfsleven. Het zijn gebaren van zelfonderzoek en erkenning, gericht op verbreding van het nationale verhaal. Het zijn daarmee ook gebaren van insluiting, zoals de recente excuses van Amsterdam en Rotterdam voor het slavernijverleden dat willen zijn; zo ook het Regeerakkoord van Rutte-4 deze week, waarin meer aandacht voor ‘onze gezamenlijke geschiedenis’ in één adem wordt genoemd met een  ‘dialoog over het slavernijverleden en hedendaags racisme’.

Natuurlijk roept dat ook een backlash op, en dat is reden voor zorg. Maar het baart mij óók zorgen dat de verwachtingen vaak zo hoog gespannen zijn. Alsof erkenning van de fouten uit het verleden een directe oplossing is voor hedendaagse tegenstellingen en racisme. Dat is helaas een illusie.

Fort Beekenburg, Curaçao. Foto © Michiel van Kempen

*

In deze context wordt er ook steeds meer om wetenschappelijk onderzoek naar het koloniale verleden gevraagd. Ik ben er trots op dat het KITLV daar sterk bij betrokken is, onder meer in onderzoeken naar het koloniale en slavernijverleden van Rotterdam en Den Haag, naar het Nederlandse extreme geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en binnenkort ook weer in andere projecten. Dat legt een zekere druk, op individuele onderzoekers en ook op instituten zoals het KITLV. Iedereen kijkt mee, met heel verschillende verwachtingen. En dan zijn gevestigde instellingen en historici al snel verwerpelijke nestbevuilers of juist witte verdoezelaars. Nee, verbinden lukt niet altijd. Waarvoor moet je dan kiezen? Toch maar voor het delen van vakkennis, zonder zelfcensuur, ook waar die kennis níet verbindt. Niemand schiet iets op met halve waarheden en obligate verwijten of excuses. De toonvoering is wel ontzettend belangrijk. Die moet respectvol zijn, naar iedereen die zich betrokken voelt. Anders stopt het debat voor het goed en wel begonnen is. Ik zie dat helaas te vaak gebeuren.

Urbanisering: Bangkok, Thailand.
Foto © Michiel van Kempen

De recente opkomst van studies naar de stedelijke betrokkenheid bij kolonialisme en slavernij is interessant, maar roept ook kanttekeningen op. Al decennia is provincializing Europe de trend in het onderzoek naar de wereldgeschiedenis, een verschuiving waarin Europa niet langer als het enige centrum van relevante historische dynamiek wordt voorgesteld. Dat was eigenlijk al de kern van de opleiding niet-Westerse geschiedenis die ik ooit aan de Vrije Universiteit doorliep – die onbedoeld eurocentrische benaming zou niemand nu nog kiezen, maar de leidraad was duidelijk, en goed.

Die trend, provincializing Europe, kán schuren met het onderzoek naar het koloniale en slavernijverleden van specifieke steden. Maar het hoeft niet, zoals blijkt uit werk in de historiografische school van de new imperial history, die nadruk legt op de veelsoortige netwerken en verbindingen binnen koloniale rijken. En ja, daarin past ook het opsporen van verhalen over slaafgemaakten in Amsterdam, over de productieketen die een Middelburgse kettingslagerij verbond aan een plantage in Suriname, over de bijdrage van de handel op Nederlands-Indië aan de groei van de Rotterdamse haven, over het nationalisme van Indonesische studenten in Leiden. Met al die verhalen wordt geïllustreerd dat de koloniale geschiedenis niet alleen een verhaal ver weg was, maar ook een geschiedenis hier, in Nederland. Dat verhaal vertellen is belangrijk, zeker vanuit educatief oogpunt.

Maar toch zie ik risico’s. Enerzijds dat de aandacht te ver doorschiet en het toch weer vooral over híer gaat, over Nederland. Anderzijds dat de sporen die we in Nederland vinden al te veel worden uitvergroot, bijvoorbeeld als het gaat om de vroege aanwezigheid van mensen van kleur uit de koloniën in dit land. Zulke benaderingen proberen de menselijke maat in de geschiedenis te brengen; maar als historici moeten we vragen over de representativiteit en bredere betekenis ervan in de stedelijke geschiedenis niet schuwen.

Een paar jaar geleden stelde ik in Postkoloniale beeldenstormen vragen over de verhalen die wij willen doorgeven over ons koloniale verleden. Wat hebben we eigenlijk aan erkenning van dit koloniale verleden, met zijn beschamende drijfveren en racistische aannames, met zijn gewelddadige praktijken? Het is een belangrijke inhaalslag, zei ik. Het eerdere, juichende verhaal over deze geschiedenis behoort letterlijk in een andere fase van de Nederlandse natievorming. Maar als dit het enige verhaal is dat wij vandaag weten te vertellen over de Nederlandse geschiedenis, dan kan dat onmogelijk verbindend werken. Ik heb hier sindsdien nog veel over gedacht en gesproken, maar ik kom niet tot een wezenlijk andere conclusie. Enerzijds ben ik me er zeer van bewust hoe problematisch het is te spreken in termen van een nationaal ‘wij’, een concept dat beter past bij de top-down natievorming uit vroeger eeuwen dan bij het hedendaagse Nederland met zijn grote diversiteit. Anderzijds geloof ik nog steeds dat het streven naar een breed, inclusief verhaal ‘over ons allen’ van wezenlijk belang is voor deze samenleving.

Koloniale tijd: badende vrouwen in Nederlands-Indië

Natuurlijk hoort het koloniale verleden bij de verhaal. Natuurlijk is er dus een toekomst voor het koloniale verleden. De groep van Nederlanders die zich op welke wijze dan ook betrokken voelt bij dit verleden lijkt voorlopig eerder te groeien dan af te nemen. Bovendien is het van belang dat ‘wij’, als natie anno nu, ‘onszelf’ dit koloniale verleden als spiegel voorhouden, als correctie op een rooskleurig zelfbeeld waarin Nederland vooral als tolerant, humanitair en onbaatzuchtig wordt voorgesteld. Het is bovendien van belang over dit verleden te praten om de hedendaagse erfenissen ervan te onderzoeken en bespreekbaar te maken.

In Postkoloniaal Nederland schreef ik: ‘De herontdekking van het (post)koloniale verleden is geen nieuw begin, maar de afsluiting van een lange geschiedenis.’ En dan ook nog: ‘In het debat over de nationale identiteit is de postkoloniale inhaalmanoeuvre vrijwel voltooid.’ Ik zou het zo niet meer opschrijven. Maar had ik het helemaal bij het verkeerde eind? In zekere zin wel, ik had niet voorzien dat er zoveel méér publieke aandacht zou ontstaan en dat dit tot zoveel méér onderzoek zou leiden. Zo zie je maar weer, voorspellingen zijn niet het fort van historici. Ik zou, als ik zo’n boek nog eens zou schrijven, ook meer aandacht besteden het effect van hedendaags racisme op het voortdurende ‘herontdekken’ van de koloniale geschiedenis. Denk slechts aan de impact van Black Lives Matter, ook in Nederland.

Maar toch, mijn argumentatie raakte ook aan het effect van het wisselen van de generaties in postkoloniale gemeenschappen, aan de verbreding van diversiteit in de Nederlandse samenleving en ook aan impact van de oostwaartse uitbreiding van de Europese Unie op de ruimte voor het koloniale verleden in vertogen over de Europese geschiedenis. Dat was onder meer een argument tegen identitair denken en tegen uitzichtloze memory wars. Dat pleidooi voor intellectuele vrijheid lijkt me nog steeds relevant, en niet in tegenspraak met engagement.

Nederland vanuit de lucht. Foto © Michiel van Kempen

*

Over de grenzen kijken helpt vaak om zaken in perspectief te zien. Ik begon mijn carrière als onderzoeker in Cuba, veertig jaar geleden. Cuba, wat een koloniale geschiedenis! Columbus, de decimering van de inheemse bevolking, de Afrikaanse slavernij, bloedige onafhankelijkheidsoorlogen tegen Spanje, de vernederende overname door de Amerikanen – en dan de Revolutie. Ik leerde daar veel, ook over de kracht van cultuur en nationalistisch burgerschap. Maar ik ervoer daarnaast hoe verstikkend een statelijk gelijk is, en hoe obligaat het verwerpen van het nationale verleden. De zelf overwegend witte communistische elite verhield zich gemakzuchtig tot de koloniale geschiedenis, tot slavernij en racisme. Niemand droeg nog verantwoordelijkheid voor het verleden, dat was allemaal de schuld van Spanje, de Verenigde Staten, of het kapitalisme in het algemeen. Met de Revolutie was dat allemaal voorbij, het racisme incluis. Dat was afgeschaft – op papier dan.

Dát is niet de manier waarop we in Nederland het koloniale verleden en de erfenissen ervan moeten benaderen. Hoe dan wel? Ik heb me veel kunnen bezig houden met de vraag hoe dat in andere voormalige koloniale staten gebeurt. Enerzijds veel parallellen, overal die worsteling, vragen die raken aan de kern van wat de natie wel of niet was – en vandaag wel of niet wil zijn. Anderzijds ook grote verschillen. Waar de gemeenschappen van postkoloniale migranten omvangrijk zijn slagen zij er beter in hun verhaal in het nationale narratief te laten doorklinken; dat zijn de Britse, Franse en Nederlandse debatten. Waar dit niet zo is kan de koloniale herinnering langer bevroren blijven in triomfantelijke metaforen en monumenten; denk Portugal, Spanje. Eén ding is zeker: statelijke inspanningen doen er toe – vergelijk slechts de West-Duitse Vergangenheitsbewältigung en de wijze waarop het Oost-Duitse regime de schuld eenvoudig bij het kapitalisme legde, net als de Cubaanse staat dat deed.

Orgel in Hanzestad Rostock, Noord-Duitsland. Foto © Michiel van Kempen

*

Het debat over het Nederlandse koloniale verleden resoneert heel verschillend in de voormalige koloniën. In de Cariben weegt deze geschiedenis zwaar. Het was voor mij wel een ontdekking hoe anders dat ligt in Indonesië, waar eerder de neiging bestaat dat verleden als een storend  intermezzo te beschouwen dan als een periode die nog altijd diep doorwerkt. En dan heb ik het nog niet eens over de resonantie in andere delen van wat ooit het Nederlandse imperium was. Terzijde: wat een voorrecht, dat ik me met zulke vragen heb mogen beziggehouden en daarover met collega’s in die landen onze gedachten heb mogen uitwisselen! Er is veel te zeggen over die resonantie, maar omwille van de tijd beperk ik me tot een paar opmerkingen.

Er is alle reden om te erkennen dat het kolonialisme in de grond niet deugde, geen inherente rechtvaardiging had en doordesemd was van racisme en geweld. Dat hardop uitspreken kán een zinvol gebaar zijn, net als excuses dat kúnnen zijn. Het lijkt mij belangrijk dat hierover in Nederland een debat wordt gevoerd. Maar ik heb de stellige indruk dat daarbij te weinig de vraag wordt gesteld wat hierover dan de gedachten en mogelijk ook verwachtingen zijn in die zeer diverse verzameling landen die – ongewild – een koloniale geschiedenis met Nederland delen. Daar zou het gesprek toch ook over moeten gaan. Anders komt Nederland niet voorbij zelfgenoegzame gebaren van publieke ootmoed.

En verder, laten we niet alleen nadenken over de vraag of Nederland een blijvende verantwoordelijkheid heeft, maar ook over de vraag of het überhaupt mogelijk is iets werkelijk goed te maken, en hoe dan. Wat die kwestie van verantwoordelijkheid betreft zie ik een groot contrast tussen Indonesië en de voormalige Caribische koloniën. Indonesië beschouwt Nederland als wat het is, een welvarende maar kleine speler op het wereldtoneel, en juist gezien de geschiedenis zeker níet als een partner die welke verantwoordelijkheid dan ook op zich moet of mag nemen voor de verdere ontwikkeling van het land. Dat betekent dat Nederland richting Indonesië vooral bescheidenheid past.

De Surinaamse president Surrendra Santokhi
tijdens zijn De Kom-lezing in Amsterdam.
Foto © Michiel van Kempen

Dat ligt anders in Suriname. In de lange, zware jaren onder Desi Bouterse nam de republiek voor het eerst écht afstand van Nederland. Het recente nét-niet-staatsbezoek van president Santokhi maakte echter glashelder dat Suriname gráág weer nauwe betrekkingen aanknoopt en in veel opzichten om steun verlegen zit. Ik zou zeggen: er is veel lering te trekken uit het mislukken van de ontwikkelingsrelatie na de onafhankelijkheid in 1975, dat moet beslist niet op die manier worden herhaald. Maar Suriname heeft méér aan een betekenisvol, toekomstgericht engagement van de voormalige kolonisator dan aan vrijblijvende woorden van spijt over het verleden.

De zes Nederlands-Caribische eilanden ten slotte maken deel uit van het Koninkrijk. Dat betekent dat er verplichtingen zijn, wederzijds. Maar als het om ondersteuning gaat, dan is onvermijdelijk vooral Nederland aan zet. De geschiedenis van de trans-Atlantische Koninkrijksrelaties is er een van kolonialisme en slavernij, geen twijfel. Het is belangrijk dat te benoemen. Maar biedt dat inzicht vanzelfsprekende aanwijzingen hoe met elkaar om te gaan? In één opzicht wel: erken over en weer pijn en schaamte, het cultuurverschil, behandel elkaar respectvol, niet volgens het principe van ‘wie betaalt, bepaalt’. Maar verder vergt een meer constructieve invulling van de Koninkrijksrelaties vooral veel realisme over de uitdagingen van vandaag. En dan is het zeker niet ‘koloniaal’ om hardop te spreken over problemen die inherent zijn aan kleinschaligheid: de beperkte economische, ecologische en geopolitieke levensvatbaarheid, problemen van integriteit in politiek en bestuur, belemmeringen voor het realiseren van een aanvaardbaar niveau van publieke voorzieningen zoals in de gezondheidszorg en het onderwijs.

In 1954 werd met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een hybride semi-federale constructie gekozen die eigenlijk – onverbeterlijk koloniaal en vergeefs – was bedacht om Indonesië voor het Koninkrijk te behouden. Het zou ‘geen eeuwig edict’ zijn, maar werd het wel. Niet omdat het zo’n logische of voortreffelijke ‘grondwet’ is, maar omdat het Statuut de partners desgewenst stagnatie garandeert. Ik heb er de afgelopen decennia veel over geschreven, me verbaasd en ook wel geërgerd. Met een beroep op landelijke autonomie werden over en weer verantwoordelijkheden afgeschoven, ten koste van de eilandelijke bevolkingen. De ontmanteling van de Nederlandse Antillen, op 10/10/10, werd niet de succesvolle herstart waarop was gehoopt. Dat was voorspelbaar. Waar de lat te hoog wordt gelegd en wantrouwen regeert, daar komt niemand verder. En dat is zeker níet alleen een kwestie van onvoldoende middelen. Neem de zeer omvangrijke geldstromen die naar de drie Caribische gemeentes gaan: het lijkt wel alsof met iedere euro die wordt geïnvesteerd de weerstand tegen ‘rekolonisatie’ groeit. Geld lost niet alles op, bij lange na niet.

Wat in elk geval níet helpt, is dat het institutionele geheugen in de Koninkrijksrelaties zo beperkt is, vooral aan Nederlandse zijde. Steeds weer nieuwe politici, ambtenaren en andere professionals die, in mijn waarneming vrijwel altijd met de beste bedoelingen, steeds weer opnieuw het wiel uitvinden. Er wordt nauwelijks geïnvesteerd in kennisoverdracht. Zo komen we er nooit en dat kan en moet beter.

Protesttekst op Curaçao. Foto © Michiel van Kempen

*

Daar ging ik de dunne lijn tussen analyse en advies weer over… De afgelopen kwart eeuw heb ik veel nagedacht en geschreven over de hedendaagse betekenis van het koloniale verleden. Zeker vóór ik de overstap naar Leiden maakte heb ik mij echter ook proberen te verdiepen in andere hedendaagse kwesties, en dan niet primair in Nederland, laat staan in Indonesië, maar in de Cariben. Dat paste heel goed bij wat de missie van het KITLV is, als interdisciplinair instituut voor area studies.

In mijn functie als directeur heb ik logischerwijs veel nagedacht over de positie van het KITLV, een instituut dat in 1851 werd opgericht als een koloniaal expertisecentrum. Terecht wordt steeds kritischer gekeken naar de rol van de wetenschap als instrument van kolonialisme. Evenzo is het begrijpelijk dat er wel met argwaan wordt gekeken naar een instituut als het KITLV – te wit, establishment, niet ‘dekoloniaal’ genoeg. Maar intussen is het instituut allesbehalve een koloniaal relict. Naar de buitenwereld zou ik zeggen: onderschat niet hoe intensief en hoe integer er de afgelopen decennia binnenshuis over deze dilemma’s is gesproken. Naar mijn collega’s binnen het instituut zou ik zeggen: vergeet niet dat eerdere generaties in en rond het KITLV óók meenden met hun werk het goede te doen, dat ook zij integriteit hoog in het vaandel hadden staan – en dat er onderling ook stevige verschillen van inzicht waren. Het belang van díe diversiteit, van ideeën, onderschat die niet, dat is óók een waarde. Verlies die waarde niet uit het oog. Er zijn al bubbels genoeg.

Hoe dan ook: op het KITLV was er altijd alle ruimte voor meerdere perspectieven en voor interdisciplinariteit. Zo kon ik mij vrij ontwikkelen. En dus vertrok ik in 1994 in mijn Utrechtse oratie, bij Antropologie, wel vanuit het verre verleden en reflecteerde ik ook op de diepe en onuitwisbare impact van kolonialisme en slavernij op de regio, maar richtte ik me vervolgens op wat ik zag als de belangrijkste hedendaagse uitdagingen voor de Cariben. Zo kwam ik te spreken over etniciteit, over kleinschaligheid, over geopolitiek, onafhankelijkheid en non-soevereiniteit, over het moeizame proces van natievorming.

Eén voorspelling – indertijd nog goed voor krantenkoppen – kwam in elk geval wel uit. De toenmalige Nederlandse Antillen zouden onderdeel blijven van het Koninkrijk, net als andere niet-onafhankelijke (ei)landen er niet voor zouden kiezen om de banden met hun metropool te verbreken. De kosten van zo’n breuk zouden te hoog zijn, of het nu ging om territoriale en rechtsbescherming, economische ondersteuning of het paspoort en daarmee migratievrijheid. Daar zou de bevrediging om te breken met de kolonisator niet tegenop wegen, betoogde ik. En inderdaad heeft de afgelopen dertig jaar nergens ter wereld een voormalige kolonie alsnog voor de onafhankelijkheid gekozen. De strijd van de niet-soevereine eilanden, waar ook ter wereld, is verlegd. Die strijd gaat niet meer om soevereiniteit, maar om échte gelijkwaardigheid en respect voor lokale culturen. De Caribische delen van het Koninkrijk zijn een treffend voorbeeld.

Als ik nu die eerste oratie doorblader, dan vind ik daar van alles terug dat me nog steeds relevant lijkt om de Cariben te begrijpen. Maar klimaat ontbrak. Terwijl het thema toch wel zo diep in de koloniale geschiedenis zat. Alexander von Humboldt schreef er al over, rond 1800, in Cuba. Hoe de kolonisatie van de Cariben niet alleen de decimering van de oorspronkelijke bevolking en de introductie van Afrikaanse slavernij, maar ook een ecologische kaalslag betekende. Ik las zijn werk, als student, maar dat aspect was kennelijk niet blijven hangen. En de urgentie die er nu is, een gevolg van kolonisatie en de globalisering die erop volgde, die zag ik in de tijd van die eerste oratie kennelijk nog niet.

Vandaag is het ondenkbaar over de Cariben te spreken zónder de bedreigingen van klimaatverandering daarbij te betrekken – en zonder over climate injustice te spreken, die de Cariben en ook elders de global South dubbel treft. Ik hoef maar te verwijzen naar de even eloquente als dramatische toespraak die de premier van Barbados, Mia Mottley, onlangs op de klimaattop in Glasgow hield. Ik ben in mijn werk andere paden ingeslagen die me belangrijk leken en waarvan ik hoop dat ik u het belang ervan vanmiddag heb laten zien. Maar klimaatverandering, wat mij betreft vandaag de allergrootste uitdaging voor de Cariben en elders, ook Indonesië, heb ik laten liggen – terwijl de urgentie alleen maar groter werd. (En ik durf er nauwelijks aan te denken wat mijn eigen ecologische voetafdruk is, na vier decennia vliegen voor werk.) Ik ben trots dat de thematiek van governance of climate change de laatste jaren wél door anderen op het KITLV is opgepakt. En ook daarom ben ik blij met mijn opvolger als directeur van het instituut, Diana Suhardiman, die dit onderzoek zeker verder zal brengen.

*

Ik wilde vanmiddag wat met u delen van mijn gedachten over de toekomst van onze omgang met het koloniale verleden en deed dat mede via de omweg van een terugkijken op een paar eerdere belevenissen en openbare lezingen. U kunt het zo u wilt nalezen, de tekst is al beschikbaar, tweetalig en zonder voetnoten, want daar heb ik er al tienduizenden van achtergelaten. En dan die stapel boeken… Een zeer gewaardeerde jongere collega liet zich onlangs ontvallen mij als ‘een soort schrijfmachine’ te zien. Het was als compliment bedoeld, maar het zette me wel aan het denken: had het niet wat minder tekst en wat meer reflectie moeten zijn? Misschien moet ik me daar de komende jaren toe zetten.

Ik meen dat onze claim to fame als historici primair ligt in deskundigheid, in grondige kennis en begrip van het verleden en ook in het breed toegankelijk maken van die kennis – en niet per se in het uitdragen van engagement. Maar natuurlijk, door de keuze van onderwerpen en de wijze waarop wij ons onderzoek uitvoeren en presenteren nemen we onvermijdelijk stellingen in. En gebruiken we onze status daarbij – zoals deze baret. En toch zouden wij als historici beter moeten weten dan de belerende autoriteit claimen die we onze voorgangers ontzeggen omdat die andere verhalen vertelden over het verleden. Het is weer een dunne lijn. Terugkijkend stel ik vast dat ik best véél meningen heb verkondigd. Dat wel wat minder gekund, denk ik soms.

En ik had ook wel meer ruimte kunnen geven aan andere dimensies – aan emoties, aan verbeelding. Dat zijn dimensies waar historici niet altijd goed raad mee weten. Vandaar dat ik mijn afscheid had willen opluisteren met een symposium waarin ik mijn collega’s juist vroeg om dáár iets over te zeggen: welk beeld, of misschien geluid of geur, associeer jij met de koloniale of postkoloniale geschiedenis, en waarom, en wat doet dat dan? Ik had gehoopt dat die geïmproviseerde beeldentuin inkijkjes zou opleveren in die geschiedenis, maar ook in de ziel van mijn collega’s. Inkijkjes in emoties waar de meesten in mijn tak van wetenschap niet zo goed mee om weten te gaan. De creatieve spanning tussen warm hart en koel hoofd, zal ik maar zeggen. Helaas, Covid-19 gooide ook hier roet in het eten. Wie weet volgend jaar een herkansing.

Kunta Kinteh Island in de Gambia-rivier, Gambia. Foto © Michiel van Kempen

*

Rest mij nog enkele woorden van dank uit te spreken. Allereerst aan de vier werkgevers die ik de afgelopen vier decennia had, achtereenvolgens en deels ook gelijktijdig: de Vereniging KITLV, de Universiteit Utrecht, de KNAW, de Universiteit Leiden. Ik dank de vele goede collega’s die ik daar had voor hun collegialiteit, voor het delen van hun deskundigheid en vaak ook hun vriendschap. Ik dank deze vier instituties voor alle vrijheid om zelf mijn weg te kiezen, disciplinair, thematisch en regionaal, zolang ik maar productief was, eerst als onderzoeker, later ook in andere rollen. Ik ben mij er zeer van bewust dat een jongere generatie onderzoekers aan de universiteiten en onderzoeksinstellingen het qua rat race een stuk moeilijker heeft dan ik het ooit heb gehad. Dat kan echt zo niet doorgaan, tenminste als Nederland een serieus wetenschapsland wil blijven.

Ik heb genoten van die vrijheid en mijn best gedaan er een goede invulling aan te geven. En ik heb vrijwel altijd met veel plezier kunnen werken – met uitzondering van die paar jaar, nu ongeveer een decennium geleden, dat de KNAW in een lang aanhoudende vlaag van bestuurlijke verstandsverbijstering meende dat het KITLV wel kon worden geofferd op het altaar van de digital humanities en institutionele schaalvergroting. Alsof het koloniale verleden er niet toe deed, alsof Zuidoost-Azië en de Cariben er niet toe doen. Ik haast me overigens te zeggen dat sindsdien, in een nieuwe configuratie, het KITLV juist gedijt met de warme steun van zowel de KNAW als de Universiteit Leiden.

Als ik denk aan alle collega’s in binnen- en buitenland met wie ik heb mogen samenwerken, aan de promovendi en studenten die ik heb mogen helpen opleiden, aan de gesprekspartners dichtbij en in verre landen – als ik aan hen denk, dan trekt er een lange stoet mensen aan mijn geestesoog voorbij die mijn leven immens hebben verrijkt. Ik kan ze hier niet bij naam noemen, maar ik ben hun dankbaar. Datzelfde geldt voor mijn collega’s aan het KITLV. Ik noem slechts de MT-leden met wie ik na 2014 het instituut weer op de rails moest zien te krijgen: Vanessa Hage, Rosemarijn Hoefte, Henk Schulte Nordholt en na hem David Kloos. Voor dit MT geldt wat ook voor voorgaande MT’s gold: ik stond nooit alleen, collegialiteit werd met hoofdletters geschreven. Veel, veel dank daarvoor.

Gert Oostindie, jongere versie

Tot slot dank ik collega’s Michiel Baud en Alex van Stipriaan voor veertig jaar vriendschap en discussies over geschiedenis en engagement. Dat deed ik al vaker publiekelijk, maar nu vermoedelijk voor het laatst. Het zal zeker niet voor het laatst zijn dat ik mijn vrouw Ingrid Koulen dank voor haar liefdevolle steun, in alles, en omdat zij mij al zo lang een spiegel voorhoudt en me confronteert met mijn blinde vlekken, ook als wetenschapper. Ik denk dat ik daardoor een pietsje wijzer ben geworden, al leert een blik in die spiegel me vooral dat ik een stuk ouder ben geworden. Dank ook aan onze kinderen Felix en Julia voor alles wat zij voor mij betekenen – in mijn werk en vooral daarbuiten, voor zover dat te scheiden was. Die scheidslijn wordt, vermoed ik, de komende jaren wat duidelijker.

Ik heb gezegd.  


[*] Gert Oostindie, Slavernij, canon en trauma (inaugurele rede, Universiteit Leiden, 2007). Ik heb ervoor gekozen dit afscheidscollege niet van een uitvoerig notenapparaat te voorzien. Ik grijp terug op twee eerdere pogingen om op de betekenis van het koloniale verleden te reflecteren, Postkoloniaal Nederland. Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen (Amsterdam: Prometheus, 2010; citaten van pp. 269 en 270) en de Daendelslezing Postkoloniale beeldenstormen (Amsterdam: Vantilt, 2018), alsmede mijn eerste oratie Caraïbische dilemma’s in een ‘stagnerend’ dekolonisatieproces (Universiteit Utrecht, 1994).

De brief van Catheau is te vinden in Erfgoed Leiden en omstreken, Archief Weeskamer Leiden, inv. nr. 11245, brief van Johannis Cottijow [Catheau], 19 mei 1658.

Zie voor het opinieonderzoek: Petra Klapwijk/1V Opiniepanel Rapport, Onderzoek koloniale geschiedenis: slavernijverleden, 4-9-2021; en Onderzoek koloniale geschiedenis: Nederlands-Indië, 5-10-2021. David van Reybrouck haalt in Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld (Amsterdam: De Bezige Bij, 2020, 19) een onderzoek van YouGov (december 2019) aan waarin 50 procent van de Nederlanders aangaf trots te zijn op ‘het vroegere imperium’, opmerkelijk veel meer dan de Belgen, Britten en Fransen (respectievelijk 23, 32 en 26 procent). Vragen aan YouGov over de methodologie van dit survey werden niet beantwoord.

Minister-president Mia Mottley hield haar toespraak op de COP26 World Leaders Summit, Glasgow, 1 november 2021.


Zie voor een verslag van de afscheidsrede van Gert Oostindie hier

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter