blog | werkgroep caraïbische letteren

De laatste parade

Negen variaties op een thema. Zo zou je het debuut van Ruth San A Jong het beste kunnen omschrijven. De verhalen in De laatste parade worden bij elkaar gehouden en zijn met elkaar verbonden door de omgang met de dood. De keuze voor dit thema is niet vanzelfsprekend. Als er één onderwerp is dat met taboes is omgeven en dat mensen als gespreksonderwerp bij voorkeur mijden, dan is het wel de dood. Voor San A Jong was het geen reden om deze problematiek te laten rusten. Juist de onontkoombaarheid van de dood en de verwevenheid van de dood met het leven van alledag worden door haar aangegrepen om dit thema als een gangbaar menselijk verschijnsel te benaderen en aan de orde te stellen.

De negen verhalen – op de omslag van het boek uitgebeeld als een ketting met detailopnamen van de faja lobi – zijn vanuit verschillende perspectieven geschreven, bestrijken een breed spectrum aan emoties, en verwijzen naar uiteenlopende aspecten van de sociale werkelijkheid. De meeste indruk maken de verhalen waarin de auteur vormvast de stof over de pagina’s doseert en even vastberaden als onnadrukkelijk naar een point toewerkt. Dat geldt voor de meerderheid van de bijdragen. Enkele verhalen kennen een meer schetsmatige opzet en doen in hun beknoptheid soms verlangen naar een nadere detaillering en inkleuring van de plot. In één van deze vertellingen (‘Dood door schuld’) wordt na een wat aarzelend begin de handeling zo snel afgewikkeld dat de lezer enigszins verbouwereerd achterblijft. De lading die het verhaal in potentie heeft, komt daardoor jammer genoeg niet over het voetlicht.

Maar zoals gezegd, dergelijke verhalen zijn in de minderheid. Zes van de negen verhalen zijn zonder meer juweeltjes en maken De laatste parade tot een overtuigend debuut. Twee van deze pareltjes waren al in kleine kring bekend. In het titelverhaal komt een ‘verloren zoon’ afscheid van zijn overleden vader nemen. In de consternatie die in het ouderlijk huis ontstaat, valt de kist met het stoffelijk overschot en vliegt het kunstgebit uit de mond van de vader. De uitvaart kan desondanks op een waardige manier plaatsvinden. Het verwante ’De onderbroek’ gaat over een buitenvrouw die haar onderbroek in de kist van haar overleden minnaar laat verstoppen om er verzekerd van te zijn dat zijn geest haar met rust zal laten. In beide verhalen toont San A Jong haar talent voor het schrijven van tragikomische verhalen die dicht bij de belevingswereld van de volksklasse liggen.

Huiveringwekkend is ‘Aan de dood ontsnapt’, waarin de herinnering aan de binnenlandse oorlog het leven van een Marronvrouw tot een hel maakt als zij er in de stad achter komt dat zij de huishoudster is geworden van haar toenmalige verkrachter. Niet minder schokkend is ‘Lelijke dingenschrift’. Hierin worden de zelfmoord van een moeder en de incestpraktijken van een stiefvader uit de doeken gedaan bezien vanuit het gezichtspunt van een kind. Samen met haar zusje is dit kind het slachtoffer van de ontaarde ouders, begrijpelijkerwijs zonder dat de volle waarheid tot het meisje doordringt. In het beklemmende ‘Uit de droom helpen’ moet een man grafschennis plegen om verlost te raken van de geestverschijning van zijn overleden vriend, die hem ’s nachts komt bezoeken en die hij tot zijn ontsteltenis veel minder goed blijkt te hebben gekend dan hij altijd had gedacht. ‘De geur van de dood’ volgt een aflegster die maar geen afscheid kan nemen haar roeping, ook al wordt het werk met het klimmen der jaren zwaarder en realiseert zij zich dat haar privéleven altijd vergaand onder haar arbeid heeft geleden.

Een bijzondere vermelding verdient het laatste verhaal van de bundel, ‘Inferno’. San A Jong blijft hier dicht bij haar eigen leven, wat het schrijven van deze tekst niet altijd gemakkelijk moet hebben gemaakt. In uitgebeend en staccatoachtig proza doet zij het relaas van haar moeder, die als psychiatrisch patiënte in het toenmalige LPI verbleef en daar goeddeels aan haar lot werd overgelaten. De onverschilligheid van en verwaarlozing door het personeel van de inrichting probeert de dochter te compenseren door haar moeder met ijzeren discipline, tot aan haar plotselinge overlijden, te verschonen, te voeden, medicijnen te laten innemen en liefde en aandacht te geven. Achter de beheersing waarmee het verhaal geschreven is, liggen woede over onrecht en onbegrip voor een overheid die niets tegen aantoonbare misstanden wenst te ondernemen. ‘Inferno’ – dat in de vorm van een novelle misschien nog beter tot zijn recht zou zijn gekomen – is een aanklacht tegen de geestelijke gezondheidszorg en een monument voor degenen die deze zorg ten onrechte wordt onthouden.

De laatste parade benoemt dingen die veel mensen liever onbenoemd laten en legt dingen bloot die menigeen bij voorkeur toegedekt wenst te zien. San A Jong verliest haar respect voor de omgang met de dood niet, maar wil het mysterie niet groter maken dan het is. Zoals zij de aflegster in ‘De geur van de dood’ laat denken: ‘Eigenlijk doen we niet geheimzinnig; het is geheimhouding. Een arts vertelt zijn vrouw en kinderen toch ook niet dat hij een zaagmachine gebruikt om een been te amputeren? Of dat er soms verkeerde medicatie wordt gegeven waardoor de patiënt sterft? Nou dan. Mensen in Suriname maken van alles een geheim, een drama.’ In deze bundel wordt het drama klein en onnadrukkelijk gehouden, waardoor het aan zeggingskracht wint. De geringe omvang van de bundel – in aantal pagina’s en wat betreft het formaat – draagt mede aan dit effect bij. Het is bovendien lang geleden dat een Surinaams literair debuut er zo mooi verzorgd uitzag en met zoveel liefde voor vorm, typografie en kleurgebruik werd geproduceerd.

De laatste parade, Ruth San A Jong, 2011, Uitgeverij In De Knipscheer, ISBN 9789062656721

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter