De koningen van Pinksteren en van de Kongo
door Hilde Neus
The Pinkster King and the King of Kongo: opmerkelijke titel voor een opmerkelijk boek: wat zouden Pinksteren en een Kongokoning nou met elkaar te maken hebben? Als uitgangspunt heeft Jeroen De Wulf, de auteur, een citaat genomen van Sojourner Truth (1797-1883), een zwarte Amerikaanse activiste voor burger- en vrouwenrechten, die bekend is geworden vanwege haar levensverhaal. Voor ons is het onbegrijpelijk dat ze aangaf dat ze terug wilde naar haar eigenaar, John Dumont, om het pinksterfeest mee te vieren. Onbegrijpelijk, want ze was slechts enkele maanden daarvoor weggelopen, omdat hij haar sloeg, ondanks beloften haar niet had vrijgemaakt en zelfs haar zoon Peter had verkocht. Blijkbaar was het vieren van het pinksterfeest zo iets bijzonders, dat ze dat erg miste.
Sojourner was geboren als Isabelle Baumfree en sprak Nederlands, omdat ze dertig jaren lang bij deze groep settlers woonde in Ulster County in de Hudsonvallei, het vroegere Nieuw Nederland (1614-1664). Daar leerde ze de traditie van het vieren van Pinksteren kennen. Dit fenomeen heeft Dewulf bestudeerd en de oorsprong ervan nagetrokken.
Het Hollandse pinksterfeest
Er is veel over de pinksterviering geschreven in Amerika, en dit heeft tot allerlei verkeerde weergaven en interpretaties geleid, die vooral teruggaan op de Angelsaksische dominantie in de pers in de negentiende eeuw. De Engelse overheersers waren niet bekend met dit Nederlandse fenomeen en verklaarden het veelvuldig als een exotische traditie en een verwerpelijk gebruik. Terwijl het voor de leden van de Hollandse gemeenschap zo gewoon was, dat het niet de moeite waard leek om te beschrijven. Maar allereerst kijkt de onderzoeker naar het ontstaan van de pinksterfeesten in Nederland. Al in voorchristelijke tijden werd de maand mei als het begin van het plantseizoen gezien en de vruchtbaarheid afgeroepen werd over de aankomende oogst. In de vroege middeleeuwen werd dit feest onderdeel van de kerkelijke kalender en werd zeven weken na Pasen gevierd om de opstijging van de Heilige Geest te herdenken. Men brouwde bier en de pinksterbruid en pinksterbloem werden geïnstalleerd, als eerbetoon aan de Maagd Maria. Later namen gilden een steeds grotere plaats in bij de stadsfeesten en processie, of ommegangen, werden ook georganiseerd vanwege politieke en economische redenen. Bijvoorbeeld bij hoog bezoek van aristocratische families aan een stad. In Reinaert de Vos zien we hoe de koning zijn hof houdt op de dag van Pinksteren. In het katholieke zuiden leven sommige tradities nog voort. In het Calvinistische noorden van Holland werd de traditie afgekeurd, als zijnde een feest van de duivel. Veel leden van de gereformeerde kerk waren ‘liefhebbers’ en geen lidmaten, en konden zich dus nog permitteren af en toe uit de band te springen.
In Nieuw Nederland (Amerika) vestigden zich vooral de gereformeerden, die nog steeds een aversie hadden tegen de katholieke kerk, maar toch Pinksteren vierden. Wel probeerde Peter Stuyvesant vanaf 1647 al rol van de kerk in de kolonie aan te sterken en festiviteiten in te dammen. Maar het feesten zit nu eenmaal in de mens en al in 1677 werd in Albany het feest uitgebreid gevierd en beschreven. Met de Engelse overname verhuisden veel Hollanders verder weg van New York, maar zij hielden hun tradities in ere, ondanks druk vanuit de piëtisten, een fundamentalistisch kerkgenootschap.
Het Amerikaanse pinksterfeest
Maar het pinksterfeest zoals gevierd in Amerika is niet slecht terug te leiden naar de Hollandse oorsprong. In 1621 werd de West-Indische Compagnie ingesteld en deze wilde volgens het ‘Groot Desseyn’ een ambitieus plan uitvoeren om geheel Amerika te koloniseren. De productie van suiker in Brazilië werd uitgebreid en daarmee de contacten met Afrika. Vanuit Kongo trachtte rivaliserende leiders zich al in 1642 een plaats in de slavenhandel te verwerven. Enkele jaren later zette de stroom van bijna 500 aangekochte mensen vanuit de Westkust van Afrika zich gestaag voort naar Nieuw Nederland. De namen zijn nog terug te voeren naar de herkomst van de slaaf, zoals Manuel de Spanjaard. Ze maakten zo’n 6% uit van de bevolking. Enige moraliteit vanuit de Hollanders wat de slavernij betreft was ver te zoeken. Maar de WIC stelde geen slavencode in. Uit onderzoek blijkt dat de rechten van slaven aanvankelijk niet veel verschilden van die van vrijen; ze konden trouwen, een stuk land beheren en verbouwen en de producten verkopen. Zelfs Europeanen vervolgen bij het gerechtshof. Doop was bij de Calvinisten voorbehouden aan kinderen met een voorouder binnen de laatste duizend generaties aanhangers. Dit sloot de slaven uit, tenzij ze als volwassene de doctrine goed begrepen. In 1664 waren er 75 vrije zwarten in Nieuw Nederland. Er werden gemengde feesten gevierd, maar het pinkstergebeuren ontstond pas een eeuw nadat de Engelsen het gebied overnamen. Ook de rechten van de slaven werden ingeperkt. Het aantal gekleurde vrijen verminderde van 20 naar 7 % van de bevolking. Religieuze segregatie creëerde een afstand tussen de meesters en de slaven, en de verboden om op zondag misbaar te maken werden veelvuldig herhaald (dit was in Suriname overigens ook zo). Zo mochten ze niet met meer dan 4 man bij elkaar zijn. Dit gebod werd veelvuldig overtreden, zoals blijkt uit de bronnen.
Het zwarte pinksterfeest
In 1803 verscheen in een krant in Albany het eerste ooggetuigenverslag van slavenfeesten tijdens Pinksteren. Op de maandag vond de processie van de ‘koning’ plaats. Deze werd gekozen uit de slaven van de meest invloedrijke meesters en er mag dus worden aangenomen dat de festiviteiten plaats vonden met hun ondersteuning. Vele beschrijvingen vonden hun weg naar journalen, dagboeken, romans en historische studies. Soms werd er neerbuigend over de positie van de koning gedaan, maar de andere kant liet veel respect en eerbied voor de gekozen negerleider zien, die zelfs op het paard van de meester mocht rijden. De pinksterkermissen trokken veel publiek uit de wijde omgeving en er werd handel gedreven te midden van allerlei activiteiten. Bijzonder populair, ongetwijfeld omdat de slaven op die dagen de vrijheid hadden alles te doen wat men wilde. Dewulf heeft een aantal bronnen omtrent deze feesten geïnventariseerd en beschreven.
Deze traditie was een mengeling van Hollandse en Afrikaanse elementen. Er was ook een blank publiek aanwezig en ook zij beheerden marktkraampjes. Er is hier sprake van syncretisme omdat het samen werd gevierd, maar zeker ook vanwege de Europese stijl van de kostuums, de pinksterbloemen die ze bij zich droegen en de parades door de straten. De vergelijking met carnaval doemt op. Engelse invloeden ontbraken niet, in de vorm van het houden van een ‘training day’: militaire parades en verkiezingen waarbij de slaven hun leiders kozen ‘to maintain order in a disorderly world.’ De slavenmeesters accepteerden deze gewoonten, zij deden er hun voordeel mee, omdat zo orde werd gehandhaafd binnen de slavengemeenschap zelf. Een aantal blanken beschreef deze tradities als imitatie, maar originele berichten verhalen van een groot respect voor deze leiders en geven aan dat elders in Amerika (zoals in New Orleans op de Congo Square), maar ook in Afrika zelf dit al plaatsvond.
In Portugal werden broederschappen opgericht, gelieerd aan patronen van de gilden, beroepsgroepen die allen hun eigen codes en gewoontes hadden. De patroon was meestal een rooms katholieke heilige, maar ze konden ook gewijd zijn aan de Maagd Maria. De broederschappen kozen hun leider zelf, en deze werd geacht – in alle lagen van de bevolking – om de orde van de groep te handhaven. Jacob Sprenger, theoloog aan de Universiteit van Keulen zag zijn groep (opgericht in 1475) ook als een instrument om voorouderverering tegen te gaan en men trad toe uit allerlei lagen van de bevolking.
Broederschappen in Afrika
De eerste vermelding van een zwarte broederschap stamt uit 1484. Ruim twintig jaar later kon de groep in Lissabon manumissie aanvragen voor slaven die trouwe lidmaten waren. Weer twintig jaar later scheidde de zwarte groep zich af en verkreeg hun eigen oprichtingsdocument in 1565, wel goedgekeurd door de stadsautoriteiten. Ik denk dat het daarom ook niet zo vreemd is dat vooral in Zuid-Europa zwarte madonna’s in de kerken aanbeden worden. Daar verschenen ook andere beelden van zwarte heiligen, zoals Sint Benedict of Antonio. Broederschappen laveerden tussen tactische coöperatie en vormen van protest. De eerste broederschap voor de Heilige Vrouwe van de Rozenkrans in Afrika zelf werd in 1496 gesticht op het eiland Santiago op de Kaapverdische eilanden. Van daaruit verspreidde de cultus zich naar Elmina en Accra. Op deze kusten ontstonden zo syncretische genootschappen met Europese wortels en sterke West-Afrikaanse invloeden. Ze vierden katholieke feesten en verleenden steun aan de medemens in nood. Het was niet zo zeer dat er veel bekeerlingen tot het Christendom waren, maar de religieuze en culturele invloeden en de Portugese taal vonden onmiskenbaar hun ingang. Op het eiland Sao Tomé werden de fundamenten gelegd van culturele uitingen die later in Brazilië werden gepraktiseerd. Ook hier werden manumissiebrieven gegeven aan een selecte groep van zwarten, zowel mannen als vrouwen, als zij een belangrijk lid waren van de broederschap. Vrijheid bleef onbereikbaar voor het overgrote deel van de slaven, maar dit systeem bood wel de opening tot onderhandeling. Portugese gebruiken werden overgenomen en een aantal slaven bewees hun trouw aan de blanken, en als gevolg daarvan werd een aantal van hen aangesteld als agenten voor de slavenhandel of namen deel aan militaire operaties. Het interessante aan dit boek is, dat Dewulf door de wijze van onderzoek het gehele Atlantische gebied bestrijkt en zo kan aantonen dat bepaalde tradities onder een groepen zwarten in Amerika wortels hadden in zowel Europese christelijke gebruiken als rituelen uit Afrika. In de context van de Nieuwe Wereld kregen deze tradities nieuwe vormen en versterkten zo de identiteit van de groep. Wat daarbij duidelijk naar voren komt is de inbreng van de mensen zelf. De notie wordt onderuit gehaald dat de slaven slechts zaken van bovenaf opgelegd kregen en zich daar aan hielden. Deze sociale structuren waren wel degelijk gebaseerd op initiatieven van hen zelf en zij hadden dus meer te zeggen over hun eigen leven dan voorheen werd aangenomen.
Het mooie van wetboeken is dat ze aangeven wat de mensen wel en niet mochten, maar de herhaling van wetten door de tijd heen, wijst erop dat – in dit verband de slaven – velen zich niet aan die wetten hielden en dus constant de grenzen opzochten. Het zou ook belangrijk zijn om dit voor Suriname te onderzoeken.
The Pinkster King and the King of Congo, met als ondertitel: The forgotten History of America’s Dutch-Owned slaves is een fascinerende reis door de tijd en naar allerlei locaties over de wereld. Op de ondertitel heb ik wel commentaar, die vind ik enigszins ambitieus omdat Jeroen Dewulf maar een klein onderdeel van het culturele leven van deze slaven heeft onderzocht. Dat is het enige stukje kritiek, en dat geeft direct aan hoeveel meer onderzoek er nog mogelijk en noodzakelijk is. Verder heb ik dit boek met grote bewondering gelezen. Deze emoties waren al bij mij gewekt toen ik zijn lezing over dit onderwerp meemaakte aan de Universiteit van Berkeley bij San Francisco, waar hij werkzaam als assistent professor is aan de Koningin Beatrix leerstoel voor Germaanse Studies (met o.a. ook Nederlandse). Daarnaast zet hij zich in voor Duitse en Latijns-Amerikaanse studies. Een veelzijdig en belezen man, die breed heeft gepubliceerd, en dat komt ook tot uitdrukking in deze goed gedocumenteerde studie.
Jeroen Dewulf, The Pinkster King and the King of Kongo. The Forgotten History of America’s Dutch-owned slaves. Jackson: University Press of Mississippi, 2017. ISBN 9781496808813