blog | werkgroep caraïbische letteren

De ‘strijd’ van Federico Oduber

door Henry Habibe

De ontwikkeling naar een intensiever gebruik van het Papiamentu dateert van na de Tweede Wereldoorlog. Aan het hoofd van de ‘Papiamentse Beweging’, die beginjaren veertig opkwam, staat Pierre Lauffer. Deze behoorde tot het trio Curaçaose jongeren, dat zich de naam ‘Julio Perrenal’ gaf. Het trio bestond uit Pierre Lauffer, Jules de Palm en René de Rooy.

Hun eerste literair product was Cancionero Papiamentu (1942). Deze bundel bestond uit populaire liedjes in de volkstaal. Later breidde het trio zich uit en bestond rond 1949 uit vijf personen en werd dus in feite een kwintet. De twee personen die het trio kwamen versterken waren Luis Daal en Nicolás Piña-Lampe. Zo is de groep ontstaan die in 1950 de redactie van het literaire blad Simadan vormde. Van deze groep zijn Jules de Palm en Luis Daal later uit Curaçao vertrokken. De Palm vestigde zich in Nederland, Daal in Spanje. Daal liet niet na om, voor zijn vertrek, iemand voor te dragen die zijn plaats in de redactie kon innemen. Het was Raphael Martinez. Het literaire blad kwam twee keer uit: in 1950 en in 1951. In 1956 verhuisde Nicolás Piña naar Aruba. Hij was iemand met een brede culturele ontwikkeling en ging werken bij de Arubaanse overheid (Voorlichtingsdienst). Zijn inzet voor het Papiamentu dateerde al uit de jaren veertig, toen hij op Curaçao woonde en daar ook les gaf in die taal. Zijn leuze was: ‘Nan di lenga papiamentu/n’ta lenga refina,/ma den dje mi sentimentu/semper ta zona kla’ (Men zegt wel dat het Papiamentu geen verfijnde taal is, maar daarin klinken mijn gevoelens altijd helder op).

In 1961 gaf Piña een derde nummer van het blad Simadan uit. Dit nummer verscheen op Aruba. Daarin werden onder meer teksten opgenomen (hoe kon het anders) van Pierre Lauffer, Luis Daal, René de Rooy, Piña-Lampe en… Federico Oduber. De teksten van Oduber waren echter in het Spaans vertaalde gedichten uit zijn Nederlandstalige dichtbundel Beseffend, die in datzelfde jaar uit was gekomen.

Kritische student
In 1961 begon Federico Oduber met zijn studie rechten aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Hij speelde een actieve rol in de Antilliaanse en Surinaamse discussiegroepen.
In 1963 werd hij mederedacteur van het studentenblad Kakiña, dat in dat jaar van start ging. Daarin protesteerde Oduber onder meer tegen de rassendiscriminatie op Aruba. In het Arubaanse weekblad Observador, liet hij ook bij tijd en wijle zijn kritische stem horen. Zo bekritiseerde hij de tendens bij de Arubanen om zich negatief op te stellen tegenover het Papiamentu. In een artikel getiteld ‘Ki tempo nos lo hanja un berdadero siman di buki antillano’ benaderde hij zijn moedertaal op een min of meer filosofische wijze: ‘Nos ta ripará pues cu un idioma propio por duna naturaleza bida i haci nos existencia netamente di nos mes…’ (Wij merken dus dat de eigen taal tot leven kan wekken en ons bestaan een grote eigenwaarde kan schenken). Oduber bleek toen al (1964) een voorstander te zijn van de invoering van het Papiamentu in het onderwijs. Het bleef niet bij een passieve houding van zijn kant, getuige zijn woorden uit hetzelfde artikel: ‘Ta bira tempo anto pa nos ranka nos fei di e agarro estranjero’ (Het wordt nu tijd dat wij ons losrukken uit de buitenlandse houdgreep). Hij keerde zich ook tegen het Lay-off-programma van de Lago-raffinaderij, waarbij men de oplossing voor het probleem van de werkloos geworden arbeiders meende te hebben gevonden in een ‘aftocht van de werklozen naar Nederland’. In zijn artikel ‘Nos ta bai Hulanda’ laat hij zich op de voor hem typische, spottende, wijze uit over deze schaamteloze houding van de Lago en de IOWUA (vakbond). Hij sprak van een ‘tragedie’, maar merkte ook ironisch op: ‘… na Aruba pa 40 anja mas o menos nos barica tabata yená, toer dia sin falta. Pero mañan ken sabi? Nada ta sigur. I Aruba ta chiquito i pues laga nos bai caminda e spèki ta. Caminda capitalistanan por haci uso di nos’. Hier krijgt ook het kapitalisme een veeg uit de pan.

Kritiek op Beseffend
Een Nederlandse criticus schreef in 1961 met betrekking tot Beseffend het volgende: ‘Een bepaald niet volmaakt woordgebruik, een clichématige symboliek en een gebrek aan oorspronkelijke ideeën, ziedaar de negatieve zijden van dit dichterschap. Is daarmee gezegd dat Oduber geen dichter zal worden? Vanzelfsprekend niet. Zelfkritiek en transpiratie zijn voor het scheppen van een kunstwerk even onontbeerlijk als de inspiratie die de kunstenaar aan het werk zette’ (De Gelderlander, Nijmegen).

Simadan in Nijmegen?
In die jaren bestond in Nijmegen ‘Canoa’, de Vereniging voor Antilliaanse studenten, die zich vooral bezighield met de opvang en begeleiding van de eerstejaarsstudenten uit Curaçao en Aruba. Er werden af en toe culturele activiteiten (lezingen) gehouden. Zo kwam in 1964 niemand minder dan de toen in Madrid wonende Curaçaose dichter en linguïst Luis Daal een lezing houden. Het onderwerp was vanzelfsprekend de literatuur in het Papiamentu. Daal had kort daarvoor (1963) zijn eerste Papiamentstalige dichtbundel, Kosecha di Maloa, op de markt gebracht. Na deze bundel van Daal, zag Kantika pa Bientu van Pierre Lauffer het licht, die door Oduber in juni van 1964 besproken werd. In hetzelfde jaar hield ook Nicolás Piña een lezing voor Canoa. Het ging weer over de literatuur in het Papiamentu. Piña was degene die twee van Odubers gedichten in het Spaans had vertaald en had opgenomen in het Arubaanse nummer van Simadan. In 1964 zijn dus drie prominente dichters van de Simadan-groep bij wijze van spreken in Nijmegen geweest. In datzelfde jaar schreef de Arubaanse dichter, toneelschrijver en schrijver van novelles, Hubert Booi, een brief aan Nicolás Piña met het verzoek om Canoa op de hoogte te stellen van het feit dat Oduber ‘de laatste tijd in het Papiamentu schrijft’. Dat was in september van het jaar 1964.

Eerste gedicht in het Papiamentu
Nauwelijks een jaar later zag Odubers eerste gedicht in het Papiamentu ‘cantica di espada’ (Vijf strijdliederen) het licht. Toen het studentenblad Kambio in 1965 van start ging, werd dit gedicht in het eerste nummer opgenomen. Het werd op enthousiaste wijze aan de lezers van het studentenblad gepresenteerd. Redactie-lid Joe Eustatia zei toen dat Oduber zich in dit gedicht manifesteerde als een heel andere dichter dan die hij eerder kende. Hij had met diens vroegere poëzie in het Nederlands immers kennis gemaakt waarbij de dood en het verlangen naar een onbereikbare liefde de voornaamste thema’s waren. In ‘cinco cantica di espada’ echter was geen sprake meer – aldus Eustatia – van ‘heimwee’ of ‘romantische gevoelens van pessimisme’. Oduber werd toen als een revolutionaire dichter gepresenteerd.

Geëngageerd?

Later sprak Oduber nogal laatdunkend over zijn gedichten. In verband daarmee bezigde hij in de beginjaren zeventig het woord ‘baina-nan’ (zootjes). In 1969 was hij naarstig op zoek naar een uitgever voor zijn nieuwe dichtbundel. Hij bood toen een aantal gedichten ter publicatie aan bij de redactie van het tijdschrift Watapana, dat in 1968 opgericht was. Er kwam echter een kink in de kabel en de publicatie ging niet door. Voor zijn bundel had hij aanvankelijk als titel bedacht: Biloria (Dodenwake). Toen de bundel in 1973 verscheen (bij Editorial Antiyano) had hij een andere zeer opvallende titel gekregen: Putesia (samensmelting van ‘puta’ en ‘poesía’). Een titel die veelzeggend is voor de excentrieke houding van Oduber.

In Putesia ontbreekt het gedicht ‘cinco cantica di espada’. Daarin werd wel een ander ‘strijdlied’ opgenomen dat in 1966 in Kambio had gestaan. Het kan als onbegrijpelijk overkomen, maar de vijf allereerste ‘strijdliederen’, waarmee hij in 1965 zijn debuut in het Papiamentu maakte, werden later niet meer opgenomen. Merkwaardig, want het gaat om een van de composities waarop Cola Debrot in 1966 zich baseerde toen hij met betrekking tot Oduber sprak van een ‘maatschappelijk geëngageerde dichter’, tijdens zijn lezing ‘De polylinguale literatuur van de Nederlandse Antillen’ (zie: Amigoe, 17 augustus 1966). Wat zou toch de reden kunnen zijn dat ‘cinco cantica di espada’ door de auteur niet beschouwd werd als te behoren tot de bundel Putesia?

[eerder verschenen in Amigoe, zaterdag 27 augustus 2011]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter