blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (16)

door Willem van Lit
Álle voor- en tegenspoed heeft een sociale oorsprong: het hyperhumanisme. Dit is het vervolg van het Afrikaanse spoor in de verhoudingen in het Caribische gebied.
Hyperhumanisme

 

De heks heeft uitdrukkelijk een sociale functie en is verantwoordelijk voor wat mij overkomt. Hij moet mijn ongeluk, ziekte, enz. interpreteren. Het probleem schuilt nooit in mezelf, maar heeft altijd verband met anderen en deze relatie moet gelezen en geduid worden. Problemen – ook van persoonlijke aard – worden steeds in de context van verhoudingen met anderen geplaatst. Signer spreekt in dit verband ook van een Afrikaans “hyperhumanisme” [1]. Hierbij worden formele structuren constant doorbroken [2]. Men verkeert permanent in de ban van anderen; alles is gepersonaliseerd en verdacht gemaakt en er is sprake van constante druk en drang tot persoonlijk contact: “Hinter jedem Unglück, jeder Krankheit, jedem Unfall steht ein Bösewicht”[3] . (“Achter elk ongeluk, elke ziekte, elk ongeval staat een booswicht”).

 

Deze neiging om het contact niet via onpersoonlijke en formele structuren te laten verlopen, maar steeds de persoonlijke relatie te zoeken, is ook terug te vinden in het verschijnsel cliëntalisme dat in de politiek veelal als kwalijke praktijk wordt gezien. Het geeft de geur af van fraude en corruptie. Cliëntalisme komt in Caribische verhoudingen relatief veel openlijk voor en men zegt dat dit samenhangt met de kleinschaligheid van de samenleving. (Uiteraard komt cliëntalisme en politieke fraude e.d. overal ter wereld voor en is het geen specifiek Antilliaans of Caribisch verschijnsel). Politici gaan de wijken in en delen letterlijk geld of andere goederen uit. Voorts lijkt het bevoordelen van vrienden en familie bij posities in de overheid, overheidsbedrijven of –organisaties ook onuitroeibaar. Het persoonlijke is verweven met het zakelijke, sterker nog: het valt inéén. Zij gedragen zich als de “grand-frères”, zoals Signer bedoelt. Dat wordt ook van hen verwacht. Als politici gaan zij over de welvaart van degenen, die van hen afhankelijk zijn, zich afhankelijk stéllen. Politiek bedrijven is geen beroep of professie. Het is de verwerkelijking van een relatie. Persoonlijke macht is een integraal deel van de sociale verhouding tot anderen. Daarom acht men persoonlijke verhouding, bevoordeling en dienstbetoon normaal. Anders gezegd: het beroep of ambt politicus of bestuurder bestaat niet als ambt. Het valt samen met de persoon en macht is dan niet verbonden met het ambt of het beroep, maar met de man of vrouw zelf. Hij heeft geen gezag op basis van een ambtelijk of electoraal mandaat; hij ís gezag en dat geeft verplichtingen. Macht of gezag zijn geen abstracties (of “bevoegdheden” zoals wij dat toebedelen) maar sociale instrumenten, direct en persoonlijk. Macht en persoon zijn dan ondeelbaar; het beroep of het ambt is slechts intermediair. Het is onderdeel van het sociaal materialisme, kenmerk van de collectivistische samenleving.
Curaçao
Het heeft mij meer dan eens verwonderd dat bestuurders die bij bepaalde overheidsbedrijven of bij nutinstellingen op de Antillen of Aruba een puinhoop hadden achtergelaten en daar ontslagen werden, verontwaardigd waren over het feit dat dit hen kón overkomen en dat zij zonder met hun ogen te knipperen bij hun ontslag allerlei eisen stelden om hen schadeloos te stellen [4]. Dergelijke eisen werden dan ook nog ingewilligd. De bestuurders die het betrof, reageerden dan ook dikwijls als door de bliksem getroffen, letterlijk; hun falen leek te wijten te zijn aan oorzaken die buiten hen om tot stand waren gekomen. Hun onthutsing betrof kennelijk het feit dat zij de integrale twee-eenheid van beroep en persoon plots kwijt waren. Het gezag was niet ontleend aan henzelf als persoon, maar aan het beroep of het ambt. En dat hadden ze even niet begrepen. Het was alsof zij als personen uit elkaar vielen. Plots was dan ook de machtsrelatie, de sociale functie van “grand-frère” weggevallen. Kennelijk waren er anderen hen niet goed gezind omdat zij als bestuurders  hun positie onvoldoende hadden gebruikt om de anderen ter wille te zijn: boosheid en afgunst waren hun deel geworden.
Formele structuren dienen er in onze beleving toe een construct te zijn voor normering van gestandaardiseerde bejegening en een kader voor gelijkvormig handelen en denken voor iedereen op dezelfde manier. Het structureert onze samenleving op basis van standaarden, normen en criteria, waardoor handelen en gebruik van faciliteiten ook voorspelbaar zijn: gerationaliseerd, effectief en efficiënt. Het reguleert gezag in functies, niet in personen. Het is een effectieve rem voor willekeur van bestuur. Signer constateert – en hij citeert hierbij ook een onderzoeker van West-Afrikaanse afkomst – dat één van de hoofdoorzaken voor de stagnatie van Afrika is, dat de Afrikanen een niet te onderdrukken wens hebben steeds één op één van mens tot mens te communiceren [5]. Hiermee doorbreekt men voortdurend de formele structuren en is er moeilijk een eenduidig handelen en denken tot ontwikkeling te brengen. Dit doet men onder andere door op bestuurlijke posities neefjes, nichtjes, vrienden en familie binnen te halen en daarbij niet of minder te letten op competenties. De relatie gaat vóór de inhoud; het is het primaat van de persoonlijke verhouding en niet van de wet (terwijl dit laatste een belangrijk ingrediënt is voor de werking van ‘good governance’).
Stagnatie die voor de eeuwigheid lijkt
In 2007 schreef ik vanuit mijn toenmalige positie in het werk een korte analyse over de situatie bij de Antilliaanse militie, die op Curaçao was gestationeerd.[6] De aanleiding daartoe was dat er zich een aantal voorvallen had voorgedaan in relatie tot het veilig werken (ongevallen en bijna-ongevallen) bij de militie. Dit had onder andere te maken met verkeersongevallen, ongevallen bij het sporten, het hanteren van gereedschappen, wapens en onderlinge (integriteits)conflicten. Ik heb mijn analyse met verschillende mensen die – ook uit Antilliaanse kring – nauw betrokken waren bij de militie, doorgesproken. Ik heb hun opmerkingen ook in mijn analyse verwerkt. Het was de bedoeling dat deze analyse gebruikt zou worden voor verder onderzoek, maar dat is er nooit van gekomen.
Steelband van het Korps Mariniers in de Suffisantkazerne, Curaçao, 1969
De voormalige Nederlandse Antillen kenden nog een opkomstplicht voor dienstplichtigen. Jaarlijks kwamen van alle eilanden ongeveer honderd vijftig jonge mannen naar Curaçao voor het vervullen van hun dienstplicht voor de duur van twaalf maanden. De opkomst was verdeeld over twee of drie lichtingen per jaar. Leden van de militie waren militairen en ze beschikten over een eigen semiberoepskader van leidinggevenden (groeps-, pelotons- en compagniescommandanten). Daarnaast waren er ook Nederlandse mariniers betrokken bij deze organisatie als permanente adviseurs en opleiders. De militie was gelegerd op een marinekazerne; ze maakten gebruik van Nederlandse faciliteiten en accommodatie en ze werkten met materialen die door Nederlandse mariniers ter beschikking waren gesteld (gereedschappen, gebouwen, voertuigen, wapens, uitrusting, enz.).
(In de volgende aflevering meer over de Antilliaanse militie)
[1] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, p. 356.
[2] Signer,, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, p. 357 – 358
[3] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, p. 360.
[4] Zie hiervoor mijn Atlantisch rendez-vous, pp. 68 en 168–169.
[5] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, p. 361.
[6] De situatie is sinds oktober 2010 veranderd. Er bestaat nu geen Antilliaanse militie meer; de dienstplicht is nu per (autonoom) eiland geregeld.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter