blog | werkgroep caraïbische letteren

"Dat we nog heelhuids zijn, is enkel te danken aan onze bloody luck."

Albert Helman en de moord op Jorge Eliécer Gaitán: Bogotá, 9 april 1948

door Willem Bant

.
Binnenkort hoopt de Colombiaanse president Juan Manuel Santos in Havanna een vredesakkoord te sluiten met de guerrillabeweging Farc. Met de ondertekening van dit akkoord komt er een einde aan een langdurig binnenlands conflict. Een conflict dat volgens veel Colombiaanse historici begon op 9 april 1948. Op die dag werd in het centrum van Bogotá de liberale presidentskandidaat Jorge Eliécer Gaitán vermoord.

Jorge_Eliecer_Gaitan_(1936)

Jorge Eliécer Gaitán (1936)

Deze gebeurtenis moet volgens schrijver Juan Gabriel Vásquez, die onlangs een dikke roman publiceerde waarin de moord op Gaitán centraal staat, gezien worden als ‘de beroemdste politieke moord in de Colombiaanse geschiedenis’ – en dat wil wat zeggen in een land waar nog jaarlijks politici om het leven worden gebracht. Zelf maakte Vásquez de moord op Gaitán niet mee, daar is hij te jong voor. Wie wél een directe ooggetuige was van de gebeurtenissen en dan met name van de volkswoede die opstak na de moord, in de Colombiaanse geschiedschrijving bekend als de bogotazo, was de Surinaams-Nederlandse schrijver Albert Helman. Hij verbleef tijdens de ongeregeldheden in Bogotá en publiceerde nog in hetzelfde jaar zijn dagboekaantekeningen onder de titel “Colombiaanse Revolutie” in het Curaçaose tijdschrift De Stoep.
Wat deed Helman in april 1948 in Bogotá? En wat maakte hij daar allemaal mee? En waarom werden Helmans dagboekaantekeningen juist gepubliceerd op Curaçao? Interessante vragen. Alvorens op deze vragen in te gaan is het goed om iets meer te weten over Jorge Eliécer Gaitán.

Jorge Eliécer Gaitán (1903 – 1948) en de bogotazo
Gaitán, een succesvol advocaat van bescheiden komaf, was in de jaren veertig van de vorige eeuw binnen de liberale partij opgeklommen tot de absolute leider. Er bestond weinig twijfel dat hij de presidentsverkiezingen van 1948 zou gaan winnen. Grote groepen van de Colombiaanse bevolking die zich nooit werkelijk vertegenwoordigd hadden gevoeld door de heersende politieke klasse, kregen dankzij de charismatische Gaitán eindelijk het idee dat er nu voor hen iets ten goede zou gaan veranderen in het land. Het mocht niet zo zijn; op 9 april 1948 werd hij op klaarlichte dag in het centrum van Bogotá vermoord. In zijn laatste boek vergelijkt Juan Gabriel Vásquez Gaitán met John F. Kennedy: beiden waren grote oratorische talenten, hadden een enorme uitstraling en vormden na een voortijdige dood het middelpunt van een enorme mythevorming.

Dat 9 april 1948 een niet te vergeten datum is in het collectieve geheugen van de Colombianen heeft niet alleen te maken met de moord op zich, maar ook met de gebeurtenissen die erna plaatsvonden: in eerste instantie de bogotazo, de rellen, plunderingen en slachtpartijen in de straten van Bogotá; en vervolgens de wraakacties over en weer tussen liberalen en conservatieven in de rest van het land, de zogenaamde Violencia. Deze Violencia vormde de basis van het conflicto armado dat binnenkort wellicht tot het verleden behoort.

 

Helman De Vries Carel Blazer 4 maart 1947

Helman, rechts, samen met Theun de Vries, 4 maart 1947

Albert Helman (1903 – 1996) in Bogotá
In oktober 1948 verschijnt op Curaçao het tiende nummer van de tweede serie van De Stoep, het tijdschrift dat na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 werd opgericht door de arts Chris Engels, die zelf literair actief was onder het pseudoniem Luc. Tournier. Het nummer opent met een lange bijdrage (tien pagina’s) van Albert Helman, getiteld “Colombiaanse Revolutie”. Het betreft de dagboeknotities gemaakt door de Surinaams-Nederlandse auteur tijdens enkele dagen (9, 10 en 11 april 1948) van zijn verblijf in Bogotá. In “Colombiaanse Revolutie” schrijft Helman over de moord op Gaitán en over de eerste dagen van de daarop volgende bogotazo. In een korte recensie naar aanleiding van de uitgave van dit Stoep-nummer schrijft Tip Marugg het volgende: “Verder bevat dit nummer nog enige dagboeknotities betreffende de Colombiaanse Revolutie van Albert Helman. Een levendig relaas waarin de spanning niet ontbreekt; echter de de reden welke de Stoep-redactie ertoe bewogen heeft dit te publiceren, is ons volkomen duister.”
Zo ‘volkomen duister’ als Marugg de publicatie van Helman doet voorkomen is het allemaal niet. Het is duidelijk wat Helman in Bogotá deed en hoe het contact tussen hem en Engels tot stand is gekomen. Helman werd, zo meldt zijn biograaf Michiel van Kempen, in 1948 aangewezen door het Algemeen Bestuur van Suriname – de benaming die in die tijd werd gebruikt voor de regering van de Nederlandse kolonie – om de negende Pan-Amerikaanse Conferentie bij te wonen in Bogotá. Hij werd daartoe tijdelijk attaché aan het Nederlands Gezantschap in de Colombiaanse hoofdstad. Een historische conferentie, en niet alleen omdat zij de achtergrond vormt van de moord op de Gaitán en de bogotazo, maar ook omdat tijdens deze conferentie de Organisatie van Amerikaanse Staten zal worden opgericht.

75. Gorsira

Helman was in Colombia samen met de Curaçaose diplomaat Michael Gorsira

De reis van Paramaribo naar Bogotá voert Helman onder andere langs Curaçao, waar hij ontmoetingen heeft met verschillende mensen, onder wie Cola Debrot en Chris Engels. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Engels tijdens een van die ontmoetingen Helman om een bijdrage voor De Stoep heeft gevraagd. We kunnen op basis hiervan ook aannemen dat de observaties die samen de tekst “Colombiaanse Revolutie” vormen, nooit geschreven zijn als echte dagboekaantekeningen; het zal voor de schrijver van meet af aan duidelijk zijn geweest dat zijn teksten gepubliceerd zouden gaan worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de stijl van schrijven, wel direct betrokken, maar toch eerder journalistiek observerend en feitelijk dan emotioneel belevend, en uit de achtergrondinformatie die wordt gegeven en die duidelijk is bedoeld voor een publiek dat slechts gedeeltelijk op de hoogte is van de situatie in Colombia.
Op 29 maart arriveert Helman in Bogotá. Een kleine twee weken later, op 9 april, vindt de moord op Gaitán plaats. Helman zit als dat gebeurt aan de lunch. In zijn dagboekaantekeningen schrijft hij het volgende: “Zo kwamen wij omstreeks een uur bij het eethuis, waar wij een kleine lunch bestelden, een vrij taaie kip waaraan wij druk bezig waren, toen er buiten op straat enig rumoer ontstond. Wij lieten ons er niet door afleiden, maar hadden wel de smoor in, dat al het bedienend personeel naar buiten liep om te zien wat er aan de hand was. Van iemand die terugkwam hoorden wij, dat er een man op straat was doodgeschoten, en dat men de moordenaar meteen ter plekke had afgemaakt. Omdat een dergelijke soort van criminaliteit de laatste weken in Colombia aan de orde van de dag was, verontrustten wij ons niet te zeer, maar gingen kalm door met eten, […]. Even later bracht een ander echter de mededeling, dat de vermoorde Gaitan, de bekende volksleider en voorman der Liberalen was, en wij begrepen toen meteen, dat deze aanslag op klaarlichte dag, in het hartje van Bogota gepleegd, ernstige gevolgen kon hebben.”

 

gaitan2
En dat voelt Helman goed aan: die ernstige gevolgen laten niet lang op zich wachten. De moordenaar van Gaitán, de straatarme, psychisch labiele Juan Roa Sierra, wordt vrijwel direct ter plekke afgemaakt en al snel ontstaan er onlusten, die gepaard gaan met vernielingen, plunderingen en brandstichtingen. Helman is persoonlijk getuige van dit alles, en het is veelzeggend dat hij in de titel van zijn dagboekaantekeningen het woord ‘revolutie’ gebruikt. Tot een echte revolutie komt het echter niet.

 

Colombia Violencia

De Violencia van april 1948 in Colombia

Ondanks de gevaarlijke situatie kan Helman op 9 april de straat op. Woedende mensenmassa’s trekken al snel na de fatale schoten naar het regeringscentrum van Colombia, gelegen in de directe omgeving van het Plaza de Bolívar, enkele blokken ten zuiden van de plek van de moord. Gewerkt wordt er niet meer, gebouwen worden leeggehaald, winkels worden geplunderd en in brand gestoken, trams worden ondersteboven gegooid. Lege drankflessen worden bij wijze van wapen gebruikt door degenen die geen machete of iets dergelijks te pakken hebben kunnen krijgen. Bij de brandstichtingen worden de kerken gespaard. Helman noteert: “De woede ging klaarblijkelijk tegen de geestelijkheid, niet tegen het geloof.” Terug in het hotel blijkt dat de elektriciteit is uitgevallen. Helman vraagt zich af of hij in zijn kleren zal slapen of dat hij zich zal omkleden. Hij besluit toch maar ‘in zijn pijama te stappen’.
Als Helman de 10e april weer de straat op gaat, blijkt de toestand gevaarlijker dan de dag ervoor. Er wordt geschoten, maar door wie en op wie precies? Helman merkt op: “Het griezeligste was, dat nooit viel te merken vanwaar precies de schoten kwamen. Maar er was mitrailleurgeknetter bij, althans gepaf van automatische wapens, en die boezemden ons wel respect in.” En dat zijn de woorden van een man die zowel de Spaanse Burgeroorlog als de Tweede Wereldoorlog meemaakte.

 

El Tiempo

“Bogotá is half verwoest” “Dr. Gaitán lafhartig vermoord” “De Conferentie in Bogotá gaat door”

 

Op straat liggen lijken: “[…] nog voordat wij de achterzijde van het Eerste Park bereikten, zagen wij ook de eerste dode, als een hond op straat uitgestrekt liggen, languit, het gezicht half op het trottoir, voorover, met dikke slijmdraden uit zijn neusgaten en een kleine bloedvlek naast zijn hoofd. Niemand die zich erom bekommerde.”
Op 11 april, de laatste dag waarover Helman schrijft, is de situatie nauwelijks rustiger. Hij noteert: “Zondagmorgen zes uur, maar allesbehalve vredig. Het gevecht voor de deur blijkt nog in volle gang, maar tegen wie het troepje soldaten dat bezig is en achter een lage steenhoop dekking gezocht heeft, het precies gemunt heeft, is niet uit te maken.” Helman kan zijn hotel niet uit en dat hij nog ‘heelhuids’ is, is volgens hem gewoon ‘bloody luck’.

Terug naar Curaçao
Op 28 april kan Helman eindelijk Colombia verlaten en naar Curaçao vliegen. De gebeurtenissen in Bogotá zullen ongetwijfeld onderwerp van gesprek zijn geweest tussen Helman en zijn Curaçaose vrienden en bekenden. Helman zal tijdens een van zijn ontmoetingen met Engels zijn dagboekaantekeningen hebben overhandigd voor plaatsing in De Stoep. Het tiende nummer van de tweede serie van het tijdschrift, verschenen in oktober 1948, opent met de bijdrage van Helman; Engels vond de dagboekaantekeningen kennelijk zeer de moeite waard. Overigens verkeerde Helman in goed literair gezelschap, want naast gedichten van Charles Corsen, Oda Blinder, Marcel de Bruin en Luc. Tournier, bevatte dit Stoep-nummer bijdragen van Estelle en Cola Debrot.

Tot slot
Dankzij Albert Helman kreeg de Curaçaose lezer eind 1948 een levendig, spannend en uniek ooggetuigeverslag van cruciale gebeurtenissen in de geschiedenis van Colombia: de moord op Jorge Eliécer Gaitán en de bogotazo – gebeurtenissen die hun uitwerking hebben tot op de dag van vandaag. De vraag is wat Gaitán voor elkaar had kunnen krijgen in het toenmalige politieke systeem als hij de presidentsverkiezingen zou hebben gewonnen. Juan Gabriel Vásquez weet dat natuurlijk ook niet, maar durft wel te stellen dat Colombia er nu beter aan toe zou zijn geweest als Gaitán niet was vermoord: “este país sería un mejor lugar si no lo hubieran matado”.

Willem Bant is neerlandicus en hispanist en werkt in het Arubaanse onderwijs.

 

[Ingezonden brief van Willem Bant aan De Groene Amsterdammer:]

Albert Helman in Colombia
Terecht ziet Cees Zoon in zijn artikel over Colombia (de Groene, 31 augustus) de moord op presidentskandidaat Jorge Eliécer Gaitán in april 1948 in Bogotá als een van de beginpunten van de Violencia van de jaren vijftig en het daaruit voortvloeiende conflicto armado. Hij citeert García Márquez, die de moord van dichtbij meemaakte en er jaren later over schreef in zijn herinneringen Leven om het te vertellen. Wat Cees Zoon niet vermeldt, is dat er ook in het Nederlands verslag is gedaan van de gebeurtenissen. En wel door Albert Helman. Hij verbleef in maart-april 1948 in Bogotá en publiceerde later dat jaar onder de titel Colombiaanse Revolutie tien pagina’s (bewerkte) dagboekaantekeningen in het Curaçaose tijdschrift De Stoep.
Helman werd, zo meldt zijn biograaf Michiel van Kempen, in 1948 aangewezen door het Algemeen Bestuur van Suriname om de Pan-Amerikaanse Conferentie bij te wonen in Bogotá. Als op 9 april Gaitán wordt vermoord, zit Helman aan de lunch. In zijn dagboekaantekeningen schrijft hij: “Zo kwamen wij omstreeks een uur bij het eethuis, waar wij een kleine lunch bestelden, een vrij taaie kip waaraan wij druk bezig waren, toen er buiten op straat enig rumoer ontstond. Wij lieten ons er niet door afleiden, maar hadden wel de smoor in, dat al het bedienend personeel naar buiten liep om te zien wat er aan de hand was. Van iemand die terugkwam hoorden wij, dat er een man op straat was doodgeschoten, en dat men de moordenaar meteen ter plekke had afgemaakt. Omdat een dergelijke soort van criminaliteit de laatste weken in Colombia aan de orde van de dag was, verontrustten wij ons niet te zeer […]. Even later bracht een ander echter de mededeling, dat de vermoorde Gaitan, de bekende volksleider en voorman der Liberalen was, en wij begrepen toen meteen, dat deze aanslag op klaarlichte dag, in het hartje van Bogota gepleegd, ernstige gevolgen kon hebben.” Een vooruitziende blik, zo veel is zeker.
Dat de moord op Gaitán tot op de dag van vandaag gevolgen heeft, wordt door geen enkele Colombiaanse historicus ontkend. Hoe Colombia eruit zou hebben gezien als hij de presidentsverkiezingen zou hebben gewonnen, is natuurlijk de vraag. Schrijver Juan Gabriel Vásquez, op dit moment hét gezicht van de Colombiaanse literatuur in het buitenland, weet dat natuurlijk ook niet, maar durft in zijn laatste roman wel te stellen dat Colombia hoe dan ook een beter land zou zijn geweest: “este país sería un mejor lugar si no lo hubieran matado”.

Willem Bant
Aruba

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter