blog | werkgroep caraïbische letteren

Dan zal er geen slavernij meer zijn!

door Michiel van Kempen

Ruud Mungroo en Benny Ooft hadden veel gemeen. Ongeveer even oud – Mungroo werd geboren in ’38, Ooft in ’41 – verkregen beiden een degelijk onderricht in de Nederlandse taal door de fraters en beiden zouden zich literair bijna uitsluitend in die taal ontplooien. Uit hun schooljaren groeiden zelfbewuste, nationalistisch denkende mannen die zich strijdbaar inzetten voor hun politieke idealen, maar die `relaxed’ met die idealen omsprongen.

Plezierig in de omgang, beschikkend over een royale lach, niet de minsten onder de volgelingen van Bacchus, verrieden zij geen spoor van de hebi’s die sommige nationalisten tonen als figuren die niet helemaal lekker in hun vel zitten. Ook in het werk dat zij naar buiten brachten, lieten Ruud Mungroo en Benny Ooft een opvallende parallel zien. Beiden waren actief in de journalistiek en de filmwereld (Ooft als regisseur, Mungroo kortstondig als acteur in Pim de la Parra’s Wan pipel uit 1976). Beiden publiceerden één verhalenbundel (Afanaisa, respectievelijk Silhouetten). Beider belangrijkste werk tot op heden is een novelle die een belangwekkende overgangsperiode uit de Surinaamse geschiedenis verbeeldt: Oofts Avonden aan de rivier (1969) vertelt over de dreigende ontvolking van het binnenland na de komst van de stuwdam, Mungroos Tata Colin (1982) gaat over de beroeringen onder de slaven die hun vrijmaking voelen naderen. Nog een opvallende parallel tenslotte: de literaire productie van de zwagers is moeizaam tot stand gekomen en hun grootste werk is nooit verschenen.

Wijlen Benny Ooft zal zijn opus magnum, de roman Tussen palmen en dijken, nooit in druk zien. De roman De erfenis van Ruud Mungroo was volgens uitspraken van de auteur al in 1987 voltooid (een fragment ervan stond in dat jaar in het Surinamenummer van het Vlaamse tijdschrift Deus ex Machina), maar is ook nooit ter perse gebracht.

Tata Colin verscheen in 1982 en werd in 1989 herdrukt. Het boek was Ruud Mungroos hoogste literaire gooi tot op dat moment. Tata Colin overtrof de korte novelle Het raam aanzienlijk in omvang èn kwaliteit. Op het spoor gezet door een artikel in het Bulletin van het Rijksmuseum, Amsterdam was Mungroo aan het gegevens-verzamelen geslagen over de gebeurtenissen die zich in de jaren ’30 van de 19de eeuw in Coronie hadden voorgedaan rond de charismatische figuur van Tata Colin. Het verhaal speelt zich af in jet jaar 1835 op de plantage Leasowes. Honend spreekt de slaag George over de vrijheid die `een dwaas als Colin’ de slaven in het vooruitzicht heeft gesteld. De lezer wordt middels een flashback meegenomen naar drie jaar eerder, 1832, het jaar van de grote brand van Paramaribo, zoals bekend (en door Rikken in zijn roman Codjo, de brandstichter in 1903 verhaald) aangestoken door Kodjo, Mentor en Present. Tata Colin heeft in die brand het voorteken gezien van de naderende bevrijding. Maar de planters voelen de onrust in de lucht zitten en William Mackintosh, met de verraderlijke Kwadjo aan zijn zijde, zorgt ervoor dat Colin een flinke aframmeling krijgt. In een korte flashback (pp. 34 36) binnen de grote flashback (pp. 4 36) zien we Colins gedachten teruggaan naar hoe hij uit Afrika geroofd werd en als slaaf naar Suriname werd gebracht. Na zijn wrede straf verliest Colin voor drie jaar zijn spraakvermogen. In die tijd verkrijgen de slaven in de Engelse koloniën hun vrijheid. Op zekere dag begint Tata Colin weer te spreken. Als teken van zijn onafhankelijke geest steekt hij zijn huisje in brand. Hij wordt opgesloten in het negerziekenhuis. Van daaruit tracht hij de andere slaven moed in te spreken en profeteert hij de naderende opstand. Maar door het verraad van de slaag George worden hij en zijn medestanders in de ketens geslagen en naar Paramaribo vervoerd om berecht te worden wegens samenzwering. Tata Colin wordt ter dood veroordeeld (wat er van de anderen wordt, horen we niet), maar het vonnis kan niet voltrokken worden, zoals de oude slavin Peggy verhaalt:

Luister goed, en vertel aan de anderen dat Tata Colin twee dagen geleden Suriname heeft verlaten. Zonder dat de deur van de gevangenis werd geopend, stapte hij door de muur heen naar de rivier en liep over het water naar zee. Hij zal terugkeren wanneer de granmaster en de officiersster aan de hemel samenkomen. Dan zal er, zoals hij ons dat jaren geleden voorspeld had, geen slavernij meer zijn!

Als het gaat om de geschiedenis van Suriname, dan ligt er nog veel terrein braak voor de Surinaamse schrijvers. Veel heldenlevens zijn nog nooit tot onderwerp van een literair verhaal gemaakt, terwijl de herdrukken van Johan Hokstams Boni, Cynthia McLeods Hoe duur was de suiker? en andere romans, Clark Accors De koningin van Paramaribo en ook Tata Colin bewijzen dat er een bijzonder geinteresseerd lezersvolk voor bestaat. De novelle van Ruud Mungroo (want het gebeuren is te beperkt van omvang en de karakters zijn te weinig uitgewerkt om van een roman te kunnen spreken) is een waardevolle bijdrage in literaire vorm aan de geschiedschrijving van Suriname. Het mythische einde de geest van Colin die over de wateren terugzweeft naar Afrika geeft het juiste perspectief aan de hoopvolle verwachting die Colin in de harten van de slaven gelegd heeft en die uiteindelijk in 1863 haar inlossing vond.

Jammer is dat de herdruk niet te baat is genomen om een aantal oneffenheden glad te strijken. Op een aantal plaatsen gaat de stijl in de richting van het cliché: striptaal als `smerige honden’, `Gevangen in de greep van de angst’, `bittere woede’, `jammerlijk verdronk’. De stijl vertoont ook wat onhandigheden. Neem deze zin: Wat zal ons een teken zijn, Tata Colin, zeg het ons zodat we het aan hen die wanhopen, en zich door de blanken die twee oogsten geleden in Coronie aankwamen, laten dopen, omdat ze zijn gaan twijfelen aan onze overwinning, kunnen vertellen. Het is natuurlijk een zin die niemand ooit uit zijn strot kan krijgen. Klunzig is ook: Hij voelde hoe haar nagels zich in zijn vlees boorden, langzaam zakten ze op de vloer neer. Nagels die op de vloer zakken? Enkele taal en drukfouten zijn in de heruitgave niet rechtgezet, maar echt vervelend is de slordige manier waarop wordt omgesprongen met de tijdsaanduidingen. De al eerder vermelde grote flashback speelt zich af in het jaar 1832. Daarin lezen we (p. 19): het feit dat de slavernij volgend jaar wordt afgeschaft in de Britse koloniën. Het volgend jaar is dus: 1833. Maar die afschaffing vond pas plaats in 1834! Als die flashback dan voorbij is, zijn we dus weer terug bij het begin: het jaar 1835. Dan staat er opeens weer (p. 37): Zwoegend op de velden en in de katoenloodsen gingen er drie jaren voorbij. Maar die drie jaren zijn gerekend vanaf 1832! Er had dus moeten staan: waren er drie jaren voorbijgegaan. Overigens is de zin ook anderszins een tenenkrommer: onderwerp is `drie jaren’ en dan zouden dus die drie jaren hebben zitten zwoegen in de katoenloodsen… Geheel correct had de zin dus moeten luiden: Zwoegend op de velden en in de katoenloodsen hadden de slaven drie jaren voorbij zien gaan. Zij die schrijven niet als een vak zien vinden dit soort opmerkingen muggenzifterij. Het zij zo, ik neem een boek van de eerste tot de laatste bladzijde serieus.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter