blog | werkgroep caraïbische letteren

De inclusieve politiek van de literatuur

Een recensie door Gaston Franssen over Doe het toch maar van Babs Gons

Zelden las ik zo’n treffende aanprijzing op de achterflap van een gedichtenbundel als die van Raoul de Jong op doe het toch maar, het papieren poëziedebuut van de Nederlandse spokenworddichter Babs Gons. De Jong stelt daar: ‘Ik heb [dit boek] lachend, hardop klappend en “ja” en “amen” roepend gelezen.’

Die sterk affirmatieve respons weerspiegelt het karakter van Gons poëzie perfect: doe het toch maar is een bundel met gedichten die ‘ja!’ zeggen, ‘doe het!’ of ‘preach it!’ Het is dichtkunst die in de traditie staat van wat de Amerikaanse filosoof Cornel West heeft omschreven als de ‘kinetische oraliteit’ van de Amerikaanse black culture – de repetitieve, call-and-response-rijke uitdrukking van de levenservaring van mensen van kleur – en die in de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis nog het meest herinnert aan de strijdbare dichtkunst van de Surinaamse schrijver Anton de Kom of de orale verzen van zijn landgenoot Edgar Cairo. Maar doe het toch maar ontbeert (gelukkig) de exclamatio overkill die zulke poëzie soms kenmerkt. De gedichten van Gons zijn eerder te typeren als bedachtzame liefdesverklaringen aan alles wat er in de wereld te vinden is.

Tegelijkertijd wringt er iets, juist door die affirmatieve grondtoon, in het werk van Gons. Haar poëzie is duidelijk inclusief, zowel talig als politiek, maar die inclusiviteit – het ‘ja!’ zeggen tegen de ander – laat zich moeilijk combineren met strikte poëticale stellingnames of een concrete politiek. Zo streeft Gons naar ‘een taal zonder grenzen / waar iedereen voet mag zetten / op de bodem / met gebruik van eigen tongval’. Elke taal of dialect is welkom en iedereen, ongeacht gender, kleur of klasse, mag meepraten. Wil een poëtisch project een vastomlijnd doel hebben, dan kan het echter niet álle stemmen in zich opnemen: de dichter zal op z’n minst een antwoord moeten formuleren op de vraag wat poëzie volgens de maker niet is en daar afstand moeten nemen – van een traditie, een trend, specifieke voorgangers of tijdgenoten. Anders gezegd, een dichterlijk oeuvre moet op enig moment exclusief zijn, wil het niet vormeloos worden. Hetzelfde geldt op politiek vlak. Als we politiek opvatten als de organisatie van een gemeenschap rondom een vooraf bepaalde agenda, kan die gemeenschap niet onbeperkt inclusief zijn: als zij open staat voor iedereen, óók voor degenen die deze agenda niet onderschrijven of zelfs dwarsbomen, is er immers geen gemeenschap meer. Datgene wat de leden gemeen hebben, wordt dan uitgewist. Wie van zulk onbegrensd ‘ja-zeggen’ een poëtisch en politiek programma wil maken, kortom, staat voor een ingewikkeld vraagstuk: hoe is inclusiviteit mogelijk zónder, vroeg of laat, toch iets uit te sluiten?

Babs Gons in 2019 (Wikimedia)

In haar debuutbundel zien we hoe Gons zoekt naar oplossingen voor deze spanning tussen affirmatie enerzijds en uitsluiting anderzijds. Nu eens lijkt ze wel degelijk een grens te trekken en eenduidige doelen te stellen, soms lijkt het erop dat haar inclusieve insteek resulteert in een al te vaag, al te zoekend literair-politiek programma. Zo blijft het bijvoorbeeld onduidelijk wat ‘het’ is dat we – volgens de titel van de bundel – moeten ‘doen’. Die indruk van richtingloosheid is echter bedrieglijk: juist de openheid van Gons’ dichterlijke project zal een radicaal inclusieve politiek blijken te weerspiegelen. En dat levert fascinerende lectuur op, die de lezer aanspoort om aandachtig te luisteren naar iets dat zich niet in woorden laat vangen, maar wel gehoord wil worden.

Lees hier verder op de site van De Reactor, 6 mei 2023.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter