blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (13)

door Willem van Lit
In deze 13e aflevering een ander spoor in de Afrikaanse connectie met David Signer, een Zwitsers antropoloog.Hard werken, maar het levert niks op
Als het aan publicisten als Girigori ligt – zie mijn verhandeling over zijn heimwee naar de leefwijze die hij tambú noemt eerder in dit hoofdstuk – moeten we terug naar het collectivistische Afro-originele paradijs, waar mensen nog een grote verbondenheid met de natuur konden ervaren. Denkt Girigori.

David Signer is een Zwitserse antropoloog die gedurende een aantal jaren onderzoek heeft gedaan in West-Afrika. Van hem is het volgende verhaal dat ik hieronder in het kort weergeef [1]. Abou is een jongeman die ergens in de buurt van een stad in West-Afrika een telefoonhuisje uitbaat. Bij hem kan men komen bellen en hij verkoopt ook spullen voor de telefoon. Abou is ijverig en toegewijd. Hij werkt hard, maar hij geeft aan dat hij nooit vooruit zal komen. Hij zegt dat het beter is niet te werken dan wel; het schiet allemaal niet op. Abou wordt dagelijks belaagd door allerlei mensen, die zelf niets bezitten en die hem constant onder druk zetten hen geld te lenen of gratis te laten bellen. Velen noemen zich zijn broertje of neefje. Ze hangen de godganse dag rond zijn cabine en Abou kan hen niet weerstaan. Ze blijven aandringen. Het is doodvermoeiend hen van zijn lijf te houden. Signer vertelt dat Abou twee spreuken aan de wand van zijn cabine heeft hangen: “L’enfer c’est les autres” (“De hel dat is de anderen”) en “L’homme n’est rien sans l’homme” (“De mens is niets zonder de mens”). Het geeft precies de kwelling in zijn dilemma aan. Op de vraag wat er zou gebeuren als hij niet zou toegeven, antwoordt Abou: “’On va trop me fatiguer’, sagt er selbst. ‘Man wird mich ermüden, fertig machen’. Das is buchstäblich zu nehmen. All die selbst ernannten petits-frères würden den lieben lange Tag in seiner Kabine sitzen und ihn mit ihrem Gejammer an den Rand des Nervenzusammenbruchs treiben. Er kann ja nicht weg, er ist ihnen ausgeliefert! ‘On va gâter mon nom’, sagt er auch. ‘Man wird meinen Namen in den Schmutz ziehen’. Das hieße, die Kunden blieben aus”.

Men zou mij uitputten, zegt Abou, helemaal ruïneren. Dat is letterlijk te nemen. Al die zelfbenoemde ‘broertjes’ zouden de godganse dag in zijn cabine hangen en ze zouden hem met hun gejammer aan de rand van een zenuwinstorting brengen. Hij kan ook met geen mogelijkheid weg en hij zegt verder dat ze zijn naam door de modder gaan halen als hij niet toegeeft. Hierdoor zouden ook zijn reguliere klanten (die wel betalen voor de diensten) weg blijven. Abou zegt dat je altijd vriendelijk moet blijven, vooral tegen degenen die zich tot je familie rekenen. Vóór alles speelt bij hem de angst behekst te worden. Die allesoverheersende angst is in Afrika nog zeer pregnant aanwezig, zegt Signer. Het is zelfs die angst, die in feite alle sociaaleconomische relaties en daardoor de maatschappelijke verhoudingen volkomen beheerst. Signer vertelt met verbaasde en op betrokken toon over Abou. Je ziet hem daar direct naast hem staan; hij heeft zijn vertrouwen kunnen winnen en hij moedigt Abou aan zijn verhaal te vertellen. Abou doet dat en zonder opsmuk.

Onze Vlag, Redmondstraat, Paramaribo, 1965

Abou zegt: “Immer will jemand etwas von dir, und wenn du es ausschlägst, machen sie dir das leben zur Hölle”. (“Altijd wil iemand wel iets van je en als je dat afslaat, dan maken ze je het leven tot een hel”). Hij zegt verder dat heel veel jongeren naar de steden komen, de dorpen verlaten. De familie die achterblijft, verwacht dat degene die is vertrokken, hen wel zal blijven onderhouden. Zo niet, dan is de kans groot dat iemand uit jouw familie of clan jou iets aandoet, dat wil zeggen op afstand behekst. Het is zowat onmogelijk je daartegen te verzetten.

Man with hat. Foto @ Nicolaas Porter

Op internet is een filmpje te zien van een interview met een Curaçaose jongeman, Orlando. Bijna elke dag is Orlando te vinden bij het kruispunt op Biesheuvel op het eiland. Het is een punt waar veel auto’s dagelijks passeren bij verkeerslichten. Orlando verkoopt kauwgum (van het merk PK) aan automobilisten die wachten voor de verkeerslichten. Hij is volhoudend en hij heeft door zijn optreden en doorzettingsvermogen in de loop van de jaren al veel aandacht getrokken. Ikzelf passeerde daar ook dikwijls en hij heeft mij ook wel eens wat verkocht (hoewel ik die kauwgum niet bijster lekker vind). Ik heb me vaak afgevraagd wat deze jonge vent, die op mij als knap, energiek en kien overkomt, bezielt om dit elke dag weer te doen. Het verkopen van alleen maar kauwgum op deze intensieve manier lijkt me niet al te veel op te brengen. Het is ook geen manier van werken, waar uitdaging aan zit en waar je veel van opsteekt. Het lijkt mij in feite tijdrovend niets, terwijl ik Orlando in zijn voorkomen en werklust beter schat voor een heel ander leven dan dit.

Ik vraag me af waarom ik bij het lezen van het verhaal over Abou automatisch moest denken aan die Curaçaose jongeman op het kruispunt bij Biesheuvel. Ik zag een aantal gelijkenissen: beiden zijn jong en ze werken hard genoeg. Ze zijn intensief bezig, maar het lijkt me ook dat Orlando niet rijk zal worden van zijn handeltje. Ze zijn beiden gedoemd dit te blijven doen en arm te blijven. Abou lijkt niet te kunnen ontsnappen aan zijn situatie, Orlando lijkt het niet te wíllen. Er zit wel verschil in beide situaties: Abou wordt dagelijks omringd door uitvreters en dat is de hoofdreden van zijn stilstand. Orlando werkt alleen; bij hem zie je geen anderen die aan hem hangen. Dat is althans niet zichtbaar.

Rinaldo Klas – Een beetje goud

Orlando lijkt alleen te willen opereren; door zijn manier van werken wil hij anderen niet om zich heen hebben. Zijn manier van werken is niet aantrekkelijk; het heeft geen enkel aanzien en geen status en het wekt niet op tot navolging. Hij blijft op afstand van anderen. Men weet dat er bij hem weinig te halen valt; hij zal wel een armoedzaaier zijn. Abou wil wel van zijn “petits-frères” af, maar dat lukt hem niet. Zijn handel trekt anderen aan; zijn klanten zijn niet mobiel (zoals de automobilisten van Orlando); het is gemakkelijk voor hen bij zijn cabine rond te hangen, terwijl dat bij Orlando (op een druk kruispunt zonder beschutting tegen felle zon of regen) veel minder aantrekkelijk is.

Het zijn beiden wél doorzetters ondanks dat het werk relatief gezien weinig opbrengt. Abou zegt dat werken of niet werken in feite weinig verschil uitmaakt. Toch moeten beiden hun motivatie om ermee bezig te blijven, wel ergens vandaan halen en dat op zich wekt al bewondering. Het is niet duidelijk waar beiden op praktisch niveau hun motivatie aan ontlenen. En dat komt vreemd over. Beiden hebben niet voor niets de aandacht getrokken; anders was er geen verhaal over hen geweest.

 

 

Voor Abou geldt waarschijnlijk dat hij zich verplicht voelt ten opzichte van zijn familie. Die houdt hem onder druk om zijn opbrengsten te delen. Orlando zegt in het interview dat hij positief wil blijven en zelf in zijn onderhoud wil voorzien op een eerlijke manier. Hij is rasta en zegt gemotiveerd te zijn vanuit zijn geloof. De interviewer suggereert Orlando dat hij ook drugs had kunnen gaan verkopen; dat brengt waarschijnlijk meer op. Dat is geen optie voor hem omdat hij op dit punt ook door zijn God wordt gestuurd, zegt Orlando. De vraag blijft of hij buiten kauwgum misschien ook ander snoep of lekkernijen zou kunnen verkopen. Dat zou zijn mogelijkheden misschien vergroten. Die vraag werd niet gesteld.

Het gaat hier in beide gevallen om het arm en behoeftig blijven. Beiden zullen wel vooruit willen en niet blijven hangen in hun behoeftige staat, maar beiden kunnen of willen geen keuzes maken zich verder te ontwikkelen naar een ander niveau van welvaart of uitdaging. In materieel opzicht falen beiden indien men het bekijkt vanuit de gangbare en dus dominante opvatting van het sociaaleconomisch functioneren: winstmaximalisatie door ondernemerschap. Zowel Abou als Orlando lijkt niet verder te komen.

En deze vraag is bij mij al vaker opgekomen: wat is er precies aan de hand met de kauwgumverkoper bij de verkeerslichten op Biesheuvel? Volgens mij is het een jongeman die veel meer in zijn mars heeft. Maar in feite is de reikwijdte van de vraag groter: dergelijke gedachten ontstaan ook bij veel andere gelegenheden. Stagnatie. En hoe moeten we dit kunnen vatten?

[wordt vervolgd]

[1] Signer, David, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Peter Hammer Verlag GmbH, Wuppertal 2004, pag. 12–14.

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter