blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (17)

door Willem van Lit
In deze 17e aflevering onder andere het vervolg op de beschouwing over de Antilliaanse militie en het belang van het voortdurende onderhoud van menselijke relaties. Daarnaast voorbeelden van Signer en Theroux op dit zelfde thema.

Jantjes op Curaçao
In de loop van de jaren was er – naast militaire vorming – een andere taakstelling bijgekomen, namelijk de vorming van jongeren om hen maatschappelijk weerbaarder te maken. Ik schreef: “Deze laatste doelstelling is langzamerhand hoofddoelstelling geworden en het opleiden van weerbare mannen eventueel ter verdediging van het land een afgeleide (…) Dat wil zeggen dat sociale vorming gedeeltelijk op ‘militaire wijze’ wordt uitgevoerd. De laatste jaren is de aanpak bij de opleidingen veranderd, waarbij men weer meer aandacht heeft gegeven aan een meer militaire training met meer fysieke en mentale modules. Fysieke en mentale training zou helpen bij het maatschappelijk weerbaarder maken van jongeren (m.n. mannen). Hierover (over deze aanpak) bestaat een redelijke consensus”. In feite zit in deze beide overwegingen al de kiem van de situatie die ik hier bespreek: de stagnatie van maatschappelijke ontwikkeling die eeuwig lijkt te duren.
Kogelstoten tijdens Marine Kampioenschappen, kazerne Suffisant, Curaçao, 1964. Collectie N. Robbemont
Over de doelgroep schreef ik: “Traditioneel betreft het jongeren in de leeftijd van 19 – 20 jaar (mannen). De bedoeling is dat dit de doorsnee is van de Antilliaanse samenleving. Veelal betreft het jongeren die maatschappelijk gezien weinig opleiding hebben genoten, nog weinig in aanraking zijn gekomen met werk. Een deel van hen is (actief) analfabeet, praat alleen Papiaments (mogelijk nog Spaans en Engels), maar weinig of geen Nederlands. Men praat in dit verband van een achterstandspositie. Een deel van hen gebruikt drugs en is in aanraking geweest met justitie”.
Uit mijn observaties en gesprekken met anderen kwam het volgende beeld naar voren. Daarbij komt dat ikzelf ook diverse malen direct gewerkt heb met kader, oud-kader en miliciens zelf. Ik ben voor een aantal evenementen ook met groepjes van hen op stap geweest.
Marinier H. van Boxel met kompas, Curaçao, 1960
1)      De (maatschappelijke) status van de milicien is laag; hij heeft een educatieve en sociale achterstand. Een deel van hen is ook in aanraking geweest met politie en justitie.
2)     De dubbele doelstelling/taakstelling van de Antilliaanse militie is niet altijd helder en kan soms conflicteren; tegelijkertijd vervult de organisatie een voorbeeldfunctie voor de Antillen: de opzet en werking mogen niet falen. Men wil geen negatieve verhalen horen. Hierdoor blijven problemen verborgen.

3)     De Antilliaanse militie functioneert toch binnen de gerationaliseerde Nederlandse context. Het hogere management is in handen van Nederlanders en zij praten en handelen vanuit ideeën als proces/outputbenadering, resultaatgerichtheid, efficiënt handelen, ‘de platte organisatie’, procedures en transparantie, enz. De Antilliaanse context is anders. Ik schreef:  “In het algemeen kunnen en willen zij (de Antillianen) ons niet volgen. Men heeft een compleet andere instelling, “mindset”. De samenleving is conservatief van aard; men ziet het motief van veranderen niet, is gebaat bij ‘coulissen’, wil sommige zaken niet uitgesproken hebben, schaamt zich (vooral Curaçao kent een schaamtecultuur); men moet kunnen rommelen, is in zichzelf gekeerd, enz. Dat is niet minder, maar anders. Soms denk ik wel eens, kon ik maar een beetje van die onbekommernis in coulissen overnemen, wonen in zo’n dorp. Het moet bij ons allemaal zo glashelder, stads en ‘rationeel’ zijn”.

Baretembleem van de Antilliaanse militie

 

4)     Voorts hebben Antilliaanse jongeren andere ideeën over het begrip tijd en het op tijd komen of beginnen, de manier van omgaan met spullen, opvattingen over wat goed is of fout en het naleven van procedures.
5)     De normering ten aanzien van gedrag gaat ook over de kijk op discipline, de wijze waarop mensen zich gecontroleerd en geconcentreerd kunnen gedragen ten opzichte van elkaar en de omgeving. Nederlanders hebben de normen steeds verder geïnternaliseerd, dat wil zeggen in de vorm van procedures, sturen op afstand, door educatie (vorming) en standaardisatie van werkwijzen. Hierbij veronderstelt men een zekere vorm van innerlijke discipline. Bij Antilliaanse jongeren is dat niet zo vanzelfsprekend, zeker ook omdat ze niet vertrouwd zijn met Nederlandse denkwijzen. Discipline gaat hier nog steeds samen met direct toezicht, feitelijke en concrete instructie, detaillistisch toezicht en concrete vormen van straffen en belonen (lik-op-stuk).

6)     Bij leiderschap en management noteerde ik het volgende: “Als het gaat om leiderschap en management, zijn Nederlanders meer taakgericht (oog voor het onderwerp, kwaliteit van het werk, input – output, enz), de Antillianen meer mensgericht (relaties, humeuren, omgangsvormen). Men gebruikt ook wel de term “peoplemanager” en dit zowel in positieve zin (onderlinge verhoudingen koste wat het kost goed houden, beschermen) als in negatieve zin (afrekenen, ruziën, pesten)”.

Vechtende dronken Nederlandse mariniers in Willemstad
7)     Als vervolg op het voorgaande schreef ik over het belang van onderhoud van onderlinge relaties het volgende: “Kennissen zijn belangrijker dan kennis. Het gaat er niet zozeer om wat je kent, als wel wie je kent. Het gaat meer om de mensen dan om de inhoud (of procedures). Dat wil dan ook zeggen dat als er iets fout gaat, men eerder naar de mens kijkt (schuldvraag) dan naar de procedure of de organisatie of de techniek. Dingen die fout lopen zijn nooit ‘waardevrij’; altijd moet men zich aangesproken voelen. Het gevolg is dat men snel leert risicomijdend gedrag te vertonen voor dingen die mis zijn gegaan; dat men weg loopt en een bijna selectief geheugen ontwikkelt. Men wil kennissen onderhouden of… men rekent de ander er spijkerhard op af”.
8)     Bij deze situatie speelde dan ook nog het taal- en communicatieprobleem. Antilliaanse jongeren kwamen ook van de bovenwindse eilanden; zij spreken geen Papiamentu. Curaçaose of Bonairiaanse jongeren hebben dikwijls veel moeite met Nederlands en Engels. En hierbij komt ook nog een substantiële mate van analfabetisme.

Over het uiteindelijke resultaat van deze vorming dachten mensen die betrokken waren bij de Antilliaanse militie heel verschillend. Sommigen spraken van een redelijk succes; de meesten echter vonden het resultaat bedroevend. Een aantal jongeren vond een baan na hun periode van dienstplicht. De meesten kwamen terug in hun oude situatie en bleven in de achterstandspositie zitten. Voor zover ik weet is er nooit goed onderzoek gedaan naar de effecten van deze vorm van sociale dienstplicht. Zelf heb ik met een aantal collega’s een oud-officier van de militie een tijd lang begeleid met stage, werk en beroepsopleiding. Hierbij werden hem uitgebreide mogelijkheden geboden. Later, toen ik het contact met hem was verloren, is hij bij een aankomst in Nederland op Schiphol opgepakt voor smokkel van drugs.

Men ziet bij dit verhaal ook het patroon dat men formele structuren wil omzeilen en dat het persoonlijke contact veel belangrijker wordt geacht. Het onderhouden van sociale betrekkingen met mensen waarmee je zaken moet doen, van wie je afhankelijk bent en met wie je moet werken, gaat vóór. Formele structuren hinderen in dat onderhoud.
Als voorbeeld van het doorbreken van de formele structuren vertelt Signer onder andere het verhaal van de persoonlijke parkeerzuil. In de hoofdstad van Dakar zijn parkeermeters geplaatst. Signer vertelt dat deze binnen de kortste keren door jongeren worden bemand, die de automobilist helpen bij het bedienen van de meter. Zij zorgen voor je auto voor een bepaald bedrag, waarbij – naast het vereiste parkeergeld – ook ‘bescherming’ wordt geboden en waarbij ze aangeven dat ze mogelijk ook andere diensten kunnen verlenen. Op deze manier maakt men de automobilist – via een formeel object, de meter – informeel toch afhankelijk; het anonieme dat via een formele structuur wordt beoogd, wordt doorbroken en weer persoonlijk gemaakt; er ontstaat een nieuwe (afhankelijkheids)relatie. [1]
Een ander voorbeeld werd gegeven door Louis Theroux (een Britse documentairemaker) die een tv-documentaire maakte: “Law en Disorder in Lagos” (uitgezonden door de VRT op 20 april 2012). Hij laat hier de problematische veiligheidssituatie zien in een aantal wijken in Lagos (Nigeria). Groepen “wijkjongeren” zorgen voor bescherming van plaatselijke winkeliers en handelaars. Zij doen dit via een formeel instituut: de vakbond voor wegtransport, die als officieel orgaan optreedt in overleg met de overheid. Op die manier gebruikt men ook weer formele structuren als middel om een informele (gewelddadige) afhankelijkheid te creëren.
Het door Signer beschreven hyperhumanisme ziet men ook terugkomen bij de dagelijkse praktijk van het leiderschap in politiek, bestuur en in bedrijven. Het leiderschap op de Antillen is meer mensgericht dan taakgericht, zoals dat heet. Men spreekt van zeer uitgesproken “peoplemanagers”. Deze is in alle opzichten gericht op de onderlinge betrekkingen, de persoonlijke bejegening. Dat komt in die samenleving pregnant naar voren. Ook het begrip ‘bomba’ – dit was de voorman van een groep slaven – past in dit beeld. Slavenhouders en plantagehouders maakten hierbij direct gebruik van een reeds bestaande psychosociale structuur die Afrikanen gewend waren toen ze als geketenden aan het werk werden gezet [2].
Slavenverkoop
[1] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt,  pag. 357 – 358.
[2] Zie in dit verband ook mijn verhaal over bomba’s in mijn bundel Atlantisch rendez-vous, pag. 115 – 117.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter