blog | werkgroep caraïbische letteren

Dansen als uitlaatklep – Leren van geschiedenis 59

door Hilde Neus

In de media is over het algemeen zeer negatief gereageerd op het ‘vieze dansen’ van leerlingen van een IMEAO-school aan de Kwatta. Tijdens een middagfuif, aan de vooravond van Onafhankelijkheid, hebben enkele opgeschoten tieners droog gesekst op kaboela-muziek van een life band. Momenteel treden bandjes gratis op voor scholen. Tieners in Suriname hebben bijzonder weinig vertier en gebruiken de feestjes als uitlaatklep. Als we ons realiseren dat dansen van alle tijden is, én van alle volken, komen we wellicht tot het besef dat het verbieden van dansen verre van de meest verstandige oplossing is.

Wel kan een school zorgen voor afspraken (samen op te stellen) met de leerlingen en daarbovenop leerkrachten aanstellen met overwicht om toezicht te houden op de naleving van die regels. Uitgelegd moet worden aan de tieners dat de context belangrijk is. Dansen op een huisfeest is anders dan in de publieke sfeer. Zeker als het gefilmd kan worden en breed verspreid via Facebook. Maar laten we niet hypocriet zijn, niemand van ons ziet dit voor de eerste keer. En laten we ook niet extra preuts doen. Vieze dansjes komen bij alle etniciteiten voor. Het verschil zit hem in de openbaarheid. Verbieden van dansen? Dat probeert men al eeuwenlang, zonder veel succes.   

Dansende slavinnen. Fragment van een diorama van Gerrit Schouten (1830). © collectie Stichting Surinaams Museum

Chogcqantste wijse

Raad Fiscaal Van Meel reageerde op 28 september 1739 op de euveldaden zoals beschreven in het bezwaarschrift van 28 juni van de burgerkapitein. De openbaar aanklager opperde de vraag wie de officieren waren die in bepaalde gevallen de andere militairen ‘soo quaade exempelen’ hadden voorgehouden. In plaats van hen te corrigeren is daar op de ‘chocqantste wijse’ de spot mee gedreven, waarbij ze zich in termen hebben uitgelaten, te vuil om ‘suivere ooren daarmede te profaneeren’ (bevuilen). Ook is het hem bekend dat op de Sociëteitsgrond een officier de negers en negerinnen die uit het veld kwamen in een kring heeft laten ronddansen en de laatste haar paantjes heeft laten afdoen en ‘alsoo met hare bloote schaemelheijt’ ten toon te stellen. Ondanks de bezwaren van de oppasser van die grond, heeft de militair zijn brutaliteiten voortgezet en zelfs de oppasser in de kring van naakte mensen gestuurd en hem ‘op de wijse der neegers te sweepen’. De fiscaal wilde getuigen ondervragen over deze kwestie en de militairen bij schuld verbannen uit de kolonie vanwege subordinatie en hen te laten berechten door de directeuren van de Sociëteit.    

Rumoer en overlast

Het kwam voor dat een ‘seer groote meenigte van slaven’ zich verzamelde en zich naar een plaats begaven, en daar tijdens hun bijeenkomsten vele ‘insolenties’ bedreven. Deze konden, wanneer die niet aangepakt werden, leiden tot ‘dangereuse gevolgen’, en als aanleiding dienen tot ‘gevechten, divertiën, deserties en vele andere disordres’. Daarom zou het Hof zware boetes hierop moeten stellen aan blanken die in de toekomst op hun gronden het baljaren of dansen toe zouden staan.

Er zijn weinig vergrijpen te vinden in de West-Indische Plakaatboeken die zo vaak herhaald zijn als dansen en baljaren. De eerste van de 16 verordeningen stamt uit 1698. Er mocht niet gedanst en getrommeld worden op zondag, of zonder toestemming van de gouverneur. Geluidsoverlast door deze handelingen werd strikt afgekeurd. Het gejoel zou anderen aantrekken, er was dus feitelijk een verbod op samenscholing. De overheid was bevreesd voor opstootjes, onder meer door overmatig drankgebruik tijdens de bijeenkomsten.

Regulering

Er was steeds toestemming én toezicht van een blanke vereist. De eigenaar werd verantwoordelijk gesteld voor het gedrag van de slaven. In Paramaribo waren de restricties groter dan op de plantages (in 1759 werd dansen in de stad verboden). Ook mochten er geen drank, ‘kostbare gebakken’ of andere eetwaren worden verdeeld. Het scheen dat sommige blanken hun tuinen ter beschikking stelden om te dansen, hier kwam straf op te staan. Ook het begraven van slaven werd aan restricties onderworpen, omdat dit vaak met veel geraas en getier gepaard ging. In 1760 waren er veel klachten over misbruik tijdens het baljaren, dit mocht voortaan niet vaker plaatsvinden dan om de twee maanden, en na toestemming van de Raad Fiscaal. Na 1770 wordt het beleid soepeler en werden zware restricties losgelaten. Dit kan gezien worden als een tegemoetkoming aan de slaven, mede om heftig protest te vermijden. Het veroorzaken van overlast was verboden, dat bleef zo. Ook nu nog. 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter