blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (3)

door Willem van Lit

[Dit is deel 3 van het vijfde hoofdstuk. In dit deel het eerste stuk over de ondraaglijke druk van de voortgaande beschaving met het kritisch dualisme van Karl Popper.]

De onbehaaglijke druk van de voortgaande beschaving 

Ideeën en gezichtspunten ontstaan steeds vanuit een licht beklemmend gevoel dat opkomt bij het lezen van artikelen, beschouwingen en boeken die ik lees over de Caribische situatie. Hoe kan het ook anders? Bij veel uitspraken ziet men op z’n minst voortdurend de zweem van woede en beschaming terugkomen. Telkens weer duikt de vraag op waar het wringt, welk probleem nu weer knelt en hoe dat op te lossen is. En dan kom ik weer terug bij begrippen, woorden en benaderingen die de discussie misschien niet domineren, maar wel beïnvloeden. Sommigen zijn onwrikbaar in de overtuiging dat de gevolgen van verdrukking in psychosomatische patronen nog heel lang, zo niet voor altijd merkbaar zullen zijn; anderen weten weer niet hoe snel ze de emmers van schuldgevoel moeten ophalen om zichzelf af te koelen bij het geschuifel over de gloeiende plaat van verwijten. Weer anderen roepen op tot actie: wegwezen of juist hard ingrijpen. Ik probeer de posities in kaart te brengen. Het is een zoektocht en daarbij moet ik dicht bij het eigen gevoel van onbehagen blijven; ik blijf bijna voortdurend in een kritische dialoog met mezelf hierover. Ik probeer te gaan staan op het observatiepunt waarvandaan ik kijk heb op de zaken en verschijnselen die voorbij komen als waren ze uit de aard van zichzelf (of de natuur) voortgekomen (dat is de ene stroom) en waarin dit samenvloeit met de bedenkingen en constructies van mensen, namelijk de manier waarop ze hun samenleving vorm geven op basis van eigen normen en conventies (dat is de andere stroom). Ik sta op dát kruispunt van werkelijkheden: sommigen zeggen dat de realiteit vastligt in de aard der dingen, hun essentie, de natuur, door de loop van de geschiedenis bepaald, ras of volk of God. Anderen zeggen dat dit de realiteit onvoldoende kan verklaren: de mens is niet alleen maar gedetermineerd door natuur, afkomst e.d; hij moet zijn eigen werkelijkheid maken. Hij is gedwongen zelf te construeren en dus moet hij ook zelf eisen ontwikkelen, normeren en standaarden aanleggen. Als hij blijft stil staan bij de gedachte van het “gedetermineerd zijn”, vervalt hij (bijna letterlijk) in verwijzing naar ontwikkelingen waar hij zelf niets aan kan doen; hij is overgeleverd. Pas als hij hier geen genoegen mee neemt dan komt zijn lot in eigen handen. Hij bevrijdt zichzelf uit zijn eigen aard en afkomst, het fatum. Hij neemt daarbij dan verantwoordelijkheid voor de eigen gedachten, handelingen en de constructies van de werkelijkheid, die hijzelf tot stand heeft gebracht. Popper noemt dit het kritisch dualisme[1]. De mens heeft – noodzakelijkerwijs – sociaal vernuft; hij is de ingenieur van zijn eigen realiteit.

Bij dit kritisch dualisme neem ik aan dat ik mijn individueel functioneren in vrijheid kan ervaren en mijn eigen verantwoordelijkheidsbesef stuwt me naar het punt waarop ikzelf kritisch moet zijn tegenover de ideeën en opvattingen die op dat knooppunt van onbehaaglijke controversen bij elkaar komen. Ik wil niet toegeven aan de angst zelf verantwoordelijk te zijn; ik beroep me niet op mijn afkomst, aard, cultuur, geschiedenis of een God, hoewel ik wel voor een deel uit die context ben gevormd. Dat kan niet anders. Daarom juist die voortdurende dualiteit. Erdoor gevormd zijn is wat anders dan erdoor bepaald zijn. Ik functioneer niet als een willoos object in de loop van onvermijdelijkheid van herkomst en bestemming. Ik heb zelf meegewerkt aan wat ik ben: door eigen toedoen, handelen, denken, betrekkingen opbouwen en omgang construeren. Ik ben de constructeur van mijn eigen werkelijkheid binnen de context van tijd, opvattingen, culturele verscheidenheid, sociale verhoudingen, werk, familie, interesses, verbondenheid, enz. Hierin maak ik zelf keuzes. Ras, natuur, volk, God, enz. spelen op de achtergrond een (beperkende) rol, maar ze zijn nooit doorslaggevend of determinerend voor de ruimte die ik mezelf toemeet, sterker, die ik mezelf móet toemeten: keuzes maken en construeren.

Ik ben daarbij niet alleen. Om me heen zijn er de anderen. Zij functioneren allemaal in dezelfde open samenleving. Dit is geen opvatting; dit is niet iets wat ik wil of niet wil: het is de menselijke aard in zichzelf, geconfronteerd met vrijheid, verantwoordelijk en het vermogen tot zelfkritisch functioneren. Hiermee werkt ieder aan zijn eigen werkelijkheid. Ik maak steeds mijn eigen herkomst. Als ik al een goddelijke oorsprong heb, dan is dat alleen dat mij een vermogen en condities zijn gegeven; ik moet zelf beslissen. Ik heb geen stamvader die bepalend is voor mijn essentie. Ik ben niet voortgekomen uit een vorm of idee (zoals Plato dat bedoelde). Er is geen ideaaltype van mezelf; er is geen ideaaltype van een cultuur, klasse, sociale structuur, volk, ras, bodem of iets van dien aard waar ik naar terug moet verlangen uit angst losgeslagen te worden of te vervallen of waar ik me volkomen zou voelen in een vaste functie of positie binnen een stam of clan. Niemand kan mij dan ook aanwijzen als het dégénéré van het oertype, waar ik nooit aan kan voldoen.

Panta Rhei. Alles verandert ja, maar die veranderingen ontstaan niet alleen door natuurverschijnselen. We bepalen voor een groot deel zelf de stroom en de vormgeving daarvan. We construeren zelf onze werkelijkheid en voortgang. Deze werkelijkheid wordt onder andere onder invloed van moderne technieken steeds groter en abstracter. Dat roept gevoelens van onzekerheid op. We ervaren het onbehagen, de druk van de beschaving, de ineenstortingen de oude gesloten samenlevingen[2]. Het is hier al vaker gezegd: het is de prijs die we betalen voor ons mens zijn vanaf het moment dat we tot besef zijn gekomen. We móeten wel.

Toch lijden veel mensen aan het syndroom van de nostalgie, de nostomanie (zoals Ramdas het noemt). Het is het verlangen naar een eensgezinde en harmonische staat van leven, een in zichzelf besloten samenleving waar geborgenheid in hechtheid van samenhang is bewaard, een primitieve gemeenschap, de stam of clan. Achter deze drang schuilt de gedachte dat de geschiedenis de ondergang van het volmaakte vertelt. Die gedachte is schier onuitroeibaar. Het is het idee van de teloorgang van het ongerepte, de biologische en mentale degeneratie van het menselijk ras. Alles heeft zich ontwikkeld uit een oermodel en alle bewegingen die zich in de loop der tijd hebben voltrokken, hebben afbreuk gedaan aan de perfectie. Strijd is de bron van alle verandering en is de motor van de geschiedenis (zoals ook Marx veronderstelt) en dus is de geschiedenis de vertelling van de ondergang van de mensheid zelf [3].

Vanuit de structuur van deze gedachten ontstaat het verlangen naar een type totalitaire rechtvaardigheid: terug naar de natuur met een rechtvaardigheid die gegarandeerd is door een tribale vorm van patriarchaat of matriarchaat, zoals dat bestond vóór de zondeval. Het is een vorm van rechtvaardigheid die voortkomt uit natuurlijke ordening, de natuurlijke schikking van kaste, klasse of andere vaste maatschappelijke groeperingen. De weinige “wijzen” van de stam regeren over de vele “onwetenden”: organische harmonie. Plato’s standenmaatschappij geregeerd door de filosoof-koning past in deze voorstelling, zoals Popper beweert. De tribale samenleving sluit slavernij en bovenschikking/onderschikking zeker niet uit: ieder werkt en functioneert binnen de eigen door de natuurlijke ordening vastgelegde functie in het collectieve belang van de stam. De natuurlijke schikking naar rang of stand staat voorop als bij een organisme waarbij ledematen, organen, het hoofd en allerlei andere lichaamsdelen hun onmisbare functie hebben in dienst van het geheel. Dat is de basis voor de collectivistische ethiek: “goed is alleen dát wat in het belang is van mijn groep, mijn stam of staat”[4]. En rechtvaardig is ook enkel datgene wat iemand toekomt in relatie tot die functie, de werking van het collectief. Deze positie is onwrikbaar en vaststaand. Iemands positie is onveranderlijk. Dat is de totalitaire ethiek en het is de norm voor rechtvaardigheid; het is de ethiek van de gesloten samenleving” – van de groep of de stam – geen individuele maar collectieve zelfzuchtigheid”[5]. Het individu moet de stam dienen. Hij is geheel daarop ingesteld vanuit het idee én het enige verlangen dat hij tot de stam behoort en daar niet buiten kan of mag. Hierbij doet men voortdurend een moreel beroep op zijn altruïstische instelling. Hieraan valt niet te ontkomen. De identiteit van het individu valt volledig samen met de groep; daaraan ontleent hij zijn identiteit. De vereiste loyaliteit is totalitair, evenzo de identiteit.

Het gevecht dat door het kritisch dualisme ontstaat, de strijd tussen de drang naar de beslotenheid van het stamverband en de verlokking van de vrijheid (met bijbehorende verantwoordelijkheid) is soms hard en elementair. Een expliciet voorbeeld van deze strijd werd verwoord in een interview van Patrick Dorder door RNW ter gelegenheid van de afsluiting van het jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst (2011). Dorder stelde de vraag: “hoe Afrikaans voel je je”? Daarop kwam het volgende antwoord van een al wat oudere van oorsprong Afro-Caribische mevrouw: “Er zijn heel veel Afrikanen, die komen soms naar me toe en zeggen van: ‘wat benijd ik je dat je niet …’. “Waarom moet je me nu benijden”?. ‘Ja’, zeggen ze, ‘je bent vrij van de stammen, de clan. Dat ken je niet. En daar ben ik jaloers op, want dit kan ook mijn nekslag zijn”.

[wordt vervolgd]

[1] Popper, pag 90 – 91.

[2] Popper, pag. 208.

[3] Popper, pag 105 – 113.

[4] Popper, pag. 138.

[5] Popper, pag. 139.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter