blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (6)

door Willem van Lit

In dit deel sluit ik de theoretische beschouwing over insularisme, tribalisme en nationalisme af en introduceer ik het eerste deel van mijn kritiek op een beschouwing over de tambú zoals die door S.S.P. Girigori is verwoord in een thesis.

Hard werken aan onevenwichtigheid (vervolg)

Neiging tot isolatie leidt tot kwetsbaarheid en instabiliteit. Dat is wat Taglioni (zie hiervoor in dit hoofdstuk) zegt over insularisme. Isolatie betreft vooral de relatie tot de omgeving buiten het gecollectiviseerde verband van de gesloten samenleving. Voor eilanden (en de archipel) is dit risico voor instabiliteit nog groter. Er is een analogie met nationalisme: het conflict met de omgeving is de motor tot de vorming van de gesloten samenleving zelf, die streeft naar interne continuïteit en hechting. De relatie tot de omgeving is inherent instabiel. Voor de vorming van natiestaten is oorlog de motor. (Europa heeft dat op een bloedige manier ervaren). Instabiliteit ten opzichte van de omgeving is het eerste effect van insularisme.

Een tweede effect is dat van interne polarisatie. Men moet als gevolg van het latente onbehagen met het verleden en de bestaande situatie de geest van verzet aanmoedigen. Het separatisme als militante strategie staat centraal. Deze verzetscultuur vindt zijn oorsprong in het traumatische verleden, waarbij onderdrukking en knechting tot woedecomplexen hebben geleid. Hierdoor moeten interne tegenstellingen uitvergroot worden.

Als derde effect noem ik het in standhouden van de interne orde; dat is de collectivistische schikking van de sociale structuur en de daarbij behorende morele code. Hierbij moet men dwang en ook soms geweld uitoefenen op de groepen om de “natuurlijke harmonie” te handhaven. Iemand die zich aan de orde onttrekt of die niet deelneemt aan de bedoelde opvoeding en vorming, wordt gestraft.

Instabiliteit ten opzichte van de omgeving (waarbij eilanden extra kwetsbaar zijn), militant separatisme en het uitoefenen van dwang op de eigen bevolking; dat zijn uiteindelijk de effecten van nationalisme, tribalisme en insularisme. Men moet hard werken aan de realisatie van de utopie. Met deze constatering ben ik weer terug bij de bevindingen bij de ziekmakende omstrengeling, een status die vanuit dit perspectief bekeken een patstelling is bij het gevecht om de open samenleving; het is het krachtenveld van het kritisch dualisme.

De genoemde kenmerken en effecten komen in allerlei gedaanten en ontwikkelingsstadia voor. Ook de intensiteit van de bewegingen kan sterk variëren. Vanuit dit complex van begrippen zullen we verder naar de situatie op de Caribische eilanden gaan kijken.

De tambú als totem

Het gaat om de zoektocht naar het gezamenlijke geluk, waarbij men de angst en de trauma’s van de geschiedenis en het onbehagen met de bestaande situatie tracht te overwinnen. S.S.P. Girigori schreef in het kader van zijn Latijns-Amerikaanse en Caribische studie een proefschrift over de tambú[1]. Dit is een muzieksoort die afkomstig is van Afrika en die vooral op Curaçao, maar ook nog op Bonaire wordt beoefend. Hij is meegebracht door de West-Afrikanen die in slavernij werden afgevoerd. Het voornaamste instrument is de trom (waaraan de muziek zelf ook voor een deel zijn naam – tamboer in het Nederlands – aan ontleent, zoals ook Girigori zegt). Later is daar als instrument de chapi aan toegevoegd. Dit is een ijzeren hak die bij de bewerking van het land wordt gebruikt. Door op het blad van de chapi met een metalen voorwerp te slaan, hoort men een scherp metalig geluid dat ritmisch wordt gebruikt. De muziek kent een hoog ritme en wordt slechts door enkele spelers uitgevoerd. De tambú komt het best tot zijn recht in een kleine kring van toehoorders die men hierdoor ook mee voert in het ritme en de ambiance. Dit gaat gepaard met handgeklap, dansen en het stampen met de voeten.

De opzet van het onderzoek van Girigori is erop gericht aan te tonen hoe de tambú zich heeft ontwikkeld in de loop der jaren. Het onderliggende motief is echter een pleidooi voor de tambú als middel voor de vorming van een gemeenschappelijke identiteit op Curaçao. Deze intentie zit besloten in onder andere de subtitel van de thesis: Constructing a Collective Ethnic Identity for Curaçao. In de introductie van het geschrift en bij de bespreking van de doelstelling komt dit aspect niet expliciet aan de orde. De schrijver besteedt echter wel veel aandacht aan zijn uitgangspunt van denken bij dit thema en dit komt kortweg op het volgende neer: muziek vertelt iets over de aard en de ziel van een gemeenschap of samenleving. Als die samenleving verandert, dan zal de aard van het muziek maken navenant veranderen. In de kern echter weerspiegelt de muziek toch steeds een deel van de tradities en authenticiteit van de gemeenschap, waarin de muziek geworteld heet te zijn. Girigori noemt dit de etnische identiteit die gereflecteerd wordt in de muziek.

De tambú is als muzieksoort een van de elementen die de etnische identiteit van de Afro-Caribische gemeenschap op Curaçao weerspiegelt. Tambú is een leefwijze, een leefstijl die diep verankerd is in die identiteit. Dat is wat Girigori zegt.

Hij worstelt in zijn liefde voor de muzieksoort met het probleem van de schaamte, de woede, het traditionalisme en de voortdurende ontwikkelingen van sociale en culturele structuren. Het probleem van de ziekmakende verstrengeling is verweven met de strijd om de open samenleving. De schrijver erkent namelijk in zijn conclusies dat de veranderingen van maatschappelijke structuren onvermijdelijk zijn. En die veranderingen verlopen snel onder invloed van de globalisering (de sociaaleconomische dynamiek). Hij erkent ook dat je daar open voor moet staan. De tambú zal mee veranderen [2]. Het is geen kwestie van goed of kwaad; de tegenstellingen tussen de oudere tambú-beoefenaars en de jongeren zijn er gewoon. Girigori zegt dat zij meer voor elkaar moeten open staan als het gaat om accepteren en waarderen van de veranderingen en de ontwikkelingen in de leefwijze van de tambú.

Vervolgens maakt hij bij deze conclusie een wat merkwaardige wending. Hij zegt dat we de invloeden van buiten op de leefstijl van mensen (de tambú zelf dus) moeten accepteren én dat die veranderingen ook goed zijn omdat daardoor ook deze leefwijze en de tambú buiten Curaçao zelf bekend en geliefd kan worden. Tegelijkertijd echter zal dat ook een minder te waarderen effect hebben op deze specifieke muziekcultuur: “that might affect traditions within this particular musical culture in a less appreciative way”[3]. Letterlijk zegt hij dus: aantasten. Hij vervolgt: “To prevent such consequences in this case, for the Tambú, it is compulsory that the roots or basis of the Tambú are fortified in such a way whereupon changes become a positive additive instead of a fearfully one”. In deze formulering, die in feite een wens uitdrukt, zien we dezelfde reflex naar het traditionalisme: de versterking van de basis of de wortels om een minder beangstigende aanpassing te laten plaatsvinden.

Deze ambivalentie, namelijk het zoeken naar expansie en ruimte in een veranderende samenleving maar met behoud van authenticiteit en een zuivere etnische identiteit (op basis van verleden en traditie) speelt door het hele proefschrift heen. Het heen en weer pendelen tussen identiteiten ligt zelfs in de aard van het kolonialisme verankerd: “The Curaçaoan identity is constantly ‘juggling’ between these doubling images. It can be not black enough from fear of being ridiculed and reduced to primitivism and savagery but it cannot be white either because it does not possess the racial features of a European physical identification. So it tries to embody features of both these binary oppositions with a dominating white binary, in search for the own identity”[4].

Op een andere plaats in het proefschrift komt deze ambivalentie weer anders naar voren. Uit verhalen van ouders en voorouders maakt Girigori op dat in het verleden kinderen en tieners niet naar de tambú-bijeenkomsten móchten gaan. Het werd hen niet toegelaten. Tambú-feesten waren illegaal, stelt de schrijver. Het was iets voor grote mensen en ouders – die zelf wel deelnamen – wilden hun kinderen in bescherming nemen “from being stigmatized by alienating them from Tambú”[5]. Hier ook weer de angst voor stigmatisering en vervreemding. Het dilemma gaat nog verder. Girigori schrijft dat een van zijn informanten hem heeft verteld dat ouders de kinderen bij de tambú weghielden omdat zij dachten dat dat het beste voor hen zou zijn: “…with the knowledge they had at the time and that it is pointless to blame them for it”. [6]

De gedachtegang die hier volgens de schrijver achter zit, is dat de oudere generatie wilde dat hun kinderen een beter leven beschoren zou zijn en dat deze mensen daarom niet wilden dat hun kinderen de tambú leerden kennen: voor de kinderen was het beter zich te identificeren met de dominante witte cultuur en zij moesten zich niet vernederen tot de veronderstelde minderwaardige cultuuruitingen of leefwijze van de Afrikaanse traditie. De ouders beseften niet dat ze hun kinderen daardoor vervreemdden van hun culturele basis, hun authentieke leefwijze [7]. Die ouders wisten niet beter; men kan het hen niet verwijten. Ze leefden kennelijk met een vals bewustzijn, dat werd gevoed door de drang de dominante cultuur na te bootsen. Angst, schaamte en verdringing. Hier zit dan tegelijkertijd het obstakel voor de ontwikkeling tot een open samenleving: men vertoont tegelijkertijd de reflex tot traditionalisme.

[wordt vervolgd]

[1] Girigori, S.S.P. Beat the Drum & Break the Silence. Constructing a Collective Ethnic Identity for Curaçao through the Tambú, Universiteit van Utrecht, 8 juli 2009.
[2] Girigori, pag. 33.
[3] Girigori, pag. 33.
[4] Girigori, pag. 11.
[5] Girigori, pag. 19.
[6] Girigori, pag. 19.
[7] Girigori, pag. 20.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter