De onbedoelde samenleving
Het Suriname van Harvey Naarendorp
door Jerry Egger
Het is een bekend verhaal van leraren geschiedenis op middelbare scholen. Surinaamse geschiedenis wordt behandeld, maar ontwikkelingen na februari 1980 komen heel summier aan bod. Allerlei argumenten worden gebruikt; het is te recent, we weten niet wat precies is gebeurd, maar op de achtergrond speelt de angst om te praten over ‘gevoelige’ zaken in de militaire periode. De afgelopen jaren zijn er meer boeken verschenen, maar ook documentaires gemaakt waar hoofdrolspelers hun verhaal vertellen. Nu is er een boek van Jan Thielen waarin Harvey Naarendorp openhartig uit de doeken doet hoe hij de jaren na 1980 heeft beleefd in allerlei functies en rollen.
Dit boek, De onbedoelde samenleving. Het Suriname van Harvey Naarendorp, voegt inzicht toe aan eerdere publicaties, zoals die van de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede. Het OGV heeft in die tijd ook manifestaties op touw gezet om aandacht te vragen voor zaken die fout zijn gegaan.
In Thielens boek wordt meer bekend over de Surinaamse ‘Revo’. Dit materiaal kan worden gebruikt om aan de hand van verhalen van hoofdrolspelers uit de jaren 80 een samenvattend verhaal te maken van de – of beter een – geschiedenis van de militaire coup en ontwikkelingen daarna.
‘De’ geschiedenis wordt later geschreven, al is het maar de vraag of ‘de geschiedenis’ wel bestaat. Elke generatie heeft haar eigen opvatting over wat belangrijk wordt gevonden aan het verleden.
Er zijn drie lijnen verspreid over het boek die uiteindelijk een geheel vormen en duidelijk maken hoe Naarendorp het grotere beeld van Suriname ziet. Eigenlijk is er ook een vierde. Dat is een blik vooruit in enkele hoofdstukken die de bouwstenen voor de toekomst van Suriname worden genoemd. De eerste is zijn visie op de Surinaamse geschiedenis waarbij hij de rol van Nederland in het creëren van de onbedoelde samenleving, die de titel van het boek vormt, uiteenzet. Dit gebeurt niet altijd op een even zorgvuldige manier. Het geeft aanleiding tot het stellen van vragen omdat er intussen verschillende opvattingen zijn.
In de tweede lijn zitten autobiografische verhalen die een beeld geven van zijn familieachtergrond, een jeugd in Suriname en Curaçao en zijn werkkring bij Bruynzeel, voordat hij rechten in Nederland ging studeren. Dit waardevolle portret laat zien hoe gewone mensen in een koloniale maatschappij al dan niet onderdeel worden van een opgelegde visie op het leven in de kolonie, maar uiteindelijk toch weten te overleven en een toekomst voor hen en hun naaste omgeving opbouwen.

Ten slotte worden in de derde lijn belangwekkende kijkjes achter de schermen van de ‘Revo’ gegeven. Naarendorp heeft in diverse functies deelgenomen aan belangrijke en voor Suriname soms doorslaggevende gesprekken binnen en buiten de grenzen. Hij is als minister van Buitenlandse Zaken en later ambassadeur in verscheidene landen in contact gekomen met diverse toppers van vooral Nederland en de Verenigde Staten, maar ook van velerlei Caribische en Latijns-Amerikaanse landen. Hij is op speciale missies voor Bouterse en verschillende regeringen gegaan. Daardoor kan hij fascinerende persoonlijke portretten schetsen van mannen (er zijn weinig vrouwen in het verhaal) die invloed uitoefenden op het reilen en zeilen in Suriname, of de regering en het militair gezag het leuk vonden of niet. Zo leveren de tweede en derde lijn een hele belangrijke bijdrage aan de contemporaine geschiedschrijving van Suriname. Vooral de jaren na 1980 zijn aanleiding tot discussie, maar het is Naarendorps verhaal zoals hij het van nabij heeft beleefd en meegemaakt en gelukkig heeft laten opschrijven om het zo voor het nageslacht te bewaren. Juist omdat hij dit heeft gedaan, kunnen we daarover discussiëren; anderen hebben dit helaas niet gedaan. Sommigen zijn intussen niet meer onder ons en hebben hun verhalen en geheimen met zich meegenomen.
In deze recensie zal de chronologie worden losgelaten. Dat gebeurt ook in het boek. Vandaar dat wordt begonnen met de tweede lijn: de autobiografische verhalen. Dit levert heel wat inspirerende voorbeelden op. Hij vertelt over zijn jeugd waarbij zijn grootouders hem meer hebben meegegeven dan zijn ouders. Een deel van zijn jeugd bracht hij door op Curaçao, waar zijn vader in de aardolie-industrie een goede baan had. In de schoolvakantie kwam hij naar Suriname. Zijn grootvader, Michael Naarendorp, was visser maar ook timmerman want hij maakte zijn eigen boten. In de Commewijne viste hij op trapoen. Het grote succes van de marktkraam die zijn grootmoeder draaide, was naast trapoen, warang aarder (zo gespeld in het boek). Naarendorp gaat uitgebreid in op het ondernemerschap van zijn opa en oma en hoe zij daardoor in staat waren al hun zes kinderen een goede opleiding te geven. De bewondering van de kleinzoon spreekt uit de volgende zinnen: ”En zo had mijn opa een wijsheid die niet uit de boeken kwam of op school was geleerd. Met hun ondernemingslust en inventiviteit hadden opa en oma Naarendorp hun handel opgezet en waren ze erin geslaagd de hele tussenhandel uit te schakelen. Zo verdienden ze er een meer dan goede boterham mee” (blz. 30). Het geeft een heel ander beeld van de Surinaamse samenleving in het algemeen maar vooral ook een deel van de bevolking die niet altijd als ondernemend en succesvol in de handel is beschreven. De kennis bijvoorbeeld die zijn opa had in het roken van vis met de juiste houtsoorten is op zich al fascinerend. Het is uiteraard het verhaal van één gezin, maar meer onderzoek zal zeker andere mannen en vrouwen in de spotlight plaatsen die ook het nodige hebben bereikt op eigen kracht.
Het verhaal van zijn grootmoeder van moederskant is misschien nog fascinerender. Hij schrijft dat het enige dat hem niet aanstond aan de Naarendorps hun streng christelijk geloof was. Grootmoeder Johanna Muskiet, daarentegen, droeg wel bij aan zijn spirituele vorming. “Zij had een absolute aversie tegen het christelijke geloof dat voor haar het geloof van de blanken was. Het was voor haar onbegrijpelijk en onverteerbaar dat mensen hier in Suriname hetzelfde geloof konden belijden als dat van de blanken die hier zoveel verderf hadden gezaaid” (blz. 31). Zij was een voor Surinaamse begrippen vroege sympathisant van de Rastafarians. Een foto van Haile Selassie hing prominent in haar voorkamer. Naarendorp geeft een mooi voorbeeld van de denkwijze van zijn oma. Hij liet haar een van zijn schoolrapporten zien waar hij prachtige cijfers voor verschillende vakken had. Maar zij was vooral trots op haar kleinzoon dat hij een 4 voor gedrag had. Dat was voor haar een teken dat “mijn kleine Harvey niet in de wieg is gelegd om bakras te gehoorzamen en naar de mond te praten” (blz. 32). Hoewel zij nauwelijks onderwijs had genoten, hield zij dagboeken bij waar zij uitgebreid in schreef over diverse aspecten van zwart bewustzijn. Ook die schriften waren prominent in haar voorkamer uitgestald. Na haar dood heeft Naarendorps moeder alles direct verbrand zodat ”dat heidens en godslasterlijk geketter samen met haar zou sterven” (blz.31). Helaas is dit voorbeeld van wat er gebeurd is met de dagboeken van zijn grootmoeder niet ongebruikelijk in Suriname. Roline Redmond geeft in haar boek over de Doorsons, voorbeelden van belangrijke manuscripten die werden weggegooid want het was toch maar papier. Zo zijn er helaas meerdere voorbeelden van waardevolle persoonlijke stukken waarvan de waarde om verschillende redenen niet juist wordt ingeschat.
Veel aandacht zal waarschijnlijk uitgaan naar delen in het boek over de periode na 1980. Naarendorp begint direct in het eerste hoofdstuk over de revolutie. Hij bracht een bezoek aan Fidel Castro ergens eind 1981. De beschrijving van dit informele bezoek is een eyeopener over de rol die Cuba heeft gespeeld in Suriname. Bouterse en de directeur van het toenmalige Index, Rob Leter, zaten ook in de delegatie. Castro gaf aan dat Suriname zich in een hele andere situatie bevond dan Cuba aan het begin van hun revolutie. Het was pas onafhankelijk en bezat een grote verscheidenheid aan culturen. De revolutie had in zijn ogen “geen partij of beweging waar een meerderheid zich mee kan identificeren” (blz. 18). Hij vond het ook geen goed idee om het socialistisch te noemen. Verder wees hij erop dat Nederland Cuba goed gezind was en internationaal vaak steun had gegeven. Het was niet verstandig van Suriname dat land tot vijand te maken. Zijn nadruk was meer op volksgezondheid en onderwijs dan op economie, dominantie van de bauxietsector en Amerikaanse invloed. Het is ook een interessant detail dat Castro vertelde bewondering te hebben voor Henck Arron, die al in 1979 de moed had diplomatieke relaties aan te knopen met Cuba. De uitwisseling van diplomaten kwam weliswaar na 1980.
De uitkomst van dit bezoek aan Cuba was anders dan verwacht. De Nederlandse en een deel van de Surinaamse pers greep het aan om te wijzen op de linkse koers die werd ingezet. Deze ‘Cubaanse koers’ bleef Naarendorp achtervolgen want hij werd gezien door Amerikaanse en Nederlandse politici als de architect hiervan. Het had ook persoonlijk gevolgen voor hem. In oktober 1984, toen hij al geen minister van Buitenlandse Zaken meer was, werd hij benoemd tot ambassadeur in Mexico, een land waar Suriname nauwelijks betrekkingen mee had. Hem werd opgedragen binnen een maand te vertrekken. Daar bleef hij tot 1987 zonder de mogelijkheid te hebben gehad terug te keren naar Suriname. Vandaar ook dat het voor hem een vorm van ballingschap was. Daarna ging hij naar Brazilië zonder tussenstop in Paramaribo. In een later gesprek met Bouterse vroeg hij naar deze handelswijze. Bouterse vertelde dat hij onder zware druk van de Amerikanen was gezet om Naarendorp aan een kant te schuiven (blz. 157– 58). Tussen 1981 en 1988 zwaaide Reagan de scepter in Washington met een fel anti-links beleid. Naarendorp paste in het beeld van iemand die verwijderd moest worden. En dat geschiedde.
Uiteraard heeft Naarendorp over Bouterse het nodige te zeggen. Allereerst de coup zelf. Het oude Valk-verhaal krijgt nieuw leven in het boek. Op 23 februari 1980, twee dagen voor de coup, ontmoette Naarendorp Valk voor het eerst op een receptie in Fort Zeelandia. Ondanks het feit dat hij hem helemaal niet kende, zei Valk “met een air alsof we al jarenlang samen aan de borrel hadden gezeten” dat het zou gaan gebeuren over enkele dagen (blz. 49). Naarendorp had geen flauw idee waar deze man het over had totdat het twee dagen later duidelijk werd. Ook Bouterse had hij nog nooit ontmoet vóór de coup. Hij ontmoette hem bij een gezamenlijke kennis. Zijn eerste indruk was dat hij niet voor iemand stond met politieke aspiraties. Dat gold ook voor de zestien coupplegers, die geen homogene groep waren, geen gezamenlijk politiek standpunt hadden, laat staan een ideologie. Hij laat doorschemeren dat Nederland een behoorlijke vinger in de pap had bij het gebeuren op 25 februari 1980. Het kwam hen in elk geval goed uit dat de regering-Arron was verdwenen. In zijn beschrijving van Bouterse komt een man naar voren die in staat was op natuurlijke wijze te leiden. Naarendorp zegt: ”In die tussentijd begon duidelijk te worden dat Desi Bouterse niet meer alleen als verbindingsstuk en brandblusser fungeerde tussen militairen en regering… Hij was binnen het leger de enige gemene deler waar alle officieren zich bij konden neerleggen” (blz. 59). Zo bouwde hij zijn macht uit want hij wist goed om te gaan met het multi-etnische Suriname en het feit dat deze maatschappij behoefte had aan nieuwe ideeën.
Over de jaren na de coup 1980 wordt veel verteld. Niet alles is nieuw. We weten dat er veel onderlinge twisten waren binnen de regeringen nadat de eerste in maart 1980 door Eddy Bruma was geformeerd. Henk Chin A Sen stond tegenover zijn oude vriend André Haakmat, die hij zelf had gevraagd naar Suriname te komen, militairen onderling, Chin A Sen die volgens Naarendorp nauwe (geheime) banden onderhield met de Nederlandse ambassadeur en de Amerikanen die in de aanloop naar de moorden in december 1982 openlijk in de hoofdstad rondliepen. Naarendorp wijst erop dat het geen groot geheim was dat CIA-agenten naar Suriname waren gekomen. In hoofdstuk 16 staat hij stil bij de VS en de CIA die gewoonlijk in het diepste geheim opereren. In het geval van Suriname zegt hij dat hij zich niet kon voorstellen dat CIA-agenten zo openlijk aanwezig waren, zich bemoeiden “met alles en dat gebeurde om de haverklap…. Ze kwamen naar je toe en zeiden dat zus of zo hen niet beviel” (blz. 105). Bovendien opereerden zij los van de Amerikaanse ambassade in Paramaribo en waren ze niet bepaald het prototype van onopvallende mannen die hun werk deden. Het ging om flamboyante, excentriek geklede mannen die in “krakkemikkige auto’s” reden en in hotels bleven van de “mindere categorie” (blz. 105). Kortom, ze vielen op en zagen de hand van Cuba in alles wat er in Suriname gebeurde. Wat dit hoofdstuk zo interessant maakt, is dat Naarendorp heel genuanceerd weergeeft dat er geen eenduidig standpunt van de VS is over een land. Er zijn heel wat factoren die bepalend kunnen zijn. Het beleid van een president bijvoorbeeld. Jimmy Carter, de voorganger van Reagan, stond helemaal anders tegenover Zuid-Amerika. Mensenrechten stonden heel hoog op zijn agenda; bij Reagan totaal niet. Binnen The State Department (dat gaat over het buitenlands beleid) konden meningen heel uiteenlopend zijn. Hij geeft mooie voorbeelden van hele genuanceerde gesprekken met de toenmalige Secretary of State Alexander Haig maar ook met Oliver North, die totaal niet in staat was om grijs te zien tussen zwart en wit. Het was of het een of het andere en Suriname was heel simpel ‘Cubaans’. Wie de carrière van North kent, staat daar niet verbaasd over. Hij was de man die zijn hele loopbaan op het spel heeft gezet om het leven van de Sandinistas in Nicaragua zo ellendig mogelijk te maken. Hij heeft illegaal geld gebruikt om hun tegenstanders, de Contras, te bewapenen. Ga zo maar door.

Ook december 1982 komt aan bod. Hieronder volgt een uitgebreide samenvatting. In het voorgaande laat hij zien dat de bemoeienis van het buitenland met Suriname in de tweede helft van 1982 sterk toenam. Er waren ook acties van diverse groepen onder andere op de universiteit waar voor- en tegenstanders van de militairen acties voerden begin december. Hij probeerde te bemiddelen om de rust te bewaren op de campus. Over 8 december vertelt hij het volgende. Hij werd om 05.00 uur wakker gebeld dat er was geschoten in de stad. Hij zag dat het gebouw van de Moederbond in brand stond. Ook dat van het radiostation ABC. Na contact te hebben gemaakt met de minister-president Neijhorst werd om 10.00 in de ochtend een kabinetsvergadering bijeengeroepen. Het kabinet besloot af te treden, want zij vonden dat het leger niet op eigen houtje kon handelen zonder dat de regering op de hoogte was. Zij kregen te horen dat mensen waren opgepakt. Maar toen wisten ze nog niet dat er doden waren gevallen. Tijdens de vergadering schoof Bouterse aan maar ook toen kregen zij niets te horen van doden onder de opgepakten. Hij gaf wel aan dat vakbondsleiders erbij waren. Naarendorp geeft aan dat de regering eiste dat deze leiders moesten worden vrijgelaten om zo de rust in het land te kunnen bewaren. Bouterse deed die toezegging. Later kreeg Naarendorp nog de concept-speech die Bouterse voor de televisie zou houden. Daarin stond niks over doden. Dit is dan ook niet de toespraak die Bouterse uiteindelijk heeft gehouden. Diezelfde dag kreeg hij ook het dringende verzoek van Roy Horb naar hem toe te komen. Dat vond hij vreemd want zijn relatie met Horb was niet bepaald vriendschappelijk. Voor de zekerheid belde hij nog om te vragen of dit wel klopte want het kon ook een val zijn. Dit geeft goed weer hoe wantrouwig de verschillende fracties tegenover elkaar stonden in die dagen. Uiteindelijk ging hij toch en daar kreeg hij van de assistente van Horb een document. Het bleek een oorlogsdecreet dat nogal amateuristisch was opgesteld. Naarendorp realiseerde zich dat niet was nagedacht wat de implicaties hiervan waren. Hij geeft aan dat hij Horb duidelijk maakte dat het zelfmoord zou zijn.
Naarendorp, dan zal je juridische brein sneller moeten gaan werken, want de mensen zijn al dood. – Roy Horb
Het Verdrag van Wenen uit 1902 bepaalde dat landen het recht hadden hun onderdanen te beschermen en te evacueren uit andere landen die in staat van oorlog waren (blz. 141). Kortom, dit decreet rechtvaardigde een inval in Suriname. Toen moet Horb op weinig subtiele manier tegen hem hebben gezegd: ”Naarendorp, dan zal je juridische brein sneller moeten gaan werken, want de mensen zijn al dood” (blz.141). Zo kreeg hij dus te horen dat er doden waren gevallen. Later bevestigde Bouterse dit. Op de vraag wat er was gebeurd, kreeg Naarendorp het nu wel bekende verhaal te horen van het verijdelen van een coup waarbij kopstukken zouden worden geliquideerd onder wie Naarendorp zelf. Later weigerde hij een document te tekenen dat de arrestanten op de vlucht waren doodgeschoten. In januari 1983 heeft hij toch als demissionaire minister van Buitenlandse Zaken een persconferentie gegeven in New York om op verzoek van Bouterse “op het internationale toneel wat rust te brengen” (blz. 142). Van tevoren was het volgende afgesproken: “De klemtoon zou gelegd worden, want daar was ik het wèl mee eens, dat de gebeurtenissen geplaatst moesten worden in een breder kader. Er wás sprake geweest van buitenlandse agressie die ten grondslag had gelegen aan de gebeurtenissen” (blz. 142). Verder werd de wereld uitgenodigd onderzoek te komen doen in Suriname. In de regering die enkele maanden later in 1983 aantrad, was Naarendorp geen minister meer. Hij beschrijft de strijd die hij met zichzelf moest voeren om helemaal te stoppen met alles rond de revolutie aangezien hij geen plausibele verklaring kon vinden voor de vijftien slachtoffers. Onder deze mannen vond hij “geen enkele politieke of ideologische gemene deler” omdat er zowel progressieve antikoloniale als uitgesproken rechtse personen waren. Uiteindelijk bleef hij de ‘revo’ steunen want ondanks de zwarte bladzijde van 8 december waren er “veel meer bladzijdes met positieve ontwikkelingen geschreven” (blz. 144). Een interessante sideline is dat het verhaal van Cubaanse betrokkenheid bij de decembermoorden niet alleen door Suriname is ontkend maar ook door de toenmalige Nederlandse ambassadeur, Joop Hoekman. Naarendorp merkt op dat hij een goede relatie had met Hoekman die rustig en pragmatisch was.
De rest van het hoofdstuk gaat over diverse aspecten van de decemberdagen. Hij wijst er nog op dat de moorden niet kunnen worden toegeschreven aan één persoon. De onderlinge spanningen, persoonlijke vetes en het wantrouwen bij de militairen en het weerbarstige karakter van de verschillende relaties met de burgermaatschappij hebben ertoe geleid dat de decembermoorden hebben plaatsgevonden. Dit alles verklaart ook “de volstrekt onsamenhangende politieke en ideologische kleur van de slachtoffers als groep” (blz. 146). Zijn verhaal zal ongetwijfeld leiden tot heel wat (felle) discussies. Hij heeft het in elk geval op papier gezet en het is te hopen dat meerdere leidende figuren van toen dat doen.
Er kan nog veel meer over de jaren tachtig worden aangehaald. De rol van Brazilië bijvoorbeeld is een fascinerend stukje buitenlandse politiek. Elke jonge diplomaat zou dit deel van het boek moeten lezen om goed te begrijpen wat de speelruimtes zijn van een klein land in de grote wereld waar grote landen veel, zo niet alles kunnen bepalen. Maar nog meer uitweiden, heeft geen zin. Iedereen zal zijn of haar eigen selectie maken over deze periode. Wat was toen belangrijk en wat niet. Naarendorp heeft dat ook gedaan in deze publicatie.
Tenslotte nog Naarendorps visie op de Surinaamse geschiedenis. Dit deel presenteert niet altijd een nieuwe visie op de toekomst van het land. In sommige gevallen is het een herhaling van wat vaker hardop is gezegd in diverse kringen. Eén citaat is leidend in de analyse nadat hij heeft aangegeven dat mensen van diverse werelddelen niet vrijwillig waren gekomen: “En zo ontstond er ‘De Onbedoelde Samenleving’ (zo in het boek) waar volkeren uit alle winstreken (zo in het boek) bij elkaar waren gezet terwijl ze elkaars taal niet spraken, een andere cultuur en gewoontes hadden, godsdiensten beleden die voor elkaar onderling wereldvreemd waren en allen een andere sociale en politieke relatie hadden met het Nederlands koloniaal bestuur” (blz. 43). Hij zegt ook nog: “Suriname is ontstaan als een hebzuchtig koloniaal initiatief” (blz. 44). Van dit alles moet je even op adem komen en er niet aan denken uitgebreid daarop in te gaan. Vele bladzijden zouden kunnen worden gevuld. Kort het volgende. Alles is waar wat hij zegt en toch is het maar een hele beperkte visie op Suriname. Het gaat voorbij aan de heroïsche strijd die velen hebben gevoerd om het land “leefbaar” te maken zodat iedereen een plaats kreeg binnen deze grenzen. Gezamenlijke ontmoetingsplekken werden gecreëerd om te praten over heden en toekomst en overwegend vreedzame manieren zijn gevonden om dit alles te kunnen doen. Hij hoeft niet verder te kijken dan zijn eigen grootouders die hij zo prachtig heeft neergezet in het boek. Op de markt kwamen alle delen van de bevolking, dus zijn grootmoeder heeft zo contacten gelegd met alle segmenten van de samenleving. Zijn andere grootmoeder heeft het zwarte bewustzijn een plaats gegeven in haar bestaan, iets wat helemaal niet zo vanzelfsprekend was in die tijd. Suriname is een onbedoelde samenleving maar steeds meer delen van de bevolking ontdekten dat dit hun huis was en dat het de moeite waard was om het te koesteren.
Laat dit boek van Harvey Naarendorp een inspiratie zijn voor al die personen die van nabij de ‘Revo’ hebben meegemaakt in een leidinggevende positie in de vele regeringen, het leger of de burgersamenleving, om ook hun verhaal zelf te vertellen of door derden te laten optekenen. Zo schrijven wij onze eigen geschiedenis. De ene mag het eens zijn met Naarendorp, de andere mag de visie die wordt gepresenteerd afwijzen, maar het is een boeiende publicatie die hopelijk een eigen publiek vindt. Dit boek biedt heel veel stof tot discussie, die broodnodig moet worden gevoerd.
Jan Thielen. De onbedoelde samenleving. Het Suriname van Harvey Naarendorp.(2024). Voorhaven: LM Publishers. ISBN 9789460229718.
[De Ware Tijd Literair, 4 oktober 2024]
In de tekst wordt verwezen naar:
Roline Redmond. (2021) De Doorsons. Op zoek naar een Afro-Amerikaanse slavenfamilie in het Caribische Gebied. Amsterdam: De Arbeiders pers. ISBN 97890 29543651.
Enkele publicaties van de OGV zijn:
Sporen zoeken. (1996) Een boek over twintig jaar Suriname vanaf 1975. Paramaribo: OGV. ISBN 99914 9465 0.
Zolang ze praten, blijf ik. (2001) Een boek over de vijftien slachtoffers van 8 december 1982. Paramaribo: OGV. ISBN 99914 9614 6.