blog | werkgroep caraïbische letteren

De nieuwe koloniale leeslijst

Hoe lezen lezers? Zijn leeslijsten op school representatief voor de literatuur in die taal, in dit geval het Nederlands?

door Jeroen Heuvel

De analyses van de boeken zijn objectief: Wat is de titel, hoe heet de auteur, wie heeft het uitgegeven, in welk jaar, hoeveelste druk, hoeveel bladzijden, hoofdstukken, wat is de eerste zin, wat de laatste, wie is het hoofdpersonage, wat is de verhaallijn. Subjectief zijn de interpretaties. Want elke recensent heeft een referentiekader gerelateerd aan gender, mentaliteit, politieke gezindte, leeftijd, sociale status en natuurlijk eigen smaak. Maar ook aan geografische ligging, aan wereldbeeld over godsdiensten en rassen. Hoe lees je boeken uit een andere cultuur, subcultuur of subsubcultuur?

Naast een verplichte schoolleeslijst, bestaat er een koloniale leeslijst, een feministische leeslijst, een opiniebladenleeslijst, een schoenmaker blijf bij je leestlijst, etcetera. En die lijsten zijn weer op te splitsen in oude en nieuwe lijsten.

Deze gedeeltelijke bespreking gaat over De nieuwe koloniale leeslijst samengesteld door Rasit Elibol. Elibol (1984) is redacteur bij De Groene Amsterdammer. Voor dit opinieweekblad doet hij onder meer onderzoek naar racisme. De nieuwe koloniale leeslijst beslaat een tijdperk van ruim anderhalve eeuw, van Multatuli (1860) tot Radna Fabias (2018). In de bundel staan artikelen over romans en gedichten in de koloniale tijd geschreven, ‘maar ook wat de nasleep van het kolonialisme was op latere generaties.’ De traditionele canon wordt herzien zodat meer mensen zich kunnen identificeren met de personages in de Oost-Indische en West-Indische fictie. ‘Want als we iets hebben geleerd van de Black Lives Matter-demonstraties het afgelopen jaar, is het wel dat ongelijke machtsstructuren nog steeds doorwerken in de samenleving en dat we de omvang kunnen zien van de discriminatie en het racisme die daarmee samenhangen. Voor veel mensen geldt: ze moesten erop gewezen worden door de mensen die het ondergaan voordat ze die ongelijkheid zagen. En dan ben je er nog niet met het toevoegen van Anton de Kom aan de canon van Nederland, zoals afgelopen jaar gebeurde. De literaire canon is ook veel te eenzijdig, je vraagt je af in welke wereld de opstellers leven, en dus vinden we het hoog tijd voor een eigen lijst’, aldus Elibol in zijn inleiding.

Rasit Elibol, de samensteller. Foto: Bob Bronshoff

Waarom ik een ‘gedeeltelijke’ bespreking schrijf, is omdat ik alleen kijk naar de artikelen die gaan over romans en poëzie van de besproken Antilliaanse/ Curaçaose auteurs, Colá Debrot, Frank Martinus Arion, Boeli van Leeuwen, Tip Marugg en Radna Fabias. Naast de vijf hoofdstukken over deze auteurs, zijn er evenveel over Surinaamse en twaalf over auteurs met Indische roots. In totaal 22 artikelen over schrijvers uit de voormalige Oost-Indische en West-Indische koloniën van moederland Nederland, die gemeen hebben dat ze in de taal van het moederland boeken hebben geschreven, met proza of – in het geval van Radna Fabias – poëzie. 

Voordat ik een antwoord probeer te geven op de vraag of zo’n nieuwe leeslijst voor ons, lezers in Curaçao, nieuwe informatie over ‘onze’ vijf auteurs biedt of misschien redundant is, eerst samenvatten hoe de vijf geïnterpreteerd worden.

Radna Fabias

Cola Debrot. Foto uit een in deze bespreking vermelde publicatie, door Ronald Sweering

Laten we beginnen met de jongste auteur. Over deze dichter, geboren in 1983, die in 2018 debuteerde met de bundel Habitus, is in Curaçao het minst bekend, ze is nog niet in een Antilliaans letterkundeboek beschreven. Zij is de enige vrouw en ook de enige van de vijf die nog in leven is. Ze woont sinds 2000 in Nederland en publiceert aldaar. Ja, Colá Debrot woonde net als Frank Martinus ook in Nederland toen hij zijn eerste dichtbundel en prozawerk publiceerde, maar die is na zijn studie teruggekeerd naar Curaçao. Fabias (nog) niet. Wat deze vijf ook delen is dat ze door Nederlandse uitgeverijen zijn of worden gepubliceerd, niet door een Antilliaanse uitgeverij. In de onderhavige essaybundel schrijft Albert Schaffer over Habitus. In maart 2018 had hij al onder zijn Papiamentu pseudoniem als criticus, ‘Muchu gustu’ in het Afrikaans over die bundel opmerkingen geschreven (https://voertaal.nu/muchu-gustu-die-eiland-en-die-honde/) bijvoorbeeld ‘Radna Fabias is in alle opsigte ’n groot aanwins vir die Nederlandse poësie en die lettere: ’n talentvolle swart, vroulike stem met ’n belangrike storie, wat nuwe gebiede en denkwyses oopskryf.’

Schaffer, winnaar van de hoogste Nederlandse letterkundige onderscheiding, in 2021, en recensent, schrijft over de debuutbundel van Fabias. Schaffer kent Curaçao en Aruba (zijn, inmiddels overleden, moeder is Arubaanse) dus hij verstaat het Nederlands van Fabias. Zijn bijdrage over haar, ‘Geen zichtbare schade’, prijst het literaire gehalte van Habitus. Je merkt niet dat het een debuut betreft. Hij noemt de ‘onderwerpen die in het Nederland van 2018 veelvuldig in het maatschappelijk debat voorbijkomen: man-vrouwverhoudingen, racisme, seksisme, seksueel geweld, het koloniale verleden, migratie.’ Hij vindt Habitus ‘een zeer persoonlijke bundel, maar geen platte of particuliere autobiografie. Het lyrisch ik is geen verongelijkt slachtoffer, stelt zich niet op als stem van een generatie of gemeenschap, maar spreekt vanuit een eigen, geleefde ervaring en presenteert die in een kolkende, beeldende woordenstroom.’ 

Hij herkent het eiland waar Fabias vandaan komt. ‘Zonder Curaçao te benoemen weet de lezer dat hier een wereld wordt beschreven die niets met Nederland te maken heeft. Armoede, patserigheid, levenslust, mannelijkheid, een verzengende hitte, misogynie, alles dendert voorbij in één lange opsomming, alsof de dichteres de zaken moet redden voor de vergetelheid toeslaat’. De bundel gaat over vrouwelijkheid, aldus Schaffer. ‘Hoewel de actuele en historische wanverhouding tussen dominerende en gedomineerde samenlevingen aangesproken wordt (zoals in ‘smaakgevende dingen’), gaat Habitus vooral over vrouwelijkheid, over seksisme, over een ik die strijd moet leveren om te zijn wie ze is’.

Frank Martinus Arion. Foto uit een in deze bespreking vermelde publicatie, door Ronald Sweering

Colá Debrot

De bijdrage over Colá Debrot gaat over zijn bekendste novelle, Mijn zuster de negerin (1934). ‘Witte man zoekt zwarte vrouw’ schrijft Stephan Sanders erover. Hij leest het deels vanuit de optiek van kruispuntdenken. ‘Ga met het zogenoemde ‘intersectionalisme’ dit boekje te lijf, en er blijft weinig anders over dan een wit koloniaal lichaam, een eeuwig white privilege, een klassenbewustzijn van de “verkeerde” want overheersende kant, en een onvoorstelbaar vanzelfsprekende mannelijkheid.’ Hij wijst op het taalgebruik waar wij, nu, aanstoot aan kunnen nemen en op de veranderlijkheid van je referentiekader. ‘Uiteraard is deze novelle het waard om bekritiseerd te worden, ook naar hedendaagse maatstaven. Maar anders dan bij oude standbeelden, die je kunt voorzien van bijschriften, tegenbeelden en correcties, blijf je van oude boeken af. Want alles wat daarin staat, of niet staat, alles wat volkomen te goeder of kwader trouw wordt verteld, verhaalt van een verleden dat het onze niet meer is. En een boek kun je ook dichtslaan.’

Frank Martinus Arion

‘Het verdriet van Curaçao’ heet de bijdrage door Kees ‘t Hart over Dubbelspel (1973) van Frank Martinus Arion. Hij noemt de stijl van Arion onder meer satirisch, een kenmerk dat hij miste in de receptie van de roman vlak na de eerste druk ervan. Waar destijds ook nauwelijks aandacht aan is besteed (door de Europees Nederlandse receptie) is de ernst van het domino, vanwege de lage status aldaar van dit spel wellicht. ‘t Hart vindt de voornaamste drijfveer van Arion om deze roman te schrijven het verdriet van Curaçao. ‘In de figuur Nora slaagde Arion erin zijn woede (en compassie) over het verdriet van Curaçao het indrukwekkendst en ontroerendst voor het voetlicht te krijgen. Met Nora wist hij die woede, ongetwijfeld de voornaamste drijfveer van deze roman, het mooist te kanaliseren, een ultieme uitweg te geven.’ Daarom is Dubbelspel volgens hem ‘zeker geen marxistisch traktaat over koloniale verhoudingen.’

Boeli van Leeuwen

Boeli van Leeuwen. Foto uit een der in deze bespreking vermelde publicaties, uit het archief van het Cultureel Centrum Curaçao

Over Schilden van leem (1985) van Boeli van Leeuwen schrijft Yra van Dijk een beschouwing met de titel ‘Een carnaval van stemmen’. Wat bedoelt deze hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Leiden met deze titel? Welke associatie heb je met carnaval, iemand die er jaarlijks aan meedoet of iemand die er weleens in zijn leven kennis van heeft genomen via bijvoorbeeld de televisie. Het is een beetje zoals met hoe een Curaçaoënaar naar zon, zee en strand kijkt en met welke blik een toerist uit de ‘gematigde’ (ook al weer zo’n gekleurd woord, hoezo ‘gematigd’, in vergelijking waarmee) luchtstreek naar zzs kijkt. Mevrouw Van Dijk laat in haar artikel in een detail zien dat ze niet het verschil beseft tussen Bonaire en Curaçao, want volgens haar is Debrot geboren op het centrale eiland. Ze legt de keuze voor de titel twee keer uit. Ze noemt de roman een postkoloniaal boek omdat het kritiek levert op de gevolgen van de voorbije, koloniale tijd. ‘Die kritiek spreekt uit de inhoud, maar ook uit de vorm van de roman. Een nieuwe visie op de geschiedenis heeft immers ook een nieuwe taal nodig. Van Leeuwen schrijft meerstemmig en postmodern. Hij weigert een verhaal met een kop en een staart te vertellen en beperkt zich ook niet tot Nederlands: ook Papiaments, Spaans, Deens en Duits klinken in het verhaal door.’ Ze vindt de roman grillig en briljant en noemt de taal ervan een carnaval van stemmen. ‘De vagebondachtige, drankzuchtige held en zijn illegitieme geboorte, de mystieke geladenheid van de gemeenschap, de nadruk op prostitutie, de bizarre werkelijkheid van corruptie die van de maatschappij een groot theaterspektakel maakt en de zieke relatie met Nederland. En de taal zelf – doorspekt met Engels, Spaans en Papiaments – is een carnaval van stemmen uit alle gelederen. ‘

Tip Marugg

Tip Marugg. Foto uit een der in deze bespreking vermelde publicaties, door Enid Hollander

Michiel van Kempen schrijft over De morgen loeit weer aan (1988) van Tip Marugg. Deze bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische letteren aan de Universiteit van Amsterdam veroorlooft zich geen biografische vergissingen. Van Kempen houdt het in zijn artikel niet bij de bewuste roman alleen, hij legt deze laatste van Marugg – een ‘verslag van de mens die poogt zichzelf te doorgronden tot in het diepst van zijn wezen. Een vergeefse onderneming’ – naast de roman die Boeli van Leeuwen ook in 1988 had gepubliceerd, Het teken van Jona. Hij ziet overeenkomsten tussen de kritiek op de corruptie en fraude van de zich verrijkenden en de compassie met de god- en demonen vrezende eerlijken. ‘Zoals Van Leeuwen een schouwtoneel van menselijke aberraties opvoert in een kolonie op het Latijns-Amerikaanse vasteland, zo houdt Marugg in het achtste hoofdstuk van De morgen loeit weer aan een litanie over armeluiskinderen met zweren aan het lijf, over onderdrukte boeren en folterende militairen. Daarmee schuift hij zijn roman de brede traditie van de Latijns-Amerikaanse politieke literatuur binnen en toont hij zijn engagement met de verworpenen der aarde.’ Hiermee ontzenuwt Van Kempen de toeristenblik die veel Europese Nederlanders hebben van Tip als ‘de zonderlinge heremiet’ van Pannekoek.

Nu de vraag of deze nieuwe koloniale leeslijst voor de kritische lezers hier in Curaçao relevant of redundant is. Een greep uit hoe lokale én overzeese critici eerder de boeken van de vier mannelijke auteurs van het vijftal hebben gelezen volgt hier als inleiding op uw antwoord.

Cola Debrot had al in 1955 geschreven over het unieke van de schone letteren die in de Antillen waren geschapen, overigens nadat Luc. Tournier in 1942 het – wellicht – eerste, overzicht ervan had neergepend. 

In Autonoom; Nederlandstalige literatuur op de Antillen (1975) een pretentieloze, Eerste Hulp Bij Onderzoek voor middelbare scholieren die tot dan toe tevergeefs naar informatie over de lokale boeken op hun leeslijst hadden gespeurd, noemden de leraren Pim Heuvel en Cees Smit, die literatuur autonoom, om aan te geven dat je die niet alleen mag lezen met de bril van een Europese Nederlander. Vijf jaar later verschijnt Met eigen stem, Herkenningspunten in de letterkunde van de Nederlandse Antillen, waarmee de schrijvers Andries van der Wal en Freek van Wel ook al aangaven dat het eigene bijzonder is aan die letterkunde. Ook in 1980 verschijnt Antilliaans literair logboek van de hand van B. Jos de Roo.

Michiel van Kempen op de kaft van Welcome to the Caribbean, darling!, zijn rede van 8 juni 2007. Foto door Carmen Freudenthal

In 1991 werden de boeken van Boeli, Tip en Frank al door Antillianen en passanten beschouwd in de bundel Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud. Cola Debrot ook al een beetje, om vier van de vijf nu beschreven auteurs te noemen, want Jaap Oversteegen haalt Debrot in zijn artikel over deze drie artiesten ‘en hun publiek’ aan als voorbeeld van een schrijver die zich bewust was van een ‘dubbelzinnige positie’, en gelezen worden door Europese Nederlanders die nooit de oceaan waren overgestoken en Antilliaanse Nederlanders die zowel de tropen als de gematigde luchtstreek kennen. Caroline van Eijk had het 30 jaar geleden al over de gekleurde vrouw in de romans van deze drie auteurs, Eva Abraham over de vrouwen in het werk van Boeli, Aart Broek ziet De Mensenzoon, het prozadebuut van deze auteur, als een ‘onmiskenbare link in de geschiedenis van de Caraïbische literatuur’, Jos de Roo schreef wat hij zelf noemde een contrapunt door te bestuderen hoe de Europese Nederlander in elf Antilliaanse romans is verbeeld. Gelukkig ontbreekt Carel de Haseth niet met een bijdrage over het ‘nekken’ (hier als Curaçaos idioom gebruikt: ironiseren, figuurlijk de nek omdraaien) van twee van de drie, hoewel ik zou zeggen alle drie de auteurs; in de gedichten van Frank Martinus Arion ziet Pim Heuvel de humor, mederedacteur van deze bundel uit 1991, Wim Rutgers, plaatst het werk van Arion in Caraïbisch perspectief, Ineke Phaf ziet overeenkomsten tussen Arion en Nicolás Guillén, Henry Habibe beweert juist van niet, Harrie Teirlynck noemt Arion de spiegelaar van de Nederlandse cultuur die de arrogantie en hypocrisie van de moederlanders te kijk zet, als een Caraïbische spotlijster, de chuchubi.

Wim Rutgers wordt doctor in 1994 met zijn proefschrift Schrijven is zilver, spreken is goud. Hiervan verschijnt twee jaar later de handelseditie ‘Beneden en boven de wind’, vaak geraadpleegd als een bijbel over de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba.

In 2007 werpt, bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam vanwege de Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Michiel van Kempen in zijn blik op Surinaamse en Antilliaanse teksten reeds de interraciale seksualiteit als koloniale topos en ook het gidsmotief dat de Antilliaanse auteurs bezigen voor de Europees Nederlandse lezer.

Sinds 6 april 2009 bestaat de blogspot van de Werkgroep Caraïbische letteren, https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/. Deze werkgroep, waarvan Van Kempen prominent deel uitmaakt, wilde een kanaal omdat er nog geen site was die zowel over Suriname als de toen nog Antillen geheten eilanden ging, en omdat het veel gemakkelijker was om allerlei berichten en verspreid nieuws bijeen te brengen op een manier die waar ook ter wereld gemakkelijk toegankelijk is, zonder hopeloze vertraging van postdiensten als er over de Atlantische Oceaan berichten heen en weer moesten worden verstuurd.

Voor wat betreft de leeslijst van de prozateksten van de vier mannelijke auteurs luidt het oordeel redundant. Alleen de bijdrage van Alfred Schaffer over Habitus van Radna Fabias is relevant voor wat betreft de Curaçaose auteurs. Aanschaf van de bundel is sowieso de moeite waard vanwege ‘Geen zichtbare schade’. Dit oordeel geldt dus expliciet niet voor de 17 andere beschouwingen in deze bundel.

Elibol, Rasit (samensteller). De nieuwe koloniale leeslijst. Das Mag Uitgevers, 2021 (ik heb de e-boekversie gelezen)

Eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 25 september 2021.


Over Habitus van Radna Fabias, klik hier

Over de eerste dichtbundel van Cola Debrot, klik hier

Een eerdere bespreking van De nieuwe koloniale koloniale leeslijst klik hier 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter