blog | werkgroep caraïbische letteren

De Surinaamse ‘dekolonisatieromans’ van Astrid Roemer

door Walter Lotens

De P.C. Hooftprijs, de belangrijkste Nederlandse literatuurprijs, ging in 2016 naar Astrid Roemer voor haar prozawerk. De uitverkiezing van deze auteur met Surinaamse roots kwam eerder als een verrassing, want ze figureerde niet op de lijstjes van favorieten met usual suspects als Arnon Grunberg en Jeroen Brouwers. Roemer dankt de prijs aan het feit dat haar romans ‘tegelijk scherpe en relevante interventies in het publieke debat zijn én complexe literaire verbeeldingen van de geschiedenis van Suriname’.  De juryleden zullen dan ongetwijfeld gedacht hebben aan haar Surinaamse trilogie Gewaagd Leven, Lijken op Liefde en Was Getekend dat in 2001 in één band onder de titel Het onmogelijke moederland verscheen. Astrid Roemer noemde het ‘dekolonisatieromans’. Daarover gaat deze uitvoerige bespreking, niet over de rest van haar uitgebreid oeuvre.

Astrid H. Roemer. Foto © Kaersenhout

Leven en werk in een notendop

Astrid Heligonda Roemer wordt op 27 april 1947 in Paramaribo geboren in een milieu van de Creoolse middenklasse. Zij komt uit een gezin van drie meisjes en een jongen, waarvan zij de oudste is. Roemer volgde eerst de kweekschool in Paramaribo en verhuisde dan, zoals vaak gebeurde met begaafde Surinaamse leerlingen, in 1966 naar Nederland om haar opleiding tot onderwijzeres af te maken. Na een kortstondige onderwijscarrière werkte zij op de afdeling Pers en Culturele Zaken van de Surinaamse ambassade. Zij werd redactielid van het linkse opinieblad Fri Sranan dat in Suriname verscheen, en van 1973 tot 1977 was zij hoofdredactrice van het diplomatieke blad Nieuw Suriname. Roemer woonde afwisselend in Suriname en Nederland, waarvan langdurig in Den Haag. Recent  heeft zij een onderkomen gevonden in een Gents klooster waardoor zij, bijna zeventig jaar, eerder onverwachts in een Belgische omgeving opduikt. Het was ook in Gent dat zij het nieuws vernam dat zij de P.C. Hooftprijs had gewonnen.

In 1970 debuteerde zij met de dichtbundel Sasa, mijn actuele zijn. Zij was toen drieëntwintig.

Na haar poëtisch debuut verschijnt in 1974 haar eerste roman Neem mij terug Suriname, die in Suriname zeer populair is geworden, maar die artistiek geen hoogvlieger was. In 1983 herschreef ze de roman tot Nergens ergens. Dit herschrijven van Neem mij terug Suriname is zeer typisch voor de schrijfster in wording die Roemer op dat ogenblik is. Het voortdurend herscheppen, het herordenen om zichzelf beter te leren kennen zal ook bij de oudere Roemer zeer sterk aanwezig blijven. Veel is voor haar een kwestie van omschrijven, nieuwe inhoud geven aan begrippen, preciseren, rechtzetten.

Na 1980 is Astrid Roemers literair werk pas goed op gang gekomen. Zij brak in Nederland definitief door met haar omstreden roman Over de gekte van een vrouw. Deze ‘fragmentarische biografie’ verscheen in 1982. Sindsdien is Astrid Roemer één van de literaire paradepaardjes van de grote Nederlandse uitgevers geworden. Vanaf toen ook heeft zij, vooral in Suriname dan, de naam gekregen van een moeilijke schrijfster te zijn. Vooral de vormgeving is ongewoon voor een Surinaams publiek. Roemer heeft door haar lange aanwezigheid in Nederland een gedegen kennis opgedaan van de westerse romantraditie en ze vermengt in haar roman verschillende verhaallagen en verschillende tijdsperspectieven. Verder maakt zij ook gebruik van verschillende lettertypes die dan ook nog afwisselend normaal, cursief en in kapitalen gebruikt worden. Een andere barrière kan de manier van vertellen zijn, die sterk associatief is en de lezer dwingt om analytisch te lezen, wil hij greep krijgen op het verhaal.

1e druk

In de tweede helft van de jaren negentig – de auteur is intussen de vijftig voorbij – is Roemer op het toppunt van haar literaire mogelijkheden. Tussen 1996 en 1998 schrijft zij het meest ambitieuze werk van haar leven. Het werd een romancyclus van meer dan duizend bladzijden over haar geboorteland, waar ze op dat ogenblik bijna dertig jaar niet meer woonde. In deze grote en complexe trilogie geeft Roemer verbeelding aan de werkelijkheid en de dromen van de Surinamers in de laatste drie decennia van de 20e eeuw, een periode die ook gekenmerkt werd door een gespannen verhouding tussen moederland en ex-kolonie. Het onmogelijke moederland is dan ook niet toevallig de overspannende titel geworden van de literaire drieling.

Suriname in een notendop

In zekere zin is Astrid Roemer met haar trilogie de literaire historica geworden van die moeilijke periode, waarvoor enige voorkennis van de recente Surinaamse geschiedenis nuttig, maar niet echt noodzakelijk is.

Na de onafhankelijkheid van Nederland in 1975 liep het al snel behoorlijk mis in Suriname. Wanbeleid, corruptie, nepotisme, verkwisting van een verleidelijke geldpot van 3,5 miljard Nederlandse gulden, een machteloze regering en een Nationale Assemblee die in de volksmond ‘circus stupido’ werd genoemd, vroegen om het uitschoppen van ‘de oude schoenen’ zoals de oude partijen in het land genoemd werden. Vanaf 25 februari 1980 wilden de legerlaarzen van een aantal sergeanten onder leiding van Desi Bouterse orde op zaken stellen. De grondwet werd opgeschort, het parlement buiten werking gesteld en politieke partijen werden verboden. De militaire coup bracht een grondige wijziging van de verhoudingen binnen de Surinaamse politieke arena. Kleine linkse partijen sprongen in het politieke vacuüm en dreven Suriname even in Cubaans vaarwater. Samen met de militairen wilden zij een revolutionair-nationalistisch alternatief voor de ‘oude politiek’ uitwerken. Het pakte anders uit. Zeker na die beruchte nacht van 8 op 9 december 1982, waarin vijftien vooraanstaande burgers die oppositie voerden tegen het militair regime, koelbloedig werden vermoord. Vanaf toen werd het regime internationaal – en vooral door Nederland – volledig geïsoleerd.

In 1985 hield Bouterse het geflirt met Castro voor bekeken en sloot een akkoord met de politici van de ‘oude orde’. Die ‘verbroedering’ tussen burgerpolitici en militairen leidde in 1987 tot het herstel van de democratie. Er kwam een nieuwe grondwet en er werden opnieuw algemene en vrije verkiezingen gehouden. De Surinamers lieten hun afkeer van de militaire dictatuur blijken en kozen massaal voor de ‘oude schoen’ van de traditionele partijen die zich in het ‘Front voor Democratie en Ontwikkeling’ verenigd hadden. De NDP, de nieuwe partij van legerleider Bouterse, werd weliswaar weggestemd, maar de militairen bleven een belangrijke machtsfactor. Dat bewees onder meer de zogenaamde telefooncoup van december 1990. Eén telefoontje dat in opdracht van Desi Bouterse werd gegeven, was voldoende om de regering naar huis te sturen. Toch won het Nieuw Front opnieuw de verkiezingen van 1991. Onder de nieuwe president Ronald Venetiaan, werden de betrekkingen met Nederland geleidelijk aan genormaliseerd.

Het is voornamelijk over deze periode, de militaire dictatuur van het regime-Bouterse, dat de trilogie van Roemer handelt, maar het onverwerkt verleden gaat inmiddels onverminderd verder in Suriname. In 2007 werd er tegen Bouterse en zijn kompanen een proces geopend voor hun aandeel in de decembermoorden, maar nadat de immens populaire ex-legerleider in 2010 democratisch tot president van Suriname werd verkozen en dat in 2015 nog eens overdeed, liggen rechterlijke en uitvoerende macht met elkaar overhoop. Anno 2016 kampt Suriname meer dan ooit met een onverwerkt verleden omdat het land een populaire president heeft, die tevens de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de feiten die zich in de nacht van 8 op 9 december 1982 hebben voorgedaan.

Toch mag niet onvermeld blijven dat een gunstig neveneffect van de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Astrid Roemer ongetwijfeld is geweest dat ook Suriname deze keer op een positieve manier in de belangstelling is komen te staan. Einde van 2016 namen er vijftig personen deel aan het nationaal Sranantongo dictee, de lingua franca in Suriname, dat geschreven werd door– jawel – Astrid Roemer en ingeleid door historicus Frank Dragentstein, die een inleiding verzorgde over de geschiedenis van het Sranantongo.

‘Dekolonisatieromans’

De uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan Astrid Roemer door juryvoorzitter Gillis Dorleijn

In 1966 vertrekt dus de jonge Roemer naar Nederland en het zal pas dertig jaar later zijn dat zij aan haar trilogie begint. Het is waarschijnlijk door die afstand dat Roemer in staat is geweest om een brok onverwerkt Surinaams verleden, met daarin de moeizame verhouding Suriname-Nederland, op de literaire ontleedtafel te leggen. Surinaamse auteurs in eigen land, aangenomen dat zij het talent van Roemer hebben, hebben doorgaans niet het perspectief van waaruit Roemer kon werken. Roemer zelf noemt deze trilogie ‘dekolonisatieromans’. In Gewaagd Leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1999) wordt het trauma van de moeilijke geboorte van Suriname, de koloniale geschiedenis en de militaire dictatuur van de jaren tachtig verwerkt, en zoekt de auteur een nieuwe weg naar de toekomst. ‘Ik wilde aansluiten bij een naoorlogse literaire traditie die het verleden werkzaam laat zijn in het heden. Ik heb gemerkt wat het betekent voor de joodse, Duitse en Nederlandse gemeenschap om zo’n literatuur te hebben. Dat is voor mij een aanjager geweest.’[i]

Ook in de trilogie maakt ze het zichzelf én de lezer niet gemakkelijk. De opbouw is niet chronologisch en bestaat uit verschillende collages. De delen van de trilogie springen door de tijd heen. Het geheel bestrijkt de periode tussen 1965 en 2000. Deel twee Lijken op Liefde ( 1997) speelt later dan deel drie, Was Getekend (1999), dat dan weer in Gewaagd Leven (1996) en Lijken op Liefde inschuift. Door de tijd te reconstrueren en te demonteren wil zij laten zien hoe de geschiedenis doorwerkt, en heden en toekomst omspant. ‘Die structuur heb ik ontleend aan een beeld uit Ezechiël: de wieken van engelen worden vergeleken met wagenwielen die in elkaar grijpen en zowel vooruit- als terugdraaien. Je leest dus naar voren en naar achteren tegelijk. Dat geeft de beweeglijkheid van het leven aan, net zoals de hoofdmetaforen voor de boeken achtereenvolgens water, wind en vuur zijn.’[ii]

Gewaagd leven

De eerste puzzelstukken worden al uitgezet vanaf Gewaagd Leven. Deze eerste roman bestaat uit negen verhalen, die gevolgd worden door een rubriek ‘berichten’ en een gesprek tussen de twee broers Onno en Hagith Mus uit het gezin dat de hoofdpersonages aflevert. In die gesprekken is het de zestienjarige Onno, de jongere broer, die als ik-figuur optreedt. Fragmentarisch en a-chronologisch vermeldt Roemer in de ‘berichten’ na elk verhaal gebeurtenissen uit de geschiedenis van Suriname en het Caraïbische gebied. In die bindteksten wordt Roemer de chroniqueur van enkele eeuwen Surinaamse geschiedenis, niet op de geëngageerd-literaire manier zoals Eduardo Galeano dat deed in zijn Kroniek van het Vuur, maar als een afstandelijke historica die verdwenen geschiedenisblaadjes terug aan elkaar probeert te lijmen. De centrale gebeurtenis in deze eerste roman is een dodelijk auto-ongeval dat door Onno wordt veroorzaakt. Zijn broer Hagith Mus laat zich echter als de schuldige opsluiten. Onno is in een kerk gevlucht en daar trekt, verbrokkeld, zijn leven aan hem voorbij. Het gezin Mus, waar Onno uit voorkomt, wordt gedomineerd door zijn vader Michaël, die meestal afstandelijk louter met zijn initialen M.M. wordt aangeduid. Hij is een predikant die zijn beroep geen eer aandoet. Hij mishandelt zijn vrouw en kinderen, hij gaat uit en heeft buitenkinderen; hij is een grenzeloze opportunist en raakt verwikkeld in drugszaken. Astrid Roemer: ‘Die predikant is zo verkeerd begrepen. Men heeft in hem vooral de kolonisator menen te herkennen. Maar mijn personage is uiteraard veel meer dan dat. Hij symboliseert de worsteling van een goed mens met het ‘menselijk tekort’. In een context van geweld is het vooral voor mannen moeilijk om boven het geweld uit te stijgen.’[iii]

Onno’s moeder heeft er, ondanks alle vernederingen die ze moet doorstaan, moeite mee definitief met haar echtgenoot te breken. Haar innerlijke verscheurdheid brengt haar naar Nederland en weer terug. Onno zelf wordt heen en weer geslingerd tussen de verbondenheid met zijn familie, uitgezonderd zijn gehate vader die hij zelfs bijna om het leven brengt tijdens een worsteling in het water, en zijn verlangen om later als astronaut aan de aarde te ontstijgen. Hij is een wereldvreemde dromer, opgesloten in een eigen wereld. Onno zoekt meer de zachte vrouwenwereld dan de machowereld van zijn vader en zijn broer. Toch is juist die broer in staat tot wezenlijke moed als hij de schuld van het ongeluk op zich neemt.

De onevenwichtige verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke elementen in de maatschappij en in de mens, is een belangrijk thema in deze roman en in het werk van Astrid Roemer. In de adolescent Onno Mus heeft Roemer een eigen feministische visie op een niet-programmatische en overtuigende manier gestalte gegeven. De criticus Joris Gerits merkt op: ‘Onno ontdekt dat in de strijd tussen de seksen zowel mannen als vrouwen gebruik maken van verhalen die niet bedoeld zijn om het eigen innerlijk bloot te geven, maar om onvoorwaardelijk het eigen gelijk te vestigen. En hij komt er achter dat het vestigen van het eigen gelijk dikwijls of altijd samengaat met het verdoezelen van de waarheid.’[iv]

Gewaagd Leven, zoals heel de trilogie overigens, handelt over waarheid en leugen in de liefde – deel twee is opgedragen aan ‘minnaressen en hun minnaars’, deel drie aan ‘echt-paren’ – tegen de achtergrond van waarheid en leugen in de politieke geschiedenis van Suriname. Om de gelaagdheid van ‘de waarheid’ aan te geven zegt Astrid Romer in een passage over Onno Mus: ‘Om het overzichtelijk te houden heeft hij bedacht dat er feiten bestaan en verhalen. Hij denkt daarbij aan een suikerspin: het stokje is een feit, de opgeblazen suiker het verhaal; samen vormen ze de ‘waarheid’. (p. 26)

Lijken op liefde

Alleen de titel al van het tweede deel geeft op een uiterst samengebalde manier de thematiek van het boek aan. Het gaat over de grote liefde, maar ook over ‘lijken op’ of ‘de schijn hebben van’ en natuurlijk ook over ‘lijken’ in de meest letterlijke betekenis. Het hoofdpersonage is de 65-jarige Cora Sewa, geboren Dumfries, dochter uit een Creools-Hindostaans huwelijk, voor wie het hoog tijd is zich te onderwerpen aan een groot zelfonderzoek naar aanleiding van een ingrijpende gebeurtenis in haar leven. Het verhaal speelt in december 1999 tegen de achtergrond van een groot nationaal tribunaal in Paramaribo, waarvoor het volk zich per referendum heeft uitgesproken. Voor eens en voor altijd zou afgerekend moeten worden met de decembermoorden van 1982, zodat het land schoongewassen het jaar 2000 in kan gaan. (In werkelijkheid is dat niet gebeurd, wel hebben nabestaanden van de slachtoffers in 1999, net voor de verjaringstermijn was verstreken, een klacht ingediend waardoor er later een rechtszaak kon worden opgestart, WL). Bijna haar hele leven is Cora Sewa huishoudster geweest, onder andere bij de familie van de prominente politicus Crommeling, die er een buitenvrouw, zijn secretaresse An Andijk, op nahoudt. Op een dag wordt zij vermoord aangetroffen in de keuken van haar woning. Haar buik is opengereten zodat het kind dat in haar baarmoeder groeide, zichtbaar is. Cora raakt tegen haar wil betrokken bij de moord wanneer Crommeling haar vraagt het lijk af te leggen en alle sporen uit te wissen. Voor deze dienst ontvangt ze zwijggeld. Niet alleen An Andijk, maar ook Onno, haar aanbidder, wordt vermoord. Hij heette Onno Sewa omdat hij door de familie Sewa als een zoon was aangenomen. Zijn echte vader was Da Silva, een Portugese jood en nachtclubeigenaar. Zijn moeder was een Britse blueszangeres, Deborah Hogarth, die zwanger was geworden van haar baas. Zij weigerde een abortus, baarde haar kind op de plantage Jericho van de natuurgenezeres Sewa, waar het jongetje geadopteerd werd. Onno Sewa werd op die manier de kweekbroer van haar man, de Creools-joodse natuurgenezer Herman Sewa. De moeder vluchtte naar Londen en kwam haar zoon nooit ophalen.  Kort voor zijn dood heeft Onno Cora een sleutel gegeven van een bankluis op naam van Andijk ergens in Londen, waarin mogelijk informatie over wie de moorden op zijn geweten heeft, zijn opgeslagen. Na 25 jaar, in de herfst van haar leven, besluit Cora zich van het bloed van haar handen te zuiveren en onderneemt ze van het zwijggeld een grote reis naar Europa.

Lijken op Liefde bevat dus alle elementen van een passionele thriller, maar ook van een politieke thriller door het grote tribunaal naar de decembermoorden dat in Paramaribo wordt opgezet. In de drie laatste weken van 1999 vliegt ‘detective’ Cora Sewa van Paramaribo naar Amsterdam, Londen, Miami, Curaçao en weer terug naar Paramaribo. Die speurtocht naar de waarheid beslaat praktisch de hele roman. Tijdens haar reis spoort zij alle betrokkenen op die zij aan een scherp verhoor dat dwingt tot zelfonderzoek, onderwerpt.

Dit boek bestaat uit vijf forse hoofdstukken die telkens afgebroken worden met ‘vluchtgegevens’ die zij schrijft voor haar man in Paramaribo. In de loop van haar onderzoek komen intriges, verhoudingen, familiegeheimen, wraakgevoelens en incestueuze praktijken aan het licht. Joris Gerits merkt terecht op dat deze passages vergelijkbaar zijn met Louis Couperus’ Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan. ‘De lezer wordt via Cora Sewa geconfronteerd met personages die, oud geworden, tot elkaar veroordeeld zijn in het weten wat zij verzwijgen maar nooit kunnen vergeten.’[v] Zij verneemt onder meer dat Onno Sewa de boezemvriend was van dominee Michaël Mus, de dominee en vader van de hoofdfiguur Onno uit Gewaagd leven. Aan het einde van haar reis ontmoet Cora Sewa Crommeling en zijn vrouw in Miami. De aanwijzingen over wie de dader is worden sterker, maar tot een echte ontmaskering komt het niet. Geleidelijk aan maakt de roman duidelijk dat het stellen van de schuldvraag eenieders schuld blootlegt. Terug in Paramaribo wacht het hoofdpersonage een onaangename verrassing. Haar man, de natuurgenezer Herman Sewa, houdt er al jaren een abortuspraktijk op na om vrouwen uit de nood te helpen. Bovendien heeft hij als genezer vijf van de zestien militaire putschisten ‘behandeld’ opdat zij de strijd met het oude gezag konden aanbinden, zonder dat mekunu (bloedschande) over het land zou worden gebracht. Herman moet als getuige voor het tribunaal verschijnen, maar dreigt ook als verdachte veroordeeld te worden. Cora Sewa kan dit voorkomen doordat zij over belastend materiaal beschikt over de ouders van de opperrechter, die toevallig ook Crommeling heet. Is zij nu zélf ook medeplichtig? Wie heeft schuld? Vallen de echte schuldigen wel aan te wijzen? Sterker nog: valt schuld überhaupt wel weg te wassen? Lijken op Liefde eindigt in Roemerstijl: met meer vragen dan antwoorden.

Was getekend

In het lijvige Was getekend komen alle verhaallijnen van deze romancyclus bij elkaar. Hoewel ook hier weer de chronologie doorbroken wordt, lijkt de structuur van dit deel dat zich afspeelt in de periode tussen 1950 en 1989, toch eenvoudiger. In een soort voorgeschiedenis wordt het hoofdpersonage Pedrick de Derde Abracadabra voorgesteld, die trouwt met de verpleegster Sofia Mus, zus van dominee M.M. uit Gewaagd Leven. Ze krijgen twee kinderen, Junier en Rozemond. Pedrick en Sofia is geen goed ‘echt-paar’ en daarom trekt Sofie met haar kinderen naar Nederland. Pedrick blijft alleen achter in Suriname. Terwijl hij wacht op zijn kinderen, die hem komen bezoeken, herleest hij de briefwisseling die zij gevoerd hebben. Deze korte passages volgen een chronologische tijdslijn – één lange nacht van bang wachten, 28 januari 1989 – maar tegelijk wordt in tien hoofdstukken het levensverhaal van Pedrick de Derde uit de doeken gedaan. Dat verhaal is een verhaal dat eigenlijk niet aan zijn kinderen kan worden verteld, want in Nederland waakt Sofia Mus als een gewond dier over haar eigen versie. In Suriname bewaakt Pedrick de Derde de brokstukken van een turbulent verleden. Hun twee kinderen moeten laveren tussen de varianten van de ouderlijke werkelijkheid. Als opening voor heel de romancyclus citeert Astrid Roemer zeer nadrukkelijk de Franse filosoof Jacques Derrida ‘De waarheid over de waarheid is niet de waarheid’.

De SLM-Boeing stort neer tijdens een mislukte landingspoging op Zanderij. Pedrick de Derde, zoals heel Suriname trouwens, ziet zijn wereld instorten. Uiteindelijk waren niet zijn kinderen, maar zijn moeder en Foetida, zijn jeugdvriendin, aan boord. De doden van het neergestorte vliegtuig – het was een nationale ramp – moeten volgens Roemer ook gezien worden als boetedoening voor de decembermoorden in Fort Zeelandia. Op die schroeiplek, zegt Roemer, vindt hij wat hij jaren zocht: het land dat hem wil bewonen, getekend door zijn dierbaarste ervaringen.

Ook Pedrick de Derde is een getekende figuur. Hij is de adoptiefzoon van Pedrick de Tweede, zoon van een machinist uit Boston en een bosnegervrouw, en Melani Maria Nieuwmoer, een Nederlandse verpleegster. Pedrick is een vondeling, een melaats jongetje dat door inheemsen werd gevonden en aan missionarissen werd doorgegeven. Zijn roepnaam luidt nogal sprookjesachtig Ilya, in het Frans il y a, er was eens. Pedrick de Derde verschijnt inderdaad zoals in een sprookje uit het nieuws. ‘Ik geef bewust het hoofdpersonage in het derde deel een melaatse start mee, net als Suriname. Hij is inderdaad de man die zijn eigen etnische achtergrond niet meer kent. Voor mij is dát de echte Surinamer. De echte Surinamer kent zijn roots niet.’[vi] Inderdaad, Pedrick de Derde heeft geen etnische achtergrond. Hij gelooft in geen God, maar in de ervaringen en gebeurtenissen die zijn leven structureren. Hij heeft alleen zichzelf om op terug te vallen, en zijn ervaringen met mensen. Als hij verdrietig is zegt zijn moeder altijd: ‘Je bent wat je wil zijn’. Dat is de uiteindelijk optimistische boodschap uit deze dekolonisatieromans, die niet alleen het loskomen vergt uit belemmerende maatschappelijke structuren, maar ook uit persoonlijke horige banden. Individuele en maatschappelijke emancipatie moeten hand in hand gaan. Astrid Roemer: ‘Wij zijn een constructie van de kolonisator. Maar we kunnen toch ook zelf nadenken? Het probleem is dat het veel veiliger is om je te verliezen in je zogenaamde etnische roots, of in je Nederlanderschap, dan te beseffen dat je voortgekomen bent uit een constructie van de Nederlanders, een identiteit die je voortdurend confronteert met je eigen onmacht en tekortkomingen.’[vii]

De ‘schroeiplek’ in het Fort Zeelandia. Foto © Michiel van Kempen

Afro-Caribische invloeden

In haar zoektocht naar elementen die mensen beïnvloeden wordt Roemer vaak geconfronteerd met geheimzinnige krachten die wortelen in een Afro-Caribische traditie. De meeste Roemer-figuren krijgen op een of andere manier te maken met winti, wat letterlijk ‘wind’ betekent, maar ook in de figuurlijke betekenis van ‘adem’ en ‘geestkracht’ wordt gebruikt. Cora Sewa bijvoorbeeld richt haar blik voortdurend op de binnenkant van haar leven omdat zij geloof hecht aan wat de winti (geesten) zeggen. Winti zijn bovennatuurlijke wezens die zich positief en/of negatief met aardse schepselen inlaten. Creolen en Marrons, weggelopen slaven, geloven dat de goden (winti) met de Afrikaanse voorouders naar Suriname zijn meegereisd. In haar Suriname, een gids voor vrienden citeert Astrid Roemer Charles Wooding, die in 1972 op het verschijnsel winti promoveerde: ‘Winti is een Afro-Amerikaanse godsdienst waarin centraal staat het geloof in gepersonifieerde bovennatuurlijke wezens, die van een mens bezit kunnen nemen en zijn bewustzijn uitschakelen, waarna zij verleden, heden en toekomst kunnen openbaren en ziekten van bovennatuurlijke aard kunnen genezen.’[viii] Winti houdt onder meer ook in dat de levenservaringen van een overledene niet verloren gaan maar zich voegen bij het erfgoed van de familie samen met de herinneringen aan een overleden bloedverwant. Het wereldbeeld van winti-aanhangers lijkt in zeker zin op dat van boeddhisten en hindoes. Alles is vol van God, ook de vier elementen (lucht, aarde, water en vuur) waar ook in ruime mate naar verwezen wordt in Roemers trilogie. Het winti-mensbeeld is wezenlijk dualistisch (biologisch-geestelijk, mannelijk-vrouwelijk) animistisch (voorgeslacht- nageslacht, dood-leven ) en holistisch, want alle levensdomeinen beheersend. Astrid Roemer: ‘De winti-religie is het grondwater van het mens- en wereldbeeld dat hun leven stroomlijnt.’[ix] In de trilogie verwijst Astrid Roemer herhaaldelijk naar elementen uit die winti-traditie. Zij beschouwt dat ‘grondwater’ als één van de oorzaken van het conservatisme en traditionalisme binnen de Surinaamse maatschappij – mensen kunnen zich individueel niet vrij maken – maar in de trilogie ziet zij ook de positievere zijde van de winti-religie. Dat komt vooral tot uiting dan in de warme menselijke figuren van Cora Sewa en de natuurgenezer Herman Sewa uit Lijken op Liefde, die van wijsheid getuigen. ‘Ik heb het geheim van jouw drie flessen ontdekt. Ik weet wat je bedoelt met hoop, geloof, liefde. Ik heb het eindpunt bereikt van mijn reis’, schrijft Cora aan haar man in Lijken op Liefde (p. 199)

Controversieel en moeilijk?

De Duitse vertaling van Lijken op Liefde

Astrid Roemer roept controversies op. Ze heeft hevige voor- en tegenstanders. Roemer is, zoals vaak gebeurt, geen sant in eigen land. Zij schrijft over Suriname, maar wordt vooral in het buitenland gelezen. Volgens de Surinaamse neerlandica Joan Vaseur-Rellum is Astrid Roemer vooral in haar vroeger werk erg negatief over Suriname. Door de Surinaamse trilogie is daarin zeker verandering gekomen. Ze heeft een mildere visie gekregen over Suriname. ‘Dat Was Getekend lichter is dan haar vorige boeken en optimistischer heeft wellicht te maken met de afstand waarmee de schrijfster zo langzamerhand naar haar vaderland kan kijken,’ schrijft Els Moor in de Surinaamse krant de Ware Tijd [x]. ‘Ze straalt de wijsheid van de rijpe migrant uit. En om dat te bereiken heeft ze sinds Neem mij terug Suriname een lange weg afgelegd.’  Ik heb sterke vermoedens dat na de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Astrid Roemer haar werk, zeker ook in Suriname, veel meer zal worden gelezen.

Een literaire historica

Het is echter opvallend dat de Nederlandse recensies over haar Surinaamse trilogie bijna unaniem lovend waren. Roemer werd algemeen geprezen voor haar grote schrijversmoed en schrijftalent. De Surinaamse trilogie is het werk van iemand die op het toppunt van haar kunnen is. Tijdens haar 30-jarige afwezigheid uit Suriname heeft Roemer, onder invloed van de westerse literaire traditie, haar talent kunnen ontwikkelen, wat haar mede in staat heeft gesteld een magnum opus af te leveren waarvan Suriname alleen maar beter kan worden. Deze romancyclus vormt een belangrijke bijdrage in de zoektocht naar de historische achtergronden van een volk dat nog steeds vecht met een niet afgesloten dekolonisatieproces. De rijpere Roemer zoekt niet alleen naar antwoorden in de persoonlijke levenssfeer – het vrouw-zijn in een macho-maatschappij – maar ook naar antwoorden die ingebed zijn in een historische context. Het is dan ook niet toevallig dat Roemer Gewaagd Leven laat voorafgaan door een uitspraak van de Duitse historicus Wilhelm Dilthey: ‘De totaliteit van de menselijke natuur ligt enkel in de geschiedenis; het individu is zich van die totaliteit van zijn natuur alleen dan bewust, is alleen dan werkelijk in het genot ervan, wanneer het de geesten van het verleden in zich verzamelt.’

Op die manier is Roemer uitgegroeid tot de literaire historica van de Surinaamse mens en zijn geschiedenis. Vooral door haar Surinaamse trilogie is ze internationaal ook opgemerkt geworden. In 1999 ontving ze – nog vóór het derde deel uit was – een gerenommeerde Duitse literaire prijs voor Lijken op Liefde, waardoor ze in één adem met figuren als Maryse Condé en Alice Walker werd vergeleken. Lijken op Liefde werd trouwens ook in het Duits vertaald. Vooral de manier waarop zij de geestelijke excursie van een gewone, ouder wordende, maar moedige vrouw weet te beschrijven in haar ruimtelijke en historische zoektocht naar de waarheid heeft indruk gemaakt op de Duitse jury. Cora Sewa is inderdaad iemand die ervan overtuigd is ‘dat de tijd uitgevonden is om mensen een toekomst en een verleden te geven om in het heden over na te kunnen denken’( p. 222). Misschien kon alleen een ouder geworden Astrid Roemer zo’n romanpersonages neerzetten.

Wie bereid is om meer dan duizend pagina’s mee te zoeken hoe de puzzelstukjes van feiten en personen in elkaar passen, krijgt met deze Surinaamse trilogie niet alleen een boeiend literair labyrint voorgeschoteld, maar bovendien, als toemaatje, nog een zeer originele kijk op de Surinaamse geschiedenis én op menselijke relaties. Een oplossing voor het dekolonisatietrauma volgens Astrid Roemer? ‘Het klinkt misschien arrogant, maar wie deze boeken achter elkaar leest, zal nooit meer een neurotische relatie hebben met Suriname en Nederland. Het zijn boeken die een praktisch nut blijken te hebben. Je kúnt er iets mee.’[xi] 

En ik wil er graag nog aan toevoegen: ook sterk aanbevolen voor lezers die geen speciale relatie hebben met Suriname en Nederland, want goede boeken hoeven voor mij geen ‘praktisch nut’ te hebben.


[i] Sjoerd de Jong, De echte Surinamer kent zijn wortels niet. In: NRC Handelsblad van 19-2-1999

[ii] Sjoerd de Jong, De echte Surinamer kent zijn wortels niet. In: NRC Handelsblad van 19-2-1999

[iii] Wouters, Mieke, De verbijstering van Astrid H. Roemer. In: Alerta, december 1996, p.8

[iv] Gerits, Joris, Astrid Roemer en de ware geschiedenis van Suriname. In: Gijssels, K. e.a., Het labyrint van de bevrijding, Kapellen, 1999, p. 83

[v] Gerits, Joris, op.cit. p. 85

[vi] Sjoerd de Jong, De echte Surinamer kent zijn wortels niet. In: NRC Handelsblad van 19-2-1999

[vii] Sjoerd de Jong, De echte Surinamer kent zijn wortels niet. In: NRC Handelsblad van 19-2-1999

[viii] Roemer, Astrid, Suriname. Een gids voor vrienden, p. 102

[ix] Roemer, Astrid, op. cit., p. 101

[x] de Ware Tijd van 22-04-1999

[xi] Sjoerd de Jong, De echte Surinamer kent zijn wortels niet. In: NRC Handelsblad van 19-2-1999

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter