blog | werkgroep caraïbische letteren

De terugkeer van oma’s zilveren halsband

Fragment 14 uit mijn opa’s biografie

door Brispath Mahabier

14.1 Oma’s zoekgeraakte hansuli herkend

Niet lang, hoogstens een jaar, na onze tumultueuze verhuizing in het midden van 1948 van de Magentaweg naar onze enige mámá (moeders broer) aan de naburige Vierkinderenweg, hemelsbreed nog geen halve km van de eenvoudige woning van mijn grootvader, deed zich een nieuwe dramatische gebeurtenis in onze familie voor. Een gebeurtenis waarvan de gevolgen eigenlijk met de mantel der familieliefde door mijn opa toegedekt werden.

Mijn opa

De zusters H. en S. waren met twee broers getrouwd, die elkaars buren waren. Zij bewoonden het eigendomsperceel dat hun echtgenoten van hun ouders hadden geërfd. De twee zusters zagen en spraken elkaar dagelijks. Ook hun echtgenoten en hun kinderen hadden dagelijks contact met elkaar. Ze kwamen regelmatig bij elkaar over de vloer. Zo ging het in die tijd. De band tussen beide zusters en beide gezinnen was hecht. De twee vrouwen wisten veel van elkaar af. Ze hadden nauwelijks geheimen voor elkaar. Ondanks enkele grote verschillen in karakter en opvattingen, gingen beiden goed met elkaar om, zoals het twee broers betaamt.

Aanvankelijk zou de jongere tante niet naar het huwelijksfeest bij een van de buurtgenoten gaan. Zij voelde zich al de hele dag niet lekker. Toch was ze gaan helpen met roti bakken en andere werkzaamheden. Ook haar zus H. hielp mee. Dit alles hoorde zo te gaan in het kader van traditionele burenhulp en wederkerigheid. In de vooravond liet ze zich door haar echtgenoot overhalen om mee te gaan naar het bruiloftsfeest. Toen hun oudste dochter trouwde, hadden deze buren veel hulp geboden. Maar ook omdat er een zeer populair Hindoestaans toneelstuk (tak) opgevoerd zou worden. Zo’n stuk duurde ongeveer vier tot vijf uur. En als S. zich op het feest niet lekker zou voelen, zou haar echtgenoot haar naar huis begeleiden.

Mevrouw S., één van mijn jongere phuwá’s (tantes: verwantschapsterm voor vaders zusters), zag op een huwelijksfeest bij een van haar buren in Welgedacht C een zilveren halsband. Dat sieraad hing glimmend om de nek van een haar oudere zuster H., eveneens een tante van mij. Slechts aan de voorkant van haar hals was de hansuli gedeeltelijk zichtbaar, aan de zijkanten bedekt door haar witte orhni (lange hoofddoek). In het schijnsel van de gaslampen, die aan de dragende dakrichels hingen, kon je een deel van het sieraad zien. Tante S. wist zeker, dat haar zuster geen hansuli, een brede, massieve zilveren halssieraad, bezat. Beide zusters waren goed op de hoogte van elkaars sieraden. Eigenlijk bezaten beide vrouwen weinig goede sieraden. Beiden hadden grote gezinnen en konden zich geen extra uitgaven voor zichzelf veroorloven. Ze informeerden elkaar over elke nieuwe aankoop, ook als het ging om kleding, lappen stof, eenvoudige beddengoed en keukengerei.

Hansuli

In de geest van de jongere zus S. kwam er langzaam argwaan op. Haar zuster H. had met geen woord gerept over haar nieuwe ‘aankoop’, terwijl ze elkaar dagelijks spraken. Niet alleen over koetjes en kalfjes, maar ook over serieuze familiezaken. Beide zusters gingen als vriendinnen met elkaar om. Zij scheelden vier jaar in leeftijd. Het was zuster H. geweest die ooit aan haar zusje S. het voorstel had gedaan om met haar goedlachse aimabele dewar (jongere schoonbroer) Jamuna, een hardwerkende landbouwer-timmerman, te trouwen. Het kon niet anders zijn, dacht S.: dit was het mysterieus verdwenen halssieraad van hun lieve moeder die in het voorjaar van 1948 na een ziekbed van enkele weken overleden was. Een verdwijning die een groot conflict in het gezin van haar káká (vaders broer), tussen mijn grootvader en mijn moeder, tot gevolg had gehad. In ‘het oog’ van mijn grootvader (hij had slechts één oog, aan de linkerkant had hij een glazen oog dat qua kleur nauwelijks opviel) waren mijn moeder en haar zuster de dieveggen. Deze botsing werd vooral verbaal uitgevochten, naderhand met vele repeterende insinuaties, krachttermen en zelfs met fysieke dreigementen. Dat waren heftige momenten en avonden; voor mij vol angst en verdriet. Zo vloog op een morgen onze grote ijzeren pot met kokende rijst door de lucht en kwam met een plof op de grond neer. De halfgare rijstkorrels vlogen alle kanten op tot geluk van onze vele kippen.

Tante S. dacht: niet mijn enige schoonzusje, maar mijn eigen zuster is de boosdoener. Zij had kans gezien om tijdens het ziekbed van onze moeder of na haar overlijden in de verwarrende rouwperiode het sieraad stiekem uit de woning van hun (stief)vader mee te nemen. Van de gezellige feestsfeer, zang, muziek, dans en het toneelstuk kon ze niet echt genieten.

Buiten begon het schemerachtig te worden. De nieuwe dag werd door hun eigen hanen en die van de buren instinctmatig met de vertrouwde geluiden aangekondigd. Wat nu te doen, dacht tante S. terwijl ze nog in haar ‘bed’ lag? Meestal stond ze een uur voor zonsopgang op om te beginnen met het vele huishoudelijke werk. Zwijgen? En doen alsof ze op de huwelijksavond bij de buren niets had ontdekt? Even verkeerde S. in een loyaliteitsconflict: zou ze haar eigen zuster H. verraden door haar ontdekking te delen met haar echtgenoot en anderen? Haar gevoel voor rechtvaardigheid en haar eerlijkheid gaven de doorslag. Ook rekende zij op morele steun van haar echtgenoot, een goudeerlijk man. Over haar twijfel en tegengestelde gevoelens vertelde ze later aan twee van haar zusters van de Magentaweg met wie ze goed bevriend was.

Misschien was tante H. voor het eerst in haar leven onoprecht en hebzuchtig geweest. In mijn ogen was ze een eenvoudige en eerlijke vrouw, wiens aparte stem ik nog kan horen. Eén moment van impulsiviteit werd haar fataal. Ze had de verleiding niet kunnen weerstaan: ze had haar kans schoon gezien om stiekem het sieraad van haar overleden moeder mee te nemen. Haar simpelheid en naïviteit beperkten haar om over de volle omvang van de gevolgen van haar daad na te denken. Immers, de vermissing zou zeker ontdekt worden. Voor mijn moeder en haar drie kinderen had deze onnozele oneerlijkheid van deze tante grote consequenties.

Mijn oneerlijke, oudere tante H. had kennelijk niet op de aanwezigheid van haar zusje op deze bruiloft gerekend. Tante H. wist, dat haar zusje S. zich niet lekker voelde. S. had in de loop van de dag tegen haar zuster H. gezegd, dat ze liever thuis wilde blijven dan naar het huwelijksfeest te gaan. Door de bijna zekere afwezigheid van haar zusje op het feest voelde tante H. zich veilig. Misschien liet zij zich leiden door haar spontane pronkzucht en tooide zij daarom haar hals met dat ontvreemde sieraad. Tegen haar echtgenoot had H. eerder gezegd, dat haar moeder haar hansuli aan haar had beloofd. Misschien was dit waar, maar geen enkel familielid kon dit bevestigen.

14.2 Een bittere pil

De onverwachte ontdekking van deze diefstal was voor tante S. pijnlijk. Hoe zou ze hierover kunnen zwijgen? Ze vertelde dagen later aan opa en aan haar jongste zusje, dat ze eigenlijk geen plezier meer had om op dat feest te blijven. Ze overwoog om direct naar huis te gaan. De gezellige sfeer, de tak reeds in voorbereiding: de pardáh, de toneeldoeken, waren al opgehangen en de ontmoeting met vele bekende vrouwen uit haar buurt weerhielden haar hiervan.

Ook tante S. wist, dat er bij haar (stief)vader in Magenta om deze ‘zoekgeraakte’ hansuli zoveel te doen was geweest. Een ruzie, waarin mijn moeder van diefstal werd beschuldigd, had enkele weken, misschien twee maanden, geduurd. Haar eigen zuster H. als dievegge aanduiden, was voor S. een zeer pijnlijke stap. Deze zuster was altijd lief voor haar geweest. En dan de grote familieruzie in Magenta tussen haar (stief)vader en schoonzuster, mijn moeder. Als haar zuster H. de moed had kunnen opbrengen om haar fout op tijd toe te geven dan was deze ruzie niet geëscaleerd en de schokkende verhuizing van een moeder met drie jonge kinderen had voorkomen kunnen worden. Een verhuizing die een stap in het ongewisse betekende: ze had geen zelfstandige woonruimte, geen geld en ook geen perceel. Zij en haar drie kinderen waren volkomen afhankelijk van de goede wil van haar broer en … zijn dominante vrouw. De band tussen mijn moeder en haar schoonzuster met een opvallend lichte huidskleur en twee gouden tanden was zwak. Mijn moeder was wel het lievelingszusje van haar broer. Dit maakte de sociale relaties alleen maar complexer. Van oudsher is de relatie tussen de vrouw van een broer en zijn ongehuwde, inwonende zussen niet probleemloos.

De volgende ochtend heeft mijn jongere rechtschapen tante aan haar echtgenoot J. verteld, dat zij op de vorige avond op het huwelijksfeest het verloren sieraad van haar moeder om de hals van haar zuster H. gezien had. Op het feest had zij met niemand hierover gesproken, vertelde ze. Zij had de tijd genomen om over haar constatering goed na te denken. Haar echtgenoot was verbijsterd bij het horen van deze trieste mededeling. Ook hij dacht direct aan de ruzie in Magenta en zijn vruchteloze bemiddelingspogingen. Hij nam een kordate beslissing. Zijn echtgenote mocht hierover nog niet met hun oudere kinderen, ook niet met die van zijn broer, praten. Mijn oom J. zou samen met zijn broer G., eveneens een oom van mij, zonder onnodige ruchtbaarheid deze zaak proberen recht te trekken. Beide broers waren met twee zussen van mijn vader, een oudere en een jongere, getrouwd.

 Het echtpaar Jamoena Mahangi en S. Mahangi-Mahabier

Deze oom ging naar zijn oudere broer G. en schoonzuster H. om over deze onverkwikkelijke affaire te praten. Zijn echtgenote ging mee. De twee broers hadden niet veel tijd nodig om te overleggen. Al na de eerste vraag van oom J. begon mijn oudere tante te huilen. Zij bekende direct. Ja, het was de hansuli van haar moeder, die haar beloofd was. Onomwonden gaf zij – nog altijd snikkend – toe, dat zij de verleiding niet had kunnen weestaan en de halsband van haar moeder ‘gepakt’ had. Dit had zij niet moeten doen. Daar had zij veel spijt van. Zij bleef maar huilen. Toen haar (stief)vader naar dit sieraad begon te zoeken en haar schoonzus van diefstal beschuldigde, was ze heel bang geworden. Toch hield ze uit schaamte haar mond dicht. Eigenlijk was ze niet van plan om dat sieraad zelf te dragen. Op de feestavond had ze dat in een opwelling gedaan. Had ze het maar niet gedaan, zal ze achteraf gedacht hebben. Haar brahmaanse echtgenoot had geen goed woord over voor deze misstap van zijn echtgenote. Deze oom was niet alleen verontwaardigd, maar ook boos op zijn vrouw. Hij voelde zich diep beschaamd en ook in zijn eergevoel aangetast. De hebzucht van zijn echtgenote had hun hele gezin en familie te schande gemaakt. Vooral bij hem kwam dit hard aan: hij was trots op zijn brahmaanse afkomst. Hij probeerde door zijn gedrag en belezenheid zijn aanzien te vergroten. In gesprekken met familieleden sprak hij dikwijls over niti en dharm, de voorgeschreven levenswijze voor alle hindoes. Zijn jongere broer Jamuna verkondigde deze wijsheden niet. In dit opzicht waren deze twee mannen opvallend verschillend, terwijl ze op schootafstand van elkaar woonden en vaak over allerhande onderwerpen spraken.

Deze twee integere mannen waren in een moeilijk moreel parket beland. Beide broers hebben over deze netelige kwestie eerst vertrouwelijk met elkaar gesproken. Intussen werd mijn oudere tante H. langzamerhand minder emotioneel. Haar gesnik werd minder heftig. Zij werd door haar zusje S. getroost. Nadat de oudere tante gekalmeerd was, stond zij op en ging haar halfdonkere slaapkamer binnen. Na enkele minuten kwam zij met de hansuli, gewikkeld in een oud lapje, terug. Zwijgend overhandigde zij die aan haar zusje S. Dit voorval wilden de gebroeders G. en J. in geen geval geheim houden. Hun schoonvader, mijn opa, moest zo gauw mogelijk op de hoogte worden gesteld van de ware toedracht. Evenzo hun oudere, inwonende kinderen en de drie schoonzussen die in Magenta woonden. De gebroeders G. en Jamuna besloten om zelf het voortouw in handen te nemen. Het sieraad moest terug naar hun schoonvader. Beide broers gingen samen met mijn beide tantes op dezelfde dag naar mijn opa, hun (schoon)vader in Magenta, waar de drooggevallen waterput met grote arbeidsinspanning net uitgediept was. Het heldere grondwater borrelde uit de diepte langzaam op.

14.3 Het uitdiepen van opa’s drooggevallen waterput

Een dhenku. Tekening bewerkt door Surender Kisoentewari

Op die dag in 1951 was ik heel vroeg weer bij mijn opa in Magenta. Het was in de grote schoolvakantie in het hartje van het droge seizoen, waarin eerst de ondiepe sloten en daarna de meeste waterbekkens en -putten droog vallen. Meestal gebeurde dit in de maand september. Mijn grootvader had de vorige dag al de nodige voorbereidingen getroffen om zijn zoetwaterput, die bijna droog gevallen was, uit te diepen. Anders zou hij geen drinkwater voor zijn koeien, kippen en huishouden hebben. De nodige dhenku, een eenvoudige hefboomconstructie, had hij van een familielid geleend. Hoe hij deze naar zijn huis had vervoerd, weet ik niet. Een dhenku-constructie bestond uit twee boomstammen van ruim tweeënhalve meter, die met elkaar verbonden waren door een horizontaal kort stuk stevig rondhout, goed vastgemaakt met touw. De beide rechtopstaande palen waren gedeeltelijk ingegraven op de oever van de waterput. Een lange boom van vier-vijf meter met een emmer aan het dunne uiteinde, hangend aan een stevig stuk touw van ongeveer een meter, rustte losjes vastgemaakt op het verbindende horizontale houtstuk van een halve meter.

Twee jonge mannen: Mun, een van mijn neven, en Mánik, een bevriende buurtgenoot, hielpen opa bij dit zware werk. Zij bedienden de hefboom, d.w.z. zij takelden telkens de met zachte kleiige aarde gevulde zware emmer eerst omhoog om hem daarna leeg te storten. Opa stond op de bodem van de waterput. Die had een diameter van drie meter. Hij zakte bijna tot zijn knieën in de modderige massa. Telkens vulde hij met zijn hand de emmer met de blubber. Als de emmer vol was, riep hij ‘n’ (ja), dan kwamen de twee mannen, die boven stonden en de hefboomconstructie bedienden, in actie. De emmer werd door beiden omhoog getakeld door snel en samen te drukken op het einde van de horizontale boomstam, de hefboom. De emmer hing even in de lucht en werd daarna met een soepele zwaai op de oever neergezet of opgevangen. Een van de twee mannen kiepte deze leeg. Hierbij wisselden Mun en Mánik elkaar af. Mijn taak was om voor drinkwater te zorgen. Toen alle modder eruit getakeld was, gebruikte opa een spade met een korte steel om de bodem van de put uit te diepen. Nu vulde opa met zijn spade de emmer met de uitgegraven aarde. Na een uur hard werken werd er uitgerust. Onder de oude mangoboom. Opa had een lekkere ananas uit zijn tuin voor zijn aardige helpers en suikerwater met een paar druppeltjes citroensap erin. Dat dronk ik meestal bij opa. Na bijna drie uur zo gezwoegd te hebben, was het karwei geklaard. Toen ze zagen dat het grondwater langzaam begon op te borrelen, hielden ze op. De hefboomconstructie werd ‘gedemonteerd’. De volgende ochtend kon er weer helder grondwater ‘geëmmerd’ worden.

Maar eerst haalden grootvader en ik water uit de grotere en diepere waterput van de buurman. Wij hadden toestemming om van zijn put gebruik te maken. Met dit water wasten de twee mannen hun gezicht, hoofd, armen en benen schoon. Mijn opa waste zich vlug geheel en trok een schone dhoti en een khákhi overhemd aan. Zittend in de schaduw van de grote mangoboom genoten ze van de licht gekookte rijpe bananen en catni van groene mango. De bananen had mijn jongste oom Niranjan Soemeer de vorige middag uit zijn grote tuin meegebracht. Toen kwam hij zijn schoonvader, mijn ájá, helpen om de hefboomconstructie, de dhenku, bij de waterput op te stellen en uit te proberen. Op de plek van deze waterput staat er anno 2021 een grote winkel, die ook non-food artikelen verkoopt. Deze winkel is door de Haagse eigenaar aan een Chinese onderneming verhuurd. Een jong stel is met de verkoop belast, terwijl een oudere man de gang van zaken onopvallend, maar effectief in de gaten houdt.

Al enkele decennia heeft heel Magenta de beschikking over waterleiding.

14.4 De winkel van Tribeni Ramawadh, een ontmoetingsplek

Na een uur over koetjes en kalfjes gepraat te hebben, gingen Mun en Mánik naar huis. Opa bedankte hen voor hun hulp bij het uitdiepen van zijn waterput. Hij zou op zijn beurt hen helpen. Zo ging dat in die dagen toe. Wederkerigheid werd secuur nagekomen. Zij zouden – zoals gewoonlijk – elkaar in de vooravond in de levensmiddelenwinkel van Tribeni Ramawadh ontmoeten om samen met andere jonge mannen naar All India Radio te luisteren. Dat deden ze elke week bij goed weer op enkele avonden. Dat was een van de ontmoetingsplekken van vooral de jonge mannen. Er werd ook incidenteel onderricht in het Hindi gegeven. Dit hing volledig van de behoefte van de aanwezigen af. Soms vertelde iemand wat hij in een bepaald boek van árya samáji’s had gelezen. In de grote regentijd waren er minder van deze bijeenkomsten.

Meestal mocht ik met mijn opa mee naar deze winkel om naar de krakende radio-uitzending uit New Delhi in India te luisteren. Er werd in dit programma veel gepraat. Dat was het dagelijkse nieuws van India in het Hindi. Van de nieuwsuitzending verstond ik onvoldoende. De liedjes kende ik niet. Deze winkelier was toen de enige in onze langgerekte wegnederzetting, die een Duits radiotoestel van het merk Gründich, had. Dat had hij in de Keizerstraat in Paramaribo gekocht. In het midden van de jaren vijftig kochten ook anderen: familieleden en buurtgenoten, een radio. Toen kochten ook wij – op advies van deze winkelier die intussen een árya samáji pandit was geworden – een radiotoestel van hetzelfde merk en bij dezelfde winkelier in de hoofdstad. Nu kon mijn opa elke dag, in de ochtend en in de avond, telkens ongeveer een uur lang, thuis naar All India Radio luisteren. Dat deed hij graag. Het moeilijke standaard Hindi verstond ook hij gedeeltelijk. In deze waren Mun Somai, Gung R. Lalaram of Salikram Ramawadh, zijn reddende engelen. Zij verstonden het Hindi beter dan mijn Indiase grootvader! Deze drie jonge mannen hadden Hindi-lessen gevolgd bij twee árya samáji buurtgenoten. Ook lazen zij geleende Hindiboeken.

14.5 De onverwachte terugkeer van oma’s hansuli

Onverwacht kreeg mijn opa op die middag bezoek uit Welgedacht C, een van de grootste wegdorpen niet ver van Magenta in Wanica. Een aantal families van deze twee dorpen was door huwelijken met elkaar verbonden. Zo ook mijn opa. Twee ooms, broers van elkaar en hun echtgenoten, twee zusters van mijn vader, kwamen langs. Opa was blij met hun bezoek. De oudste van deze ooms wenste soms, om zijn hoge brahmaanse afkomstenstatus te accenturen, dat mijn opa, die door zijn geboorte tot een lagere játi (kaste) behoorde, hem – ook als schoonvader – als eerste begroette. Dit deed mijn oom meestal als zijn voorhoofd gedecoreerd was met drie verticale gele streepjes als teken van deelname aan een vereringsceremonie t.g.v. god Vishnu. Mijn opa kwam niet alleen uit beleefdheid aan deze stille wens van zijn schoonzoon tegemoet. Opa had geleerd om brahmanen eer te bewijzen. Zo was het ook in zijn geboortedorp in India. In die tijd werd in het algemeen een schoonzoon door zijn schoonouders met meer dan normale egards behandeld. Na de begroeting vertelde opa hen over het moeizame uitdiepen van zijn drooggevallen waterput en de hulp die hij gekregen had. Ze gingen samen naar de geslaagde uitdieping kijken. De drie mannen liepen voorop, de twee zusters volgden hen zwijgzaam. Hierna nam het gezelschap plaats op de twee houten bankjes in de koeienstal annex woonruimte van mijn grootvader, die zelf op een oude pir (een lage zitbank) ging zitten. Ik zocht een plekje op de ronde tweede sport van de houten trap, die naar het slaapzoldertje van opa leidde. Mijn voeten rustten op de lemen vloer, terwijl ik met mijn rug op de derde sport leunde.

De jongere oom, die vanaf zijn huwelijk een goede, vertrouwelijke band met zijn schoonvader en -familie had, nam terstond het woord. Deze vriendelijke oom kwam regelmatig bij opa langs en was geliefd in onze familie van Magenta. Hij viel met de deur in huis. ‘Bábá, mái ke hansuliá mil gail.’ (Schoonvader, de halsband van onze schoonmoeder is terecht.) Dat zilveren sieraad had bhawji, mijn schoonzuster, stiekem naar huis meegenomen, zei hij kort en bondig. Mijn oom vertelde geen details. Opa was verbijsterd. Dit had hij niet verwacht. Zijn eigen dochter die zich aan verduistering schuldig had gemaakt. Hierna overhandigde mijn oudere tante huilend de halsband aan haar (stief)vader. Opa was een ogenblik blij, maar tegelijkertijd ook onthutst. De boosdoenster bood haar káká (oom, vadersbroer) excuses aan. Ze smeekte snikkend om vergiffenis en raakte met haar beide handen zijn voeten aan. Opa herwon zijn tegenwoordigheid van geest. Hij troostte zijn dochter vriendelijk met de woorden: zo’n grote fout moet je nooit meer maken. Van opa mocht zij die halsband behouden, maar haar echtgenoot vond dit absoluut niet wenselijk. De halsband moest naar Parbhudei, de jongste, zevende dochter van mijn opa, gaan. Dat was zijn voorstel. Ook adviseerden beide ooms en de jongere tante van mij, dat mijn moeder geïnformeerd moest worden over de ‘terugkeer’ van het sieraad en dat mijn schuldige tante en opa excuses aan haar moesten bieden.

De gasten wilden na dit moeilijk gesprek direct terugkeren. Maar van opa mocht dit niet. Ze moesten eerst wat nuttigen. Ook zij kregen licht gekookte rijpe bakbanaan met mango-catni te eten. Er was nog genoeg. En de rijpe bananen waren zo gaar gekookt. De gasten besloten om op tijd, een uur voor zonsondergang, terug te keren. Dat deden ze ook. De twee mannen liepen voorop, gevolgd door beide tantes. Oom Jamuna had een korte stok in zijn hand om honden op een afstand te houden. Zij moesten minimaal drie km lopen. Opa en ik stonden naar hen te kijken totdat zij in de verte achter de vele jámunbomen en bosschages verdwenen.

14.6 Opa informeert zijn familie van Magenta

Opa en ik gingen eerst naar mijn neef Mun Somai en daarna naar de andere tante van mij, de moeder van Ramdew Raghoebier. Hij vertelde hen en anderen in het kort, dat de verdwenen hansuli teruggevonden was. Zijn dochter H. had het sieraad vervreemd en had het die middag teruggebracht. Iedereen die dit hoorde, was verbaasd. Opa was opgelucht. ‘s Avonds gingen we niet naar de radio in de buurtwinkel luisteren. Enkele familieleden kwamen bij opa langs. Ze zaten lang te praten. Opa had citroengrasthee gemaakt. Gelukkig waren er geen muskieten. Ik ging liggen en hoorde de stemmen langzamerhand niet meer. Door vermoeidheid viel ik in slaap op mijn plek op het zoldertje.

De volgende ochtend gingen we naar tante Parbhudei die aan het Magentakanaal woonde. Ook zij kreeg te horen wat er met de hansuli van haar moeder was gebeurd. Deze oom en tante wilden dit verhaal niet geloven. Mijn opa overhandigde de hansuli aan mijn jongste phuwá (vaderszuster). Hij zei, dat het sieraad vanaf nu van haar was; als de jongste van zeven dochters. Zij moest het goed gebruiken en het vooral goed bewaren. Het was een aandenken aan haar overleden moeder. Het mocht in geen geval verkocht worden of opnieuw ‘zoek raken’. Mijn tante moest een traantje wegpinken. Bij terugkeer kregen we weer verse groente uit hun tuin mee, ook voor mijn moeder. Deze oom en tante waren twee hard werkende kleine kinderloze boeren. Hun geluk was, dat ze een groot landbouwperceel in erfpacht hadden. Enkele jaren later kochten zij een tweede aangrenzend perceel erbij. Mijn opa en de inwonende Indiase vader van deze oom waren trots op hun economisch succes. Deze kalkattihá bezat zelf een eigendomsperceel.

14.7 Eerherstel voor mijn moeder

 Mijn moeder, van blaam verschoond

De volgende middag kwamen de ouders van mijn neef Ramdew Raghoebier, Mun Somai en mijn opa naar mijn moeder (in Lielboiti) om haar en haar drie oudere familieleden te informeren over de onvoorziene terugkeer van de in 1948 zoekgeraakte zilveren halsband van onze oma van vaderskant. Direct na de begroeting omhelsden mijn moeder en haar nanad (zuster van haar echtgenoot) elkaar innig. De familieband tussen deze twee vrouwen was sterk. Na de andere gewoontegetrouwe plichtplegingen gingen de vier gasten zitten op een vaste lage houten bank, eigenlijk een verhoogd liggende boomstam, onder de oude mangoboom. Mijn moeder kon even haar emotie niet bedwingen. Ze veegde haar tranen – misschien van blijdschap – met het ene uiteinde van haar witte orhni (hoofddoek) weg. Haar nanad legde troostend haar hand even op de schouder van mijn moeder. Gattu, mijn oudste nicht van moederskant, en ik begrepen van deze tranen en niet-geplande samenkomst niet veel.

Het dichte bladerdek hield de middagzon tegen. Het was windstil. Alleen het gehuil van een hongerige baby was te horen. Er viel een korte stilte in de groep. Alle aanwezigen zwegen even. Dit bezoek was niet aangekondigd. Zo ging het meestal in die tijd. Mijn moeder en haar zuster vermeden oogcontact met opa. Een schoondochter hoorde haar schoonvader te vermijden. De zwijgzaamheid werd terstond door mijn oom (phupphá, zwager van mijn vader) doorbroken. Hij zei op een heldere en vriendelijke toon, dat ze gekomen waren om een ernstige zaak met zijn sarhaj, met mijn moeder, te bespreken. Hij stelde haar en de anderen op hun gemak door in één adem te zeggen, dat zij zich niet ongerust hoefden te maken. Zij waren met goed nieuws gekomen. Zeker, de hansuli-diefstal was opgelost. Mijn moeder, haar broer, zuster en schoonzuster werden zeer nieuwsgierig toen ze dit hoorden. Deze mededeling hadden ze absoluut niet verwacht. Mijn moeder keek mijn phuwá (tante van vaderskant) vragend aan. Even zat moeder op hete kolen. Waar zou het zoekgeraakte sieraad gevonden zijn? In het snijgras tussen de woning van opa en het kleine bamboebos bij onze vroegere waterput? Dat zou niet kunnen. Ze hadden toch herhaaldelijk en nauwkeurig overal in de omgeving van hun huis gezocht. Veel tijd om na te denken had mijn moeder niet.

 R. Raghoebier-Mahabier, mijn tante, een vriendin van mijn moeder

Mijn tante, de moeder van Ramdew, nam het woord en vertelde met haar zachte, geruststellende stem, kort en bondig, hoe de vork in de steel zat. Een oudere zuster van haar had de hansuli stiekem meegenomen. Dat was twee dagen eerder ontdekt. Zij had intussen de hansuli teruggeven aan haar (stief)vader. Ook mijn opa herhaalde zonder scrupules wie de halsband had gestolen: één van zijn dochters. Hij noemde haar bij d’r naam. Dit moet ook voor hem pijnlijk zijn geweest. Mijn moeder kon dit alles nauwelijks geloven. Opa heeft later dit euvel zijn dochter wel vergeven. Nooit heeft hij haar verwijten gemaakt. Over deze affaire zweeg hij het liefst. Ook de wederzijdse bezoekrelatie bleef intact. Mijn opa bood mijn moeder en haar zuster, hij had beiden enkele keren zelfs luidkeels van diefstal beschuldigd, zijn excuses aan en vroeg om chammá (vergiffenis). Mijn moeder en mawsi accepteerden zijn excuses zwijgend. Ook mijn gezaghebbende tante van Magenta adviseerde mijn moeder om geen verwijten, ook geen toespelingen, te maken in de richting van haar zuster, die door haar plotselinge hebzucht gedreven, zoveel familiemisère had veroorzaakt. De boosdoener was al diep door het stof gegaan. De broer van mijn moeder, een vrede- en familielievend mens, onderschreef dit standpunt. Ook hij wilde verdere escalatie en nieuwe conflicten voorkomen.

Voor een moeder van acht kinderen, van wie enkelen volwassen en al gehuwd, was dit een bittere pil. Maar dit was een gevolg van haar ondoordachte, hebzuchtige handeling. Mijn moeder kon nu zichtbaar opgelucht ademhalen. Eindelijk was ze verschoond van een grote stigmatiserende smet. Zij werd door de familie van mijn vaderskant gezuiverd van alle blaam. Ook het aanzien van de broer en zus van mijn moeder werd indirect hersteld. Mijn moeder huilde van blijdschap en viel mijn tante (vaders zuster, moeder van de latere pandit Ramdew Raghoebier), die altijd als een vriendin voor haar was, om de hals. Mijn maternale oom zei, dat hij altijd in de onschuld en oprechtheid van zijn jongere en oudere zus had geloofd. Hij was blij, dat deze uiterst pijnlijke zaak, die zoveel fricties en maandenlang slaande ruzies tussen een schoonvader en zijn schoondochter tot gevolg had, nu opgelost was. Bovendien vond hij de terugkeer van het sieraad in de boezem van de familie verheugend. Hiervoor bedankte hij, een diepgelovige en godsdienstige man, met een kort gebed zijn god. Natuurlijk was het beschamend voor het vrouwelijke familielid, dat voor deze nare, pijnlijke geschiedenis verantwoordelijk was. De aanwezigen waren het unaniem met elkaar eens, dat er liever geen verwijten aan het adres van mijn oneerlijke tante gemaakt mochten worden. Zij was eerder, ook als een jong meisje, nooit oneerlijk geweest. Mijn moeder heeft deze tante nooit gediscrediteerd. Hun band is enige tijd later hersteld.

Na afwikkeling van het moeilijke gedeelte bleef deze groep van familieleden nog een tijdje bij elkaar onder het genot van sarbat, d.i. licht gezoet suikerwater vermengd met enkele druppels sap van een rijpe lemmetje. Thee en koffie – meestal met veel melk en suiker – dronk men alleen ’s morgens. Er was toen nog geen buurtwinkel van een patron, een Chinese winkelier of van een mahájan (een Hindoestaanse kruidenier) om een gekoelde grote Coca-Cola of een andere frisdrank te kopen. Misschien had onze familie ook geen geld hiervoor. Volgens mij hadden in die tijd de meeste winkels in de boiti ’s nog geen koelkast.

Klik hier voor deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7, deel 8, deel 9, deel 10, deel 11, deel 12 en deel 13 van deze serie.

1 comment to “De terugkeer van oma’s zilveren halsband”

  • Met gevoelens van opluchting heb ik ” De terugkeer van oma’s zilveren halsband” gelezen. Al geruime tijd leefde in mee met de moeder van Bris. Ook ik kon het niet verkroppen dat diefstal van een hansuli in haar schoenen was geschoven. Ik kon niet wachten totdat ik de ontknoping, het eerherstel van Bris zijn moeder had gelezen. Eind goed, al goed. Eerlijkheid zegeviert altijd, is met het eerherstel wederom bewezen.
    Bris verstaat de kunst om zijn levensverhaal levendig, plastisch met welgekozen woorden helder te beschrijven. Ik feliciteer woordkunstenaar Bris met zijn fabuleus blog.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter