“De Promotiekamer is een kraamkamer voor doctoren in de wetenschap”
Interview met Ruben Gowricharn
door Michiel van Kempen
Op 22 september jongstleden sloot de Promotiekamer van prof. dr Ruben Gowricharn haar werkzaamheden af met een feestje (zie het verslagje). In dit interview met Ruben Gowricharn, oprichter van de Stichting de Promotiekamer, gaan we wat dieper in op de achtergrond, werkwijze en resultaten van deze organisatie.
MvK: Ruben, waarom is de Promotiekamer opgericht?
RG: In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw was ik actief in het publieke debat over de multiculturele samenleving. Ik zag een middenklasse van voornamelijk Antillianen en Surinamers opkomen, maar in media, politiek en wetenschap werden allochtonen geproblematiseerd.
MvK: In welk opzicht werden zij geproblematiseerd?
RG: Hun woonconcentratie, de schoolprestaties, hun kleding, hun godsdienst, hun beheersing van de Nederlandse taal, hun partnerkeuze, maar vooral hun aandeel in de kleine criminaliteit, de schooluitval en de uitkeringen. Allochtonen werden weggezet als wandelende sociale problemen, als mensen die het sociale vangnet in Nederland verwarden met een hangmat. Ze werden gestigmatiseerd vanuit een autochtoon, wit perspectief. Allochtonen waren niet in de positie en vaak niet vaardig genoeg om deze problemen te definiëren en uit te leggen. Ze misten intellectueel kader dat haar eigen problemen vanuit het perspectief van de eigen gemeenschap kon formuleren. Dat kader was ook nodig om de participatie in het politieke debat te bevorderen en om als rolmodel te fungeren.
De drempel naar de Nederlandse academische wereld was voor mensen van elders die wilden promoveren te hoog.
MvK: Dit was aanleiding om Promotiekamer op te richten?
RG: Niet alleen dat. Met name in de jaren negentig schreef ik essays in weekbladen en verzorgde ik lezingen door het hele land. Tijdens die bijeenkomsten werd ik benaderd door mensen met de vraag of ze ook konden promoveren. Binnen de etnische gemeenschappen waren er dus mensen die wilden promoveren, maar voor wie de drempel naar de Nederlandse academische wereld om verschillende redenen te hoog was. Bijvoorbeeld omdat ze een academische opleiding in Azië, Afrika of elders gedaan hadden.
MvK: Dat gaf natuurlijk een aantal problemen.
RG: Ja, dat klopt: de diploma’s waren niet altijd gelijkwaardig aan de Nederlandse graden, de academische eisen veranderden richting de VS en het VK, en ze bezaten meestal niet de vaardigheden om een proefschrift te schrijven. Ik begreep wel dat ze de ambitie hadden om hogerop te komen, ze waren meestal werkzaam in verschillende vormen van hulpverlening en bezaten veel kennis van de praktijken in de multiculturele samenleving. Maar ze misten de theoretische bagage en de academische vaardigheden en moesten dus bijgespijkerd worden. Helaas maakten ze geen kans om aan de Nederlandse universiteiten te worden toegelaten.
MvK: En werd er van dat bijspijkeren werk gemaakt?
RG: Jazeker, want op een andere manier konden ze niet promoveren.
MvK: Degenen die dus wel een doctoraal diploma behaald hadden, konden terecht bij de Promotiekamer om een proefschrift te schrijven, om door te werken voor de doctorsgraad?
RG: Ja, dat is de dus de ‘school’ geworden waarin deze ambitieuze veelal werkende allochtonen werden opgeleid tot doctor in de wetenschap, een soort academische kraamkamer.
MvK: Met moeilijke bevallingen?
RG: Soms met zeer moeilijke bevallingen.
MvK: hoe groot ongeveer is het percentage afvallers geweest?
RG: Dat wisselde per cohort. Soms was het 10% maar er waren jaren waarin iedereen uitviel. Dat heb ik vooral in Suriname meegemaakt.
MvK: Wat waren de belangrijkste uitdagingen?
RG: Die waren zeer uiteenlopend. Sommige kandidaten dachten dat een proefschrift een uitbouw was van een doctoraalscriptie. De meeste waren ook niet op de hoogte van de eisen die aan een proefschrift werden gesteld, ze misten de theoretische ondergrond of ze misten academische vaardigheden. Ook de taalbeheersing en de schrijfvaardigheden lieten te wensen over. Anderen moesten werk, huishouden en kinderen combineren met het schrijven van een proefschrift. Het was zowel voor hen als voor mij een zeer zware klus, ik durf te zeggen dat ik het moeilijkste PhD-segment had aangeboord.
MvK: Ik ken nog wel iemand die met een lastig segment heeft geworsteld. Maar goed,: als het zo zwaar was, waarom deed je het, en belangrijker, waarom bleef je het bijna twintig jaar doen?
RG: Het was en is nog steeds van groot belang om de intellectuele capaciteit van allochtone gemeenschappen en hun deelname in het publieke debat te vergroten. Daardoor worden nieuwe perspectieven ontwikkeld op kwesties die anders alleen vanuit wit perspectief worden benaderd of verklaard. Het levert ook nieuwe beleidsperspectieven op. Door deze ontwikkeling wordt dus het emancipatieproces van individuen en van etnische gemeenschappen bevorderd.
MvK: Wat is nou het verschil tussen jouw Promotiekamer en een groep promovendi rond een leerstoel zoals ik zelf die heb?
RG: Ik ken wel meer hoogleraren die een klasje van promovendi hebben, maar ik ken niemand die er zoveel tijd in steekt, modules en instrumenten ontwikkelt en de organisatie draait als een buitenuniversitaire onderzoekschool. Niks ten nadele van jou gezegd, maar ik denk dat de schaal, de complexiteit van de sociale en academische problemen, de diversiteit van disciplines en de politieke motivatie van de Promotiekamer uitzonderlijk waren.
MvK: Hoe is de Promotiekamer door de academische wereld ontvangen?
RG: Verschillende collega’s, die de doelstelling van de Promotiekamer wel onderschreven, hebben mij afgeraden om ermee te beginnen, de inspanning was immers onevenredig groot en de opbrengst zeer onzeker. Toen wist ik het: jullie gaan het niet doen, daarom zal ik het doen. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er ook collega’s waren die de helpende hand hebben uitgestoken.
MvK: Er waren dus grote verschillen tussen AIO’s, de promovendi in dienst van de universiteit of een bedrijf die een proefschrift schrijven, en jouw kandidaten?
RG: Jazeker. AIO’s zijn geworven via zware selectiecriteria van de NWO en komen vaak net van de universiteit, zij hebben bij wijze van spreken de academische wereld nooit verlaten. Voor de AIO was het bedje ook gespreid, ze konden direct gebruik maken van een infrastructuur. Wij moesten het wiel uitvinden. Ik heb gegoogled naar voorbeelden, maar nergens in de wereld bestond een dergelijke organisatie als de Promotiekamer.
MvK: Ik kan me voorstellen dat mensen met een lage startkwalificatie ook sneller uitvallen.
RG: Ja, daar heeft mijn onervarenheid ook een rol in gespeeld. In het begin was de houding: ‘Wie wil promoveren? Kom maar!’ Het gevolg was dat je een groot aantal allochtone (en enkele witte) academici kreeg die het maar wat gezellig vonden in de Promotiekamer. Maar ze werkten niet echt. Toen begon ik eisen te stellen die tot uitval leidden: een financiële bijdrage en deadlines voor geschreven teksten.
MvK: Ja, ik herken dat, kennelijk zijn er mensen die het alleen al een eer vinden om te kunnen zeggen dat ze promovendus zijn. Maar hoe hoog legde je de lat?
RG: De lat werd gaandeweg hoog. Kijk, ik was zelf een jonkie als hoogleraar, was in 2002 benoemd, en de academische eisen waren toen volop in beweging. Allochtonen stonden onder de haast permanente verdenking dat hun kwaliteit laag was. Als ik dat stigma in stand zou houden, dan had ik een bestaand probleem vergroot. Ik moest dus bovengemiddelde eisen stellen. Ik wil daarmee niet zeggen dat elke promovendus van de Promotiekamer bovengemiddeld was, het eindresultaat is immers mede afhankelijk van de kandidaat zelf en ook van diens omstandigheden.
MvK: Ik ken enkele promovendi van de Promotiekamer en die wilden weleens iets zeggen over jouw strenge, om niet te zeggen, botte aanpak.
RG: Dat zal ik, met de kennis van nu, niet ontkennen. Wat heeft meegespeeld is dat ik vroeger goud- en zilversmid was. Dat heeft mij gevormd. In dat beroep moet je secuur werken, geduld en doorzettingsvermogen hebben en vooral binnen een bepaalde tijd een sieraad op tafel leggen. Anders heb je ruzie met de klant. Die attitude van werkzaamheid verwachtte ik ook van de allochtone promovendi.
MvK: Ik geef je geen ongelijk, maar c’est le ton qui fait la musique. Had het niet een beetje anders gekund? Het heeft wel de uitval bevorderd.
RG: Maar uitval is niet te voorkomen. Zeker niet in dit segment van mensen die buiten de academische wereld werkzaam waren en van wie sommigen lang geleden waren afgestudeerd. Promovendi moesten bovendien leren commentaar te geven op teksten van hun peers, en ook leren commentaar te incasseren en adequaat te verwerken. Sommige konden die harde eisen aan, anderen waren zo gevoelig dat ze gekwetst waren bij elke kritiek, vooral als die in het bijzijn van anderen werd geuit. Het klinkt misschien ongevoelig, maar ik moest ze de academische mores bijbrengen en kon niet altijd rekening houden met hun persoonlijke gevoeligheden.
MvK: Hoe kijk je terug op de uitval?
RG: Dat is natuurlijk altijd een verlies, al het werk dat je in de kandidaten hebt gestoken is verloren. Je investeert veel in hen, je tijd, je kennis, je energie. En je leert mensen ook persoonlijk kennen, je bouwt een persoonlijke band op. Ze zijn meer dan alleen promovendi. En dan is het verlies pijnlijk als ze uitvallen of teleurgesteld weggaan. Maar je hebt verschillende typen uitvallers. Ik heb promovendi gehad die gewoon van de radar zijn verdwenen, anderen hebben een gestart gemaakt in de Promotiekamer en hun proefschrift, om verschillende redenen overigens, elders afgemaakt. Weer anderen hebben een mooi boek gepubliceerd zonder te promoveren. Maar het geeft ook voldoening als uitgevallen kandidaten later vertellen hoeveel ze in hun latere beroepsleven hebben gehad aan de scholing en training in de Promotiekamer.
MvK: Hoe kijk je tegen hun succes aan?
RG: Ik heb daar veel waardering voor. Ikzelf heb buiten het reguliere onderwijs mijn middelbare school gedaan en ik ben ook buitenpromovendus geweest naast een volle baan. Ik kon ook invoelen wat het voor een migrant betekende die onder ongunstige omstandigheden een proefschrift moest schrijven. Maar ze hebben het klaargespeeld en daarvoor verdienen ze een pluimpje. Het gaf mij voldoening om te zien hoe ze zijn gegroeid en academisch volwassen zijn geworden. Ik heb die waardering tot uiting gebracht door hen een speciaal ontworpen award toe te kennen.
MvK: Hoe was het dagelijks management van de Promotiekamer?
RG: Dat moest ik grotendeels alleen doen, soms bijgestaan door een gemotiveerde promovendus en de Raad van Toezicht. Naast het academisch handwerk omvatte het management: hoogleraren aanschrijven voor hulp bij begeleiding, specifieke modules ontwikkelen, workshops met promovendi organiseren, vaak bilateraal bij elkaar komen, financiën werven, jaarrekeningen opstellen, vergaderen met de Raad van Toezicht, accountants, advocaat, notaris en andere partijen, besprekingen met universiteiten voeren, veel e-mailen, crisisgesprekken met promovendi (en soms met promotoren) voeren, soms counselen. Het was heel veel werk, maar het ging me goed af, ik deed het met plezier.
MvK: Je had de Promotiekamer ook uitgebreid tot Suriname en de Nederlandse Antillen?
RG: Ja, helaas was dat geen succes. Vanuit Curaçao heeft één kandidate het traject afgemaakt en vanuit Suriname is niemand daarin geslaagd.
MvK: Dat is toch opmerkelijk?
RG: Ja, de omstandigheden daar zijn gunstiger, zeker als je let op de factor tijd.
MvK: Nou ja, in Suriname hebben veel mensen noodgedwongen twee banen, overdag en ’s avonds…
RG: Niet de mensen die zich bij hadden aangemeld. Maar de academische achterstanden zijn groter en de mogelijkheden om die in te lopen zijn kleiner. Daarnaast heb ik de indruk dat er daar meer afleiding is en de motivatie geringer.
MvK: Hoe kijk je nu terug op de resultaten van de Promotiekamer?
RG: Ik herhaal dat ik het moeilijkste segment van de PhD-markt had, dat de academische achterstanden groot waren en dat de omstandigheden waarin kandidaten en Promotiekamer moesten werken zeer ongunstig waren. Qua inspanning waren onze promovendi een veelvoud van wat AIO’s voorstelden. Ze hebben stuk voor stuk meer inzet en veerkracht getoond en een langere academische weg afgelegd. Deze promovendi zijn HBO- en universiteitsdocenten geworden, columnisten, schrijvers, lectoren, een senator, sociaal geëngageerde onderzoekers en ambtenaren op hoge posten. Als ik alles tegenover elkaar moet afwegen, dan ben ik tevreden.
MvK: Mooi. De goudsmid heeft toch goud gecreëerd. Ruben, dank je wel.