blog | werkgroep caraïbische letteren

De geest van een gekoloniseerde

Over Badal van Anil Ramdas

door Cinzia Hooijer

In 2011 kwam Badal uit, de eerste en laatste roman van journalist en schrijver Anil Ramdas. In Badal blikt Ramdas terug op het leven van Badal, een migrant afkomstig uit Suriname die door zijn alcoholisme zijn huwelijk en loopbaan is verloren. Als voormalig succesvol journalist, essayist en programmamaker stond Badals carrière in dienst van het verwerven van een plek binnen de Nederlandse intellectuele elite. Zijn leven eindigt echter zonder dit doel behaald te hebben.

Badal brengt het laatste gedeelte van zijn leven door in ballingschap in Zandvoort, zoekend naar zijn voormalige engagement, in gezelschap van S. aan wij hij zijn levensverhaal vertelt. Badal gaat over de zoektocht naar identiteit, de vraag waar en bij wie de hoofdpersoon thuishoort. Het is geen toeval dat de hoofdpersoon een immigrant is. Ramdas kwam zelf uit Suriname en vertrok op zijn negentiende naar Amsterdam. Voor de aandachtige lezer bekend met het leven van Ramdas wordt duidelijk dat in de verhaalfiguur van Badal veel autobiografische trekken van Ramdas verwerkt zijn. Badal geeft daarom een unieke blik in het leven van een immigrant uit een voormalige kolonie die zijn weg probeert te vinden in het hedendaagse Nederland.

Dit immigrantenverhaal geeft bewijs voor een verontrustend en weinig besproken fenomeen: de continuering van de koloniale mindset in de huidige maatschappij. Als jonge student, net in Nederland aangekomen, is Badal onder de indruk van de Nederlandse intellectuele elite. Hij bewondert ze en werkt hard om door de witte elite geaccepteerd te worden. Hij vraagt zich niet af of deze bewondering verdiend is, Badal en zijn mede-migranten zijn voor hem automatisch degenen die zich moeten opwerken naar het niveau van de witte Nederlander. Pas aan het eind van zijn leven erkent Badal dat de witte Nederlander geen homogene groep is die inherent beter is dan hijzelf en dat er ook domme Nederlanders bestaan. Wat in dit boek gedemonstreerd wordt is de gedachte dat de witte, westerse mens in elk opzicht van nature superieur is aan de gekleurde mens. Deze mentaliteit is ontstaan tijdens het koloniale tijdperk en was een strategisch middel waarmee de Europese kolonisten aan de ene kant hun eigen inmenging konden rechtvaardigen, en aan de andere kant de oorspronkelijke bevolking van de kolonie onder de duim wisten te houden (David en Okazaki 2006: 2-3). Tijdens dit tijdperk werd witheid geassocieerd met vooruitgang en beschaafdheid (Thiong’o 1986) en dit gedachtegoed is dusdanig geïnternaliseerd door de gekoloniseerde bevolking dat dit in de huidige maatschappij nog steeds invloed heeft. Hoewel er binnen de postkoloniale academische literatuur steeds meer aandacht wordt gegeven aan de aanhoudende invloed van de koloniale mindset is het nog een grotendeels onbegaan gebied. De autobiografische trekken binnen Badal geven mij daarom de kans te onderzoeken hoe de koloniale mindset het leven van Ramdas heeft beïnvloed en op welke manier dit gedachtegoed naar voren is gekomen in zijn werk en relaties.

Badal is natuurlijk geen autobiografie, maar er zijn opvallend veel overeenkomsten tussen het leven van Ramdas en Badal. Beiden zijn begonnen als journalist nadat hun academische carrière vroegtijdig beëindigd werd door inmenging van de Nederlandse overheid op hun proefschrift over de Nederlandse asielprocedure. Beiden zijn daarna als journalist aan het werk gegaan met essays over allochtonen en migranten. Ramdas presenteerde ‘Het Blauwe Licht’, een programma waarin televisieprogramma’s en nieuwsfoto’s kritisch werden bekeken. Badal presenteerde eenzelfde programma – zonder naam – in Badal. Ramdas en Badal zijn ook beiden correspondent in India geweest. Beiden kregen problemen met alcoholmisbruik. En beiden hebben uiteindelijk voor een vrijwillige dood gekozen. Het is niet te ontkennen dat Ramdas een groot gedeelte van zichzelf en van zijn eigen ervaringen en gedachten in zijn eerste roman heeft gestopt. Dit boek geeft daarom een unieke blik in het leven van Ramdas, een man die behoorde tot de intellectuele elite van Nederland, geen troetelallochtoon was, maar gekend werd om zijn werk. Alhoewel, zo leek het voor de buitenwereld. In Badal laat Ramdas blijken dat hij zich helemaal niet zo geaccepteerd voelde door de linkse intellectuele elite.

“Het waren overwegend blanke intellectuelen geweest met wie hij het kon hebben over de hogere doelen van het leven, de schone kunsten, de diepere roerselen van het leven en de fundamentele vragen – ook vragen over identiteit en loyaliteit, de hardnekkige spanning tussen wie je was en waar je bij hoorde. Toen Badal merkte dat ook deze blanken hem zagen als allochtoon, en dat hij behoorde tot hun blinde vlek, dat hij voor eeuwig in hun dode hoek zat, kwam de ontnuchtering. En die viel zwaar” (Ramdas 2011: 360).

Ramdas draagt bij aan het bewijs dat zijn eigen leven voor een groot deel inspiratie is geweest voor Badal door de hoofdpersoon steeds zijn eigen verhalen te laten vertellen. Echt bestaande films komen aan bod, mythische vertellingen worden gedeeld en het verhaal van hoe ‘A Night Like This’ van Caro Emerald dé zomerhit van 2010 werd, wordt in zes pagina’s uitgebreid beschreven. Deze manier van schrijven kan het best omschreven worden met het Engelse woord ‘verisimilitude’, hierdoor krijgt een verhaal een gevoel van realiteit.

Anil Ramdas. Portret door Nicolaas Porter

De persoonlijke ontwikkeling die Badal doormaakt tijdens zijn leven is ingrijpend en teleurstellend. Zijn hele leven werkt hij toe naar een ideaal waarin hij als hoogopgeleide, intellectuele, rationale denker geaccepteerd wordt en zich thuis voelt binnen de Nederlandse intellectuele elite. Hij ziet de witte Nederlander als een homogene groep waar hij het verdient bij te horen. Deze groep is redelijk, berekenend, behoedzaam en avontuurlijk. Hij kijkt neer op andere Hindoestanen allochtonen en schrijft artikelen over ‘deze kleine en verwaarloosbare groep rare mensen’ (idem: 54). Hij heeft de wereldbevolking onbewust in twee homogene groepen verdeeld. De witte mens, en de rest. Badal voelt zich onterecht opgesloten binnen de tweede groep, hij wil niet vergeleken worden met de mensen met wie hij een uiterlijk en gewoonten deelt. “Waarom in godsnaam trok hij zich iets aan van dit soort mensen” (idem: 57), denkt hij op het moment dat hij bezoek krijgt van familie en kennissen van zijn vrouw. “Allemaal Surinamers die geen kranten lazen, laat staan boeken” (ibid.). Badal is arrogant, hij voelt zich niet begrepen. Hij is te slim en denkt te diep om bij de andere migranten te horen. Zijn loopbaan wordt treffend beschreven door S., zijn vriendin:

“’Maar je wilt niet praten. Je wilt colleges geven. En daarmee iedereen duidelijk maken dat ze zoveel niet weten. Dat ze dus dom zijn.’

‘Mensen die niet fatsoenlijk kunnen converseren zijn niet zo interessant.’

‘Zie je dat je niets veranderd bent? Je kunt niet veranderen. Je veracht gewone mensen. Je kijkt op ze neer’” (idem: 128).

Badal gelooft niet in racisme en beschrijft het als een harde verongelijktheid die neerkwam op de veronderstelling dat alle blanken in essentie racisten waren. “Een blanke samenzwering, die net zo absurd was als de Joodse samenzwering. De harde verongelijktheid van de klassieke antiracisten moest met hand en tand worden bestreden” (idem: 88).

Dit denkbeeld bepaalt zijn hele leven. Overal waar hij komt vergelijkt hij zichzelf met anderen en positioneert hij zichzelf binnen de raciale hiërarchie. In Nederland is hij zwart en dus onderdanig. Hij staat in volgens zichzelf boven de andere Hindoestaanse immigranten, maar voelt zich minderwaardig bij zijn Hindoestaanse collega Henry. “Hij haatte dit paternalisme van Henry, de houding dat hij beter was opgevoed, omdat hij in Nederland was opgegroeid, terwijl hij uit de Surinaamse wildernis kwam” (idem: 181). Badal kijkt ook op naar zijn witte collega’s, zelfs bevriende collega’s.

“Badal sprak vaker met [de chef van het Bijvoegsel] af, ze waren vrienden geworden, hoewel de vriendschap niet gelijkwaardig was. Badal keek op een merkwaardige manier op naar de chef. Hij had behoefte aan zijn goedkeuring, hij had het gevoel zich tegenover hem te moeten bewijzen, hem te moeten behagen – de chef was de sahib, en hij daardoor de baboe” (idem: 229).

Deze rol is omgekeerd wanneer Badal in India verblijft. Daar is hij de sahib, de blanke man, en de Indiërs zijn de baboe, de gekoloniseerden.

“Hij was in India meer op zijn gemak dan waar dan ook ter wereld. Hij merkte dat hij hier luider sprak, met zijn natuurlijke stem, en niet zacht en nederig als bij de bakker in Amsterdam, omdat hij het gevoel niet kon onderdrukken een tijdelijke gast te zijn, en niet eens zo’n hoogstaande bovendien. Hij had de geest van een gekoloniseerde. (…) In Nederland voelde Badal zich een baboe, in India was hij een sahib” (idem: 151-152).

Op dit moment erkent Badal dat hij de koloniale mindset geïnternaliseerd heeft. Zijn simpele wereldbeeld van wij en zij, waaruit hij zo graag had willen ontsnappen, bestaat niet. Hij gaat op onderzoek uit waar zijn drang tot behoren vandaan komt. Waarom heeft hij zijn hele leven gevoeld beter te zijn dan andere migranten? Waarom wees hij in zijn artikelen alleen op de domheid en de verongelijktheid van allochtonen? Hij vindt antwoorden in het werk van Edward Saïd.

“’Wat Saïd zich afvroeg was hoe het kolonialisme mogelijk was: heel concreet, hoe het kon dat zo weinig blanke soldaten zulke grote gebieden als India, Indonesië en de Arabische wereld konden onderwerpen en onder bedwang houden? (…) Het kon dankzij een enorm zelfvertrouwen, zei Saïd. Je moet wel erg overtuigd zijn van je morele gelijk om zoiets aan te durven. Anders was het pure zelfmoord.’

‘Je bedoelt dat de Europeanen zichzelf zo superieur vonden, dat ze niet op de gedachte kwamen dat er tegenstand zou kunnen zijn tegen hun overheersing?’

‘Juist. Maar Saïd sprak niet gewoon van superioriteit, maar van zelfvertrouwen. Van hoogmoed zelfs. Dat zat hem nog het meeste dwars: de westerlingen waren zo hoogmoedig, dat zelfs de kleurlingen erin gingen geloven’ (idem: 122-123).”

 Het is niet verwonderlijk dat Badal zich niet eerder heeft gerealiseerd dat zijn ideologie onbewust vervormd is door het koloniale verleden. Nederland heeft de neiging de verschrikkingen van zijn koloniale geschiedenis te vergeten, en wanneer dat niet werkt, te negeren (Oostindie 2010: 249). Daarnaast hadden immigranten andere dingen aan hun hoofd, voornamelijk op het gebied van onderwijs en arbeid. Ook moest de Nederlandse taal worden aangeleerd en voerde een groot gedeelte van de immigranten actie voor herkenning van de koloniale misdaden (idem: 55, 98). Verder wordt er in de samenleving meer aandacht geschonken aan de fysieke en materiële gevolgen van kolonialisme. De psychische kant is pas recentelijk meer naar voren gekomen. Pas aan het eind van zijn leven realiseert Badal zich daardoor dat de witte Nederlander geen homogene groep is, en dat hij zijn mede-immigranten onterecht beschuldigde van het automatisch bezetten van een minderwaardige positie binnen de samenleving. Zoals hij tegen S. zegt wanneer ze een onderwerp zoekt voor een workshop:

“’Misschien moet je wijzen op hoe de verhoudingen door de zwarten werden geïnternaliseerd. Dat is vaak het moeilijkst voor te stellen. Je hebt gelijk,’ zei hij nu minder geïrriteerd, ‘verzet is net iets te makkelijk te begrijpen. Maar meestal verzetten we ons niet. Aanvaarding, gewenning, je erbij neerleggen dat het leven nu is zoals het is, dat is de alledaagse werkelijkheid’” (Ramdas 2011: 24-25).

Het is deze alledaagse werkelijkheid die Badal wil onderbreken aan het eind van het boek. Hij is hoopvol, positief, en voor het eerst in lange tijd nuchter. Hij wil de wereld veranderen met zijn essay over white trash door aan iedereen – wit of gekleurd – kenbaar te maken dat er ook domme en onbeschaafde witte mensen kunnen bestaan.

“Mensen met tatoeages of een verwaarloosd gebit, mensen die ‘Een beetje verliefd’ van André Hazes meezongen, mensen die op de broodjesafdeling van de Hema in Zandvoort werkten, waardoor je lang op je bestelling moest wachten, mensen die eruitzagen alsof ze hun avonden halfdronken doorkwamen met SBS 6 op de flatscreen tv die nog moest worden afbetaald, die mensen lieten hun hond overal uit, vooral op trottoirs met een versmalling, waardoor je er alleen als verspringer overheen kon. In Zandvoort waren er op alle trottoirs hoopjes poep, ondanks de gemeentelijke stoeptegels met een overduidelijke tekening en de overduidelijke tekst ‘Honden in de Goot’. Ergo: hier woonde white trash” (idem: 17).

Voor Badal is white trash een voorbeeld van hoe er geen homogene raciale groepen bestaan. Witte mensen zijn niet automatisch rationeel en superieur, en zwarte mensen zijn niet vanzelfsprekend ongeschoold en onbeschaafd. Hij vat het kort en bondig samen: “Ik haat blanken niet, ik haat domme mensen. En ik zie nu ook hoeveel domme blanken er zijn” (idem: 154).

Zijn missie mislukt. Badal mist de waarde die de koloniserende Europeaan juist zo succesvol heeft gemaakt in zijn poging de wereld te verbeteren. Hij mist het zelfvertrouwen. De onwankelbaarheid. De natuurlijke superioriteit.

“Dacht hij echt dat zijn essay iets zou aanrichten, dat zijn ontdekking van het diepste kinderlijke verlangen dat aan het gedrag van white trash ten grondslag lag, dat die ontdekking de sleutel zou zijn om deze wereld beter te maken? Dacht hij echt dat hij als een nieuwe Messias de laconieke intellectuelen die zich geen zorgen maakten omdat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen wakker zou kunnen schudden? Dat iedereen zou reageren op zijn alarm over de opstand der horden? Dacht hij dat allemaal echt? Wat een hoogmoed. Wat een schokkende, absurde, doldwaze en tragikomische grootheidswaan” (idem: 402).

Badal weet niet te ontsnappen uit de koloniale mindset.

Hij heeft zijn minderwaardigheid tegenover de witte Nederlander dusdanig geïnternaliseerd dat er niet aan te ontkomen valt. Tijdens zijn leven is hij bejubeld om zijn journalistiek werk en zijn uitgezonden televisieprogramma’s, maar Badal gelooft niet dat hij enige invloed heeft gehad op de wereld. De koloniale mindset is geen kwestie van erkennen en vergeten. Het zit in Badals innerlijk, het is geïntegreerd in zijn ziel. Ramdas heeft altijd ontkend dat Badal een autobiografie is door te zeggen dat ‘het treurige einde ten overvloede duidelijk maakt dat ik het niet zelf ben’, wijzend op Badal, die aan het eind van het boek zelfmoord pleegt (Cohen 2011). Deze opmerking is zelf weerlegd door Ramdas, die op zijn 54e verjaardag in 2012 ervoor koos om te sterven. Deze parallelle gebeurtenis met het boek laat zien dat Ramdas, net als Badal, geen uitweg zag van de koloniale mindset. Ramdas’ laatste daad was volledig in lijn met de koloniale mindset, waarin de witte, Europese beschaafdheid het hoogste doel was. In het boek bespreekt Badal het onderwerp van zelfmoord met S.

“’Weet je trouwens dat zelfmoord een uiting is van hoge beschaving? De dood is een belangrijke vinding, las ik. Er is theoretisch geen enkele reden voor een organisme om te sterven, het kan eeuwig doorgaan met voedingsstoffen opnemen en afvalstoffen afgeven. Maar de cellen van het organisme besluiten om de beurt ermee op te houden. Anders zou er geen nieuw organisme hoeven te ontstaan en zou de evolutie tot stilstand komen: geen natuurlijke selectie van steeds betere organismen en sterkere soorten’” (idem: 132-133).

Ramdas heeft net als Badal ook nooit weten te ontsnappen aan dit koloniale gedachtegoed. Het is betreurenswaardig dat deze manier van denken zijn leven heeft getekend op een manier waarop zelfs zijn laatste daad in het teken stond van de koloniale mindset. Hij zegt het zelf het treffendst: “’Ergo: wie zelfmoord pleegt, helpt de evolutie vooruit’” (idem: 133).

Literatuur

Cohen, M. “Anil Ramdas, enfant terrible van het multiculturele debat”, Vrij Nederland, 18 mei 2011.

David, E. and Okazaki, S. (2006). “Colonial mentality: A review and recommendation for Filipino American psychology”, Cultural Diversity and Ethnic Minority Psychology, 12(1): 1-16.

Oostindie, G. (2010). Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

Ramdas, A. (2011). Badal. Amsterdam: De Bezige Bij.

Thiong’o, N. (1986). Decolonising the mind: The politics of language in African literature. Portsmouth: Heinemann.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter