blog | werkgroep caraïbische letteren

De Nederlandse krijgsmacht in de West

door Carel de Haseth

Over het algemeen is militaire geschiedenis een dankbaar onderwerp voor schrijvers. Maar wie tot voor kort op zoek zou gaan naar een beschrijving van de Nederlandse krijgsmacht in het Caribisch gebied, zou tot de ontdekking zijn gekomen dat er eigenlijk geen alomvattend overzicht bestaat van de geschiedenis van de krijgsmacht op onze eilanden. Er zijn natuurlijk wel allerlei publicaties over onderwerpen die met de krijgsmacht te maken hebben, zowel wat betreft het wat verdere verleden als over de moderne tijd. Of het nu gaat over de forten op onze eilanden of over het ontploffen van de Alphen in 1778, de Antillen in de oorlog, de kustbatterij bij Yuana Morto op Aruba of Seis aña kaska bèrdè van Pierre Lauffer. En daarnaast zijn er verschillende gedenkboeken over bijvoorbeeld het Vrijwilligers Korps Curaçao, de Kustwacht en de ‘kroniek’ Marinewit Tropenblauw, al is die laatste uitgave wat moeilijk verkrijgbaar. Voor het overige was het toch vooral een kwestie van zich moeten behelpen met allerlei verspreide publicaties en artikelen in kranten en tijdschriften.

Vorig jaar verscheen als publicatie van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (een zelfstandig wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum binnen de Nederlandse Defensie Academie) de uitgave In de West; De Nederlandse krijgsmacht in het Caribisch gebied. In een vijftal hoofdstukken beschrijven de auteurs Anita van Dissel en Petra Groen de ontwikkeling van de krijgsmacht op de eilanden door de eeuwen heen vanaf de verovering van Curaçao in 1634 op de Spanjaarden tot aan de ontmanteling van de Nederlandse Antillen.
Het eerste hoofdstuk behandelt de periode voordat de eilanden deel gingen uitmaken van het Koninkrijk der Nederland: de tijd van de West-Indische Compagnie en de periode daarna, waarbij de twee ‘Engelse perioden’ begrijpelijkerwijs buiten beschouwing blijven, omdat er toen uiteraard geen sprake was van een Nederlandse krijgsmacht op de eilanden. Het tweede hoofdstuk beslaat ruwweg de daarop volgende eeuw (om precies te zijn van 1815 tot 1929). Hoofdstuk drie, met de titel ‘Stategisch gelegen doelwit´, omvat de tijd vanaf de overval van Urbina tot aan de inwerkingtreding van het Statuut in 1954, waarbij uiteraard bijzondere aandacht is voor de Tweede Wereldoorlog. Het laatste deel van de geschiedenis is in twee hoofdstukken verdeeld: ´Koerswijzigingen´ (van 1954 tot 1990) en ´Drugsbestrijding en rechtshandhaving´ (van 1990 – 2010). Het is dan ook duidelijk dat de nadruk in deze uitgave ligt op de meer recente geschiedenis. Op zich niet verwonderlijk omdat het toch vooral die periode is dat er sprake was van een (reguliere) krijgsmacht zoals wij die nu kennen.

Om binnen een bestek van 165 pagina’s een beschrijving te geven van de ontwikkelingen op het terrein van de defensie van de eilanden is op zich al een opgave. Wat dat betreft hebben Van Dissel en Groen een bijzondere prestatie geleverd. In de West laat zich prettig lezen. Dat maakt het toegankelijk voor een breed publiek. Daar dragen de vele illustraties zeker ook aan bij. Veel van die illustraties zijn bovendien – voor zover bekend – niet eerder gepubliceerd.
Maar tegelijkertijd is er sprake van een gedegen studie met de daarbij horende diepgang: een uitgebreid notenapparaat wijst de meer geïnteresseerde lezer naar de bronnen die gebruikt zijn bij de studie. Voor wie meer over de materie wil weten of verder onderzoek wil doen zijn deze noten van grote waarde. Dat geldt uiteraard ook voor de uitgebreide literatuurlijst die de auteurs in de uitgave opnamen.

In de West betreft een studie vanuit het (Nederlandse) perspectief van de krijgsmacht. Op zich is daar uiteraard niets op tegen. Maar het is jammer dan niet wat meer aandacht is besteed aan lokale elementen. Over de achterblijvende militairen wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat er even weinig over hen bekend is als over de Curaçaose vrouwen met wie (oud-)militairen relaties aangingen. Die opmerking is naar mijn mening niet terecht, er is wel degelijk onderzoek gedaan op dit vlak.

Ook de rol die de militaire kapel en zijn kapelmeesters gespeeld hebben bij het ontstaan van de Curaçaose muziek komt niet aan de orde. Op zich is dat natuurlijk een zijpad dat niets van doen heeft met het militaire gebeuren op zich. Maar het is wel een boeiend onderwerp en toont aan welke invloed de militaire aanwezigheid heeft gehad op de culturele ontwikkeling op het eiland. Jammer dat de auteurs dat over het hoofd hebben gezien, zeker zo kort na het uitbrengen van een CD met deze muziek door de Koninklijke Militaire Kapel Johan Willem Friso. Het zou een leuke aanvulling zijn geweest op het wel opgenomen ‘seinen op den horen’ uit het instructieboek voor het bataljon jagers op Curaçao uit omstreeks dezelfde tijd en aantonen dat muziek ook kan dienen voor andere zaken dan het geven van het bevel te schieten of zich terug te trekken.
Wellicht dat hier een relatieve onbekendheid met het eiland zich heeft gewroken. Een onbekendheid die wellicht ook andere foutjes had kunnen voorkomen, zoals het omschrijven van Fort Nassau als gelegen ‘aan de noordpunt’ van het Waaigat en het beschrijven van het in 1713 voor de Franse beschieting van de stad vluchten naar het fort over het Stenen Pad, de huidige Pietermaaiweg. Of, als we het over onze eigen tijd hebben, de opmerking dat militairen en hun gezinnen rond de jaren zestig van uitzending zouden afzien vanwege de rokende raffinaderij. Toen was die raffinaderij overigens nog van de Shell, destijds de trots van de Nederlandse industrie.

Wat bij het lezen van de laatste hoofdstukken opvalt zijn de vele wisselingen die er vooral in de laatste decennia zijn geweest wat betreft de opzet van de krijgsmacht, zowel wat betreft het materieel als de aanwezige krijgsmachtonderdelen. Soms om beter in te kunnen spelen op de situatie in het gebied, maar in veel gevallen ook vanwege reorganisatie van de krijgsmacht in zijn geheel of bezuiniging. Een aparte plaats neemt hierbij de verschuiving in van de louter militaire taken naar activiteiten op het gebied van de maritieme rechtshandhaving, in het bijzonder het instellen van een kustwacht. De auteurs hebben geprobeerd de opeenvolgende ontwikkelingen op dit gebied te inventariseren en zijn daar redelijk in geslaagd. Doordat de verschillende trajecten afzonderlijk worden beschreven, mist de lezer soms echter het beeld op de chronologie, zoals wanneer gezegd wordt dat de basis voor de totstandkoming gelegd werd door onder andere het Verdrag van San José. Dat verdrag is pas in 2003 van kracht geworden, terwijl de kustwacht van eerdere datum is. Ook het verschil van inzicht over de inbedding van de kustwacht zou anders verwoord kunnen worden. Het stellen dat dit de ‘toenemende onmacht van Den Haag om eenzijdig beleid door te drukken’ illustreerde, doet geen recht aan het feit dat het juist de Antillen en Aruba zijn geweest die zich hebben ingezet voor de totstandkoming van de kustwacht. En dat overigens nog los van het feit dat een onderlinge samenwerking niet gekenmerkt mag worden door het eenzijdig doordrukken van de wil van een der partners.

Ondanks deze kritische aantekeningen kan worden opgemerkt dat Anita van Dissel en Petra Groen een boeiende geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht op onze eilanden hebben geschreven. Wie belang stelt in kennis van de geschiedenis van de eilanden komt met In de West zeer zeker aan zijn trekken, daar hoeft men geen militair voor te zijn, al zullen militairen – of ze ooit op de eilanden dienden of niet – ongetwijfeld extra plezier beleven aan het lezen van deze studie.

Anita van Dissel & Petra Groen, In de West; De Nederlandse krijgsmacht in het Caribisch gebied. Franeker: Van Wijnen, 2010. 166 p., ISBN 9789051943863, prijs €. 22,50.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter