blog | werkgroep caraïbische letteren

Dag der vrijheden, Mansipasi of Keti Koti

door Bris(path) Mahabier

 

Masra, ju ati no mun bron
te m’ sa aksi f’a du kon
tak mi totro
na katibo
ben kan doro so wan ten,
…so wan pen!

Masra, ju ati no mu bron
Ma sortu sabi
Mi totro ben abi?

Heer, Gij moet niet boos zijn
als ik u soms vraag hoe ’t komt
dat mijn voorgeslacht
in slavernij
zo’n tijdperk kon doorstaan,
… zóveel pijn!

Heer, Gij moet niet boos zijn,
maar wat wist
mijn voorgeslacht?
(Deze vertaling is van Albert Helman.)

Ik ben geen bewonderaar van poëzie, maar er zijn bepaalde gedichten, dichtbundels en romans uit de Surinaamse literatuur waar je, ook al ben je een leek op het literaire vlak, onmogelijk omheen kan. Zonder het werk van alle andere dichters en schrijvers tekort te willen doen. Het bovenstaande gedicht, waarvan ik het middendeel heb weggelaten, koester ik langer dan vier decennia. De historische inhoud, de religieuze vraagstelling en de opgeroepen sfeer maakten al bij de eerste lezing diepe indruk op me. Toen had ik nog geen Nederlandse vertaling bij de hand. Die kreeg ik later onder ogen. Het was alsof ik meegezogen werd en mij gewillig liet meevoeren naar een oude kerk van de Evangelische Broedergemeente in Paramaribo, om op een van de oude bruine houten banken plaats te nemen om de woorden die Trefossa vanuit de zaal uitsprak, zijn vraagstelling moreel te onderstrepen. Eigenlijk had hij deze ondersteuning niet nodig, want dit gedicht is, ondanks zijn subtiliteit in woordkeuze zo krachtig, zo betekenisvol. Trefossa’s woorden zijn uit mijn hart gegrepen. Er gaat geen jaar voorbij, of ik met 1 juli in het vooruitzicht, de dag waarop de Afro-slavernij in Suriname in 1863 werd afgeschaft, vooral aan dit gedicht denk. Soms herlees ik het meer dan een keer om daarna verder te bladeren in mijn slavernijboeken.

Trefossa

Trefossa heb ik in mijn leven slechts twee keer gesproken. De eerste keer in een formele situatie: hij onderzocht en beoordeelde samen met een Hollandse frater mijn toenmalige magere taalkennis op het examen voor de hulponderwijzersakte in 1961. Tien maanden later, in 1962, zag ik hem onverwacht weer. Ik stapte de boekhandel Varekamp & Co uit en herkende hem direct. Hij, in een wit overhemd met stropdas, stond naast zijn fiets bij de hoofdingang in de schaduw van een boom. Ik groette hem een beetje verlegen. Of ik hem herkend had? ‘Ja, meester’, zei ik prompt. Hij glimlachte even. Toen sprak hij over mijn succesvolle vierderangexamen: het laagste cijfer was een zes en nota bene voor Nederlandse taal, het vak dat hij doceerde in het middelbaar onderwijs. Met zijn bebrilde vriendelijke ogen keek hij mij aan en met zijn zachte, rustige stem gaf hij mij twee waardevolle taaladviezen. Vervolgens keek hij naar het pakje in mijn hand en vroeg onverwacht welk boek ik gekocht had.

Ik liet hem mijn Zuid-zuid-west, een klein pocketboekje, zien. Trefossa vertelde mij, dat hij de schrijver van dit boek persoonlijk kende. In 1975 hoorde ik van een Leidse student Nederlandse taal, dat Henny de Ziel heen was gegaan. Toen ik dit bericht vernam, was het alsof ik iemand had verloren die ik heel goed had gekend. Dat was zeker niet waar, maar dat gesprek bij de boekhandel in de Domineestraat zal ik nooit vergeten. En mijn dank voor die twee taaladviezen waar ik veel aan heb gehad. Nu realiseer ik me, dat ik Henny de Ziel toentertijd hiervoor niet heb bedankt. Kennelijk uit onbekendheid met goede omgangsvormen. Ja, mijn boiti-herkomst heeft mij vaak in nieuwe situaties parten gespeeld. Deze meester zal mij deze tekortkoming niet kwalijk hebben genomen. Gelukkig heb ik bij het afscheid nemen nog ‘dag meester’ gezegd tegen de man met een ‘tiri-mentaliteit’.

 

 

Trefossa is ook de dichter van het tweede couplet van het Surinaamse volkslied: Opo kondréman un opo, Sranan gron e kari un. Dit couplet schreef hij op instigatie van dr. ir. Frank Essed. Hierin wordt de (gewenste) eenheid van het Surinaamse volk en zijn verbondenheid met het grondgebied benadrukt.
Deze column begint met twee fragmenten van ‘Kalfaria’, een gedicht van Trefossa uit zijn bundel Trotji (1957). Met een klein aantal en opvallend eenvoudige woorden uit het Sranantongo raakt Trefossa (schrijversnaam van Henny de Ziel, 1916-1975) zeer trefzeker de emotie van de lezer. Vervolgens word je onmiddellijk tot reflectie gedwongen, dan merk je de diepgang van dit gedicht. De dichter is op zoek naar een antwoord op een fundamentele vraag, die hem en zijn voorgeslacht raakt. Tegelijkertijd word je week: je beseft direct, dat het hier om een afschuwelijk instituut gaat, de Afro-slavernij in Suriname en in heel Amerika. Slaaf zijn vanaf de geboorte tot bejaard zijn, dan pas werd je afgedankt. Dit geldt niet voor de zoutwaterslaven, die het eerste deel van hun leven in West-Afrika hadden doorgebracht voordat zij door Europese slavenhalers en hun Afrikaanse handelspartners gedwongen aan de Middle Passage begonnen. In eigendom toebehoren aan een vreemde blanke meester, die je als een minderwaardig mens beschouwde. Eerlijkheidshalve dient vermeld te worden, dat er in Suriname ook een beperkt aantal mulatten en zwarte slavenmeesters zijn geweest. Ook enkele gouverneurs van Suriname hebben plantages en slaven in bezit gehad. Slaaf zijn betekende: in beginsel je hele leven in onvrijheid doorbrengen. Een ander individu, jouw meester, beschikte niet alleen over jouw arbeid, maar ook over jouw lichaam en leven. Je was zijn eigendom, zijn bezit. En dan generaties achter elkaar. De zwarte slavernij in Suriname heeft drieënhalve eeuw geduurd! Ongeveer 250.000 slaven hebben op honderden plantages moeten werken. Alle plantages in Suriname, meer dan 500, zijn door de slaven aangelegd. Ook Magentaweg en alle boiti’s in het district Wanica waren vroeger plantages en zijn door slavenarbeid tot stand gekomen. In Magenta zijn er – helaas – weinig mensen die dit weten. Anderen twijfelen zelfs aan de juistheid van deze opvatting. Ik durf niet te beweren, dat mijn beide ájá’s, náni en nána (grootouders) in hun vijf contractarbeidersjaren het even zwaar hebben gehad als de Afro-slaven en dat zij dezelfde gruwelijkheden hebben meegemaakt. Nee, ájá: ik wil mij niet schuldig maken aan naïviteit en vertekende geschiedschrijving. Ajá, je zou zeker geen waardering voor mij hebben als ik mij als een ‘ghappakku’, een onnozele, zou gedragen door het doen van historisch gezien absurde uitspraken.

 

Suriname. Foto © Michiel van Kempen

Dit gedicht van Trefossa roept bij mij iets van een smeekbede op. De dichter, een kerkelijke zachtaardige christen, stelt ootmoedig en zich verontschuldigend een essentiële, historische en religieuze vraag aan zijn … God. Immers, Hij is alleswetend en uiteindelijk verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van onze aarde, van de hele mensheid van nu en vroeger. Trefossa weet als een goed opgeleide docent wat het doel van de slavenhandel en de slavernij was en wie de schuldigen waren van het op grote schaal veroorzaakte onmenselijke leed. Desondanks stelt Trefossa een oprechte vraag aan zijn God. (Eigenlijk ook aan de God van mijn hindoefamilie, die steeds beweert, dat er slechts één God is, maar dat de wijze mannen en vrouwen hem verschillende namen hebben gegeven. Ik, als een ongelovige, heb het recht om mijn familie voor te houden, dat wij mensen de goden geschapen hebben en niet andersom.) Deze stap van Trefossa vind ik niet alleen moedig, maar ook bemoedigend. Als gelovige mag je jouw God niet ontzien. Volgens mij vraagt deze dichter op een fijnzinnige manier om verantwoording. Hoe kon de Almachtige deze slavernij hebben toegestaan en eeuwenlang getolereerd? Hoe kon Hij de slavenhalers en slavenmeesters hun gang laten gaan? Zij hebben er materieel profijt van gehad, anders ga je niet tweeënhalve eeuw slavenhandel en drieënhalve eeuw slavernij bedrijven. Nederlandse reders uit o.a. Amsterdam, Middelburg en Vlissingen hebben een half miljoen slaven naar de Nieuwe Wereld vervoerd. Het kan waar zijn, dat de Nederlandse staat geen direct profijt heeft gehad van de slavernij in Suriname. Particulieren, delen van de toenmalige bourgeoisie, wel. Ik denk bijvoorbeeld aan Johan Maurits van Nassau, die veel rijkdom in de Nederlandse kolonie Pernambuco in Brazilië vergaarde. Met dit geld betaalde hij de bouw van het prachtige Mauritshuis (het Suikerhuis) in Den Haag.

Johan Maurits van Nassau. Portret van Jan de Baen.Waarom greep Jahwe niet in om een einde te maken aan de negerslavernij in Amerika, Afrika en het Midden-Oosten? Slavernij is van alle tijden, volken en oude culturen. Dat Hij het niet gedaan heeft, staat absoluut vast. Deze mensenhandel werd om materiële en morele redenen afgeschaft. De bijdrage van de abolitionisten mag niet miskend worden. Met de afschaffing van de slavernij had God geen bemoeienis. Ook de bijdrage van calvinistisch Nederland was in dezen verwaarloosbaar. Nederland heeft nauwelijks abolitionisten gekend. Vrijheid, gelijkheid en broederschap van de Franse revolutionairen en de Nederlandse patriotten van Willen Daendels hebben geen invloed uitgeoefend op het leven in Suriname en Nederlands-Indië. Hier was kennelijk de economische uitmergeling groter dan in de West.
Integendeel: Nederlandse dominees hebben met citaten uit het Oude Testament geprobeerd om de negerslavernij te rechtvaardigen. Hierbij denk ik o.a. aan de Vloek van Cham. Vertwijfeld vraagt Trefossa zich dan ook af, waarom dit vreselijke lot zijn voorgeslacht moest treffen. En ik voeg hieraan toe: waarom er geen goddelijke interventie kwam. Het recht van kritische bevraging heeft Trefossa als een gelovige zeker. Wij weten, dat dezelfde god Jahwe eerder in de voorchristelijke geschiedenis in een vergelijkbare situatie t.g.v. Zijn trouwe gelovigen ingegrepen had. Ik denk hierbij aan het boek Exodus van het Oude Testament, dat verhaalt over de onderdrukking en uitbuiting van de Israëlieten in het Egypte van de farao’s. Eerst heeft de God van de joden met zeven gruwelijke plagen de Egyptenaren op andere gedachten willen brengen. Helaas bleken Godsmiddelen niet effectief. Toen heeft Jahweh planmatig de emigratie van joden uit Egypte onder leiding van Mozes, met wie hij een verbond sloot, begeleid. Greep Hij in omdat het om een bijzonder volk, het door Hem uitverkoren volk ging? Weer een onderscheid tussen joden en niet-joden. Dat God met een culturele voorkeur heeft gewerkt, kan door mij moeilijk aanvaard worden. Het jodendom en de islam stonden slavernij toe.

 

De Israëlieten verlaten Egypte. Schilderij van David Roberts (1828).

Een even verwerpelijk soort onderscheid zien we ook in andere grote godsdiensten. Gunstige rechtsregels voor de gelovigen, d.w.z. voor Gods eigen aanhang die zich volledig aan Zijn wil onderwerpt en ook bereid is voor Hem te strijden en andere strenge voorschriften voor homoseksuelen, veelgodendienaars, afvalligen en ongelovigen. Ik ben van mening, dat niet de gelovigen hun God en Zijn leer op een gewelddadige manier moeten beschermen, maar het moet juist andersom zijn. En dan zonder geweld. Een veel voorkomende opmerking is, dat deze godsdienst vrede predikt. Volgens mij is dit juist, maar de beoogde vrede geldt voor de eigen geloofsgemeenschap die zich van landsgrenzen weinig of niets aantrekt. In de hindoecultuur gelden zachte normen en sancties voor brahmanen. Alleen zij mogen als intermediairs tussen de gelovigen en hun God en Zijn vele verschijningen in vele vormen en kleuren optreden. Voor een dobbelzuchtige kroonprins had God in de persoon van Krishna alles over. Ondanks een belofte heeft Krishna voor de lijdende hindoemassa, in daadwerkelijke zin niets betekend. Hij is nooit geïncarneerd om hen te bevrijden van inheemse en buitenlandse onderdrukking, uitbuiting en knechting. Ook niet toen decennia lang systematisch mandirs (hindoetempels) geplunderd en godenbeelden vernietigd werden. Ook Bajrang Bali, die in staat was de stad Lanka in brand te steken en met een groot deel van een gebergte in zijn hand honderden kilometers zuidwaarts te vliegen, was in geen velden of wegen te bekennen.

 


Volgens mij hebben grote godsdiensten noch in het verleden noch in onze tijd garant gestaan voor de vrijheid van het individu. Vrijheid, zoals wij die in Nederland en in Suriname kennen en beleven, is iets van de moderne tijd. Onze vrijheid heeft zeker iets te maken met het Verlichtingsdenken en met de democratische inrichting van onze samenleving. Elke denkwijze of maatschappelijk stelsel dat zich niet laat harmoniëren met ons democratisch systeem, dient bekritiseerd en bestreden te worden. 1 juli, de Dag der Vrijheden, Mansipasi of Keti Koti heeft niet alleen voor Surinamers, maar ook voor de Surinaamse Nederlanders als het gaat om vrijheid een bijzondere betekenis; evenzo 5 mei uit de Nederlandse historie. Elk volk heeft voor het terugwinnen van zijn vrijheid zware offers moeten brengen. In Suriname hebben de marrons door hun vastberadenheid, guerrillatactiek, betere kennis en benutting van de natuurlijke omstandigheden de koloniale machthebber gedwongen om de vrijheid, die zij hadden verworven, middels officiële verdragen te respecteren en te formaliseren. Het is niet veel gevraagd om jaarlijks op 1 juli, op de Dag der Vrijheden even stil te staan bij bepaalde gebeurtenissen uit onze geschiedenis. Enige bezinning op deze dag over het slavernijverleden van Nederland en Suriname lijkt mij wenselijk. Het is betreurenswaardig, dat velen in Suriname deze dag als een ‘gewone’ officiële vrije dag laten voorbijgaan, zonder enige reflectie. De Dag der Vrijheden, of beter gezegd Mansipasi of Keti Koti, is historisch en politiek-symbolisch te belangrijk om het alleen in feestgedruis te laten verlopen. Het is vanzelfsprekend, dat er traditiegetrouw gefeest dient te worden. Het is de emancipatie van 1863 die we feestelijk herdenken, maar er moet ook ruimte zijn voor daadwerkelijke bezinning, bewustwording van het slavernijverleden. Dit vind je dan ook terug in de vele toespraken bij kransleggingen. Volgens mij kunnen ‘prasiri’ (plezier hebben) en ‘denki’ (nadenken over), liever op één dag, elkaar goed aanvullen. Hetzelfde geldt ook voor 5 juni, de immigratiedag van de Hindoestanen in Suriname. Beide nationale dagen mogen in de herdenking en viering niet beperkt blijven tot een bepaalde etnische groep. De benaming Dag der Vrijheden is een compromis geweest tussen twee politieke machthebbers: J. Lachmon, die onder grote druk stond van de Actie Groep van jonge Hindoestaanse intellectuelen, die voorstanders waren van een evenwichtige cultuurpolitiek en J.A. Pengel die de Surinaamse politiek van 1958 tot 1969 heeft gedomineerd. Ik heb de laatste jaren de indruk, dat de Nederlandse benaming de Dag der Vrijheden steeds meer terrein verliest aan de oude, sterk aan de Surinaamse etnische identiteit appellerende termen Mansipasi en Keti Koti.

Den Haag, 1 juli 2017

1 comment to “Dag der vrijheden, Mansipasi of Keti Koti”

  • Hallo Bris, in de wereld met zoveel ellende is er geen god of opperwezen en als die bestaat dan is het een sadistisch wezen. Trouwens, op 30 juni (de Dag van Besef) wordt in Amsterdam op het Surinameplein bij het Nationale Monument van Besef al 25 jaar een ceremonie gehouden om de periode van slavernij te herdenken. Roy Ristie is een van de initiatiefnemers. In een haast informele en losse zetting worden bloemen en kransen geplaatst bij het monument; de naam van Chan Choenni werd ook genoemd om een bosbloemen te leggen, maar ik heb hem dat niet zien doen in de registratie van die dag die op Facebook is gepost. Er werd gezegd dat op 30 juni de slavernij wordt herdacht en dat op 1 juli de afschaffing wordt gevierd. Vergelijkbaar met de dodenherdenking op 4 mei en viering van de bevrijding van Nederland op 5 mei.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter