De ‘glissantiens’
door Kathleen Gyssels
Voor vele van mijn collega’s en mijzelf is Le discours antillais van de Martinikaanse Edouard Glissant (1928-2011) een belangrijk referentiepunt. Het lijvige Le discours antillais (1981) is een baanbrekend werk geweest voor iedereen die zich met de Caraïbische literatuur en maatschappij bezig houdt. Dit werk maakt het mogelijk om begrippen als ‘le réalisme merveilleux’, ‘le baroque’, ‘la créolisation’ te begrijpen. Glissant heeft vanuit Frans-Antilliaanse hoek de aanzet gegeven tot wat in het analoge Engelstalige veld ‘postcolonial theory’ wordt genoemd.
Naarmate Glissants gedachtegoed meer en meer aanhang kreeg, ontwikkelde de auteur zich in ras tempo tot leider in de strijd tegen kolonialisme en andere vormen van onderdrukking. Als zodanig doet hij denken aan wat André Breton had gedaan voor het surrealisme en Jean-Paul Sartre voor het existentialisme. De veronderstelling dat hij deze belangrijke boegbeelden van de tweede helft van de XXste eeuw voor ogen had, is niet totaal uit de lucht gegrepen.
Het is mijn stellige overtuiging dat Glissant na het missen van de hoogst begeerde literaire erkenning – de Nobelprijs, die in 1992 Derek Walcott toekwam – zich steeds meer ging toeleggen op de rol van ‘publieke intellectueel’ (l’intellectuel public), zoals Breton en Sartre dat waren. Mijn belangrijkste kritiek is de keerzijde van deze intellectuel public : Glissant verdedigt op een soms agressieve wijze zijn rol en plaats in de ‘République de lettres’. Daardoor sloot hij belangwekkende ‘collega’s’ gerelateerd aan de Caraïben buiten zijn aandacht. Het is de onderhuidse rivaliteit tussen auteurs, die verklaart waarom bijvoorbeeld iemand als André Schwarz-Bart (1928-2006) door Glissant werd doodgezwegen, terwijl Schwarz-Bart toonaangevende romans publiceerde. Het is met name in de polemische oefening van een vergelijking tussen de Joodse en Zwarte diaspora en hun respectievelijke ‘histoire tragique’ dat ik de mening ben toegedaan dat Glissant niet altijd de duidelijkste taal bezigt.
Dit oordeel werd mij sterk verweten door de ‘glissantiens’, de kritiekloze aanhangers van Glissant, met smaad als gevolg. Ik nodig dan ook de lezers van Caraïbisch Uitzicht uit om mijn artikel in Revue des Sciences Humaines (n° 309, janvier 2013) te willen lezen; hierbij in pdf: K. Gyssels – Revue des sciences humaines – no. 309 – 2013
Daarna zou u moeten doorgaan naar het agressieve commentaar dat maandenlang gepost werd onder de rubriek ‘Nouveauté’ op de Parijse website van het ‘Institut du Tout-Monde’. Inmiddels werd deze tekst weliswaar van de website gewist na heel wat meer email verkeer dankzij o.a. de webmaster van Fabula, maar maanden lang ben ik hierdoor in het vizier gekomen van heel wat collega’s met de denkbeeldige ontsteltenis als gevolg.
Het is bedroevend dat van literaire kritiek en literatuurwetenschap wordt verlangd dat die auteurs en hun werk unaniem ophemelen. Zo kan er geen sprake zijn van een debat, wanneer uitsluitend ‘Eloge’ wordt toegestaan en er geen ruimte voor kritiek is.