Coronie in de literatuur
door Els Moor
‘De Fuik’
Het verhaal ‘De Fuik’ van Eddy Bruma (1925-2000) verscheen voor het eerst in 1952 als ‘De fuke’ in het Fries, in het Surinamenummer van De Tsjerne; vier jaar later in het Nederlands in de bloemlezing Meesters der negervertelkunst en in het Sranantongo als ‘Maswa’ in het tijdschrift Tongoni (1958). De Nederlandse versie is ook verschenen in Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en in Mama Sranan (1999), beide samengesteld door Michiel van Kempen.
Het verhaal gaat over de urbanisatie die in die tijd het traditionele leven in de districten bedreigt. De centrale figuur in het verhaal is oom Safrie. Stadsbewoners die geen respect hebben voor de voorouders, komen grond kopen, maar Safrie jaagt hen weg. De enorme droogte dreigt echter funest te worden voor het landbouwersbestaan. Zelfs Joewan die door oom Safrie is grootgebracht alsof hij zijn eigen zoon was, vertrekt richting stad. Dat doet oom Safrie veel verdriet.
Eddy Bruma maakte in 1960, ter gelegenheid van de 1-juli-viering van de beweging Wie Eegie Sanie een toneelbewerking van het verhaal over de Coroniaanse vrijheidsheld Tata Colin.
Tata Colin
In 1982 verscheen het boek over Tata Colin van Ruud Mungroo (1938-2003). In 1989 werd het herdrukt. De schrijver deed voor zijn novelle onderzoek naar de gebeurtenissen die zich in de dertiger jaren van de 19de eeuw afspeelden rond de legendarische, charismatische figuur van Tata Colin. Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in 1835, op plantage Leasowes. De slaven daar krijgen moed naar aanleiding van de berichten die uit Paramaribo doorsijpelen over de brand van 1832, aangestoken door Codjo, Mentor en Present en ze gaan zich onder leiding van Tata Colin inzetten voor vrijheid. Dit leidt tot grote ongerustheid onder de slavenmeesters.
Solo een liefde
De tweede roman van Tessa Leuwsha, Solo een liefde, verscheen in 2009. De hoofdfiguur in deze roman, de jonge vrouw Solana, is sterk geworteld in Coronie. Ze is geboren op plantage ‘Paradise’, die een grote rol in haar leven blijft spelen. Het is een roman over een liefdesrelatie die ook, ingebed in het verhaal, veel informatie geeft over Coronie en de geschiedenis van het district. In de terugblikken naar Solana’s overgrootvader Riedewald Cummings, die na het vertrek van de plantage-eigenaar naar Nederland de verantwoordelijkheid voor de plantage Paradise heeft, zit veel informatie over de zware tijd wanneer de verzilting van de grond begint, de kokospalmen ziek worden en de katoenverkoop daalt. Hij verlaat de plantage en laat de verantwoordelijkheid aan een ander. Dat zie we steeds. Ook Solana’s moeder vertrekt en laat de verantwoordelijkheid voor de plantage aan haar jonge dochter. Solana zelf komt later met haar geliefde in Frimangron terecht, buurt voor ‘vrije negers’ in Paramaribo, maar Coronie laat haar niet los. Het is een boeiend geschreven roman vol diepte en informatie.
Dichters
Enkele bekende Surinaamse dichters zijn afkomstig uit Coronie. Michaël Slory (1935) is er een, die ‘Koronie kawina’ schreef, opgedragen aan kawinazanger Bigi Jones, een lang kawina-achtig gedicht in het Sranan en Nederlands. Iedere tweede regel luidt: ‘Mi ben dape, bato, gongote!’, ‘Ik was er ook bij, waarachtig wel!’ Dat geeft het gedicht een prachtig ritme.
Sombra (1939) dichter en voordrachtskunstenaar in het Sranan en bekende persoonlijkheid binnen de Schrijversgroep 77, heeft gedichten geschreven over zijn geboortedistrict en een verhaal ‘Futumarki fu grebi’ dat hij vaak vertelt, staat in vertaling van Michiel van Kempen onder de titel ‘Voetsporen naar het graf’ in de bundel Hoor die tori! (1990). Het is een echte ‘ondrofinitori’, ‘ondrofini poti mi na skoro/ Sabi so poti mi sidon na bangi.’zijn de laatste woorden in het verhaal van de jager die door ondervinding wijs wordt.
Trudi Guda (1940) is niet afkomstig uit Coronie, maar in haar prachtige bundel poëzie Vogel op het licht, staat wel het korte gedicht:
Strand bij Coronie
Dragen vogels de wind
koelt de zee het strand
Vrijen vogels de wind
zoent de zee het zand, het zand, het zand
En dan Jozef Slagveer (1940-1982): hij was journalist en dichtte ook. Hij was afkomstig van Coronie en hield van zijn district. De laatste strofe van zijn gedicht ‘Totness’ luidt:
[…] hier wil ik sterven
met erebogen
van kokospalmen
dit is mijn land
mijn eigen land
niemand die me
dit ontnemen kan
Hij stierf op 8 december 1982, niet in zijn land met erebogen van kokospalmen, maar vermoord in Fort Zeelandia.
De kindergedichten, resultaten van de workshops van Celestine Raalte in de verschillende scholen van Coronie, staan in het ‘Intermezzo’ van Dromers Doemdenkers en Doorzetters. Lees ze! Ze zijn prachtig. Zulke initiatieven maken de slapende literatuur wakker!
[ook in de Ware Tijd Literair, 12 maart 2011]