Christine Otten – Ol’ Man River
‘Waarrom schrijf je over Amerikaanse zwarte mensen?’
Van het ene op het andere moment viel het gesprek aan de tafel stil en waren alle ogen op mij gericht, de enige witte in het gezelschap. We waren uit eten in een Italiaans restaurant in Grand Rapids ter ere van de achtennegentigste verjaardag van de moeder van Sharon, een goede vriendin bij wie ik een paar dagen logeerde voordat ik zou afreizen naar New Orleans. De vraag kwam van haar echtgenoot Melvin, professor African-American studies aan de universiteit van East Michigan.

Paul Robeson in 1942. Foto © Gordon Parks, Office of War Information.
‘Ik bedoel maar… waarom ga je naar al die plekken, Harlem, Detroit, New Orleans? Wat zoek je daar als witte Europese vrouw?’
De directheid van zijn vraag bracht me in verlegenheid. Er klonk geen enkel vooroordeel in door, alleen maar belangstelling.
‘Ik weet niet, de geschiedenis, de muziek…,’ zei ik.
‘Haar ouders en grootouders hielden van de muziek van Paul Robeson,’ zei Sharon en ze veerde op. Sloeg haar arm om de schouders van haar oude moeder. ‘Robeson mama, Paul Robeson. De zanger en filmster. O’l man river. Tante Marvel was toch een vriendin van hem? Toch mama? Je oudere zus. Ze heeft hem nog geholpen toen gouverneur McCarthy zijn paspoort had afgepakt tijdens de communistenjacht in de jaren vijftig.
De oude dame haalde haar schouders op. Ze zag er nog verbazingwekkend goed uit voor haar achtennegentig jaar maar hoorde bijna niets meer.
‘Paul Robeson,’ zei Sharon nog eens, harder nu. ‘De communist. Hij was de eerste zwarte operazanger die wereldberoemd werd aan het begin van de vorige eeuw en de grootouders van Christine luisterden naar zijn muziek.’ Ze keek me triomfantelijk aan. ‘Toch?’
Ik knikte. Ze had gelijk. Ik had haar die middag verteld dat ik een cd van Robeson voor mijn moeder wilde kopen als souvenir omdat ze was opgegroeid met die muziek, net als mijn vader trouwens, waarop Sharon prompt met een documentaire over de legendarische zanger op de proppen kwam.
Ik kende Robesons werk niet, alleen zijn naam, maar bij de eerste tonen van Ol’Man River brandden de tranen in mijn ogen. There’s an old man called the Mississipi/ thats the old man that I’d like to be/ What does he care when the world’s in trouble/ what does he care if the land ain’t free. De slepende melodie en het donkere timbre van Robesons stem deden me verstijven in mijn stoel. . Alsof ik met een dreun in een herinnering werd geslingerd, alleen waren de beelden en woorden die bij die herinnering hoorden uitgewist.
Melvin bleef me aankijken. alsof hij wachtte op een beter antwoord. Hij was een rustige bescheiden man, een echte wetenschapper, ook al nam hij woorden als ‘motherfucker’ in de mond als om te bewijzen dat hij niet was vervreemd van zijn eenvoudige achtergrond.
‘Volgens mij is het een belangrijke vraag voor je. Wat is het dat je zo aantrekt in ons?’
Sharon stootte haar man aan. ‘Je moet haar niet zo ondervragen. We zijn gezellig uit voor mama.’ Ze pakte de fles Valpolicella en schonk hem bij. ‘Drink nog wat.’
Melvin knipoogde naar me, vaderlijk, niet flirterig, alsof hij meer over me wist dan hij wilde prijsgeven.
Dan ben ik in New Orleans. Ik logeer bij Mama D, vriendin van een van The Last Poets. Activist en oud black panther en ik slaap in het bed waar ooit Malcolm X en Martin Luther King hadden geslapen. Ik wist niet precies wat ik zoek. Ik zwierf rond door de oude straten waar de geschiedenis zich aan je opdringt.
Geschiedenis zit hier in bijna alles; in de muziek, de architectuur, de gaten in het asfalt, het bruine water van de Mississippi dat traag door de stad stroomt, het kostte weinig moeite me voor te stellen hoe tot slaaf gemaakten op zondag muziek maakten op Congo Square, een plein in Armstrong Park, het stadspark, en spullen met elkaar ruilden en de baboola en kalinde dansten. Zelfs de lucht hier rook naar vroeger, naar schimmel, vocht, aarde, verlangen. In New Orleans was de jazz geboren.
‘Zei je nou dat je batterijen nodig had?’ Mama D. tikte op de deur en kwam de logeerkamer binnen. Ik wilde opstaan en wat kleren aantrekken maar ze gebaarde me te blijven liggen. “Hier.”
Ik stopte de batterijen in de discman en drukte op play. Toen kroop ik onder het sprei en zakte weg in de kussens. De cd begon met Ol’ Man River. Bij de eerste tonen zag ik de Mississipi voor me, zoals ik de rivier die ochtend had gezien, dikke wolkenpartijen boven het water, de oude statige plantagehuizen langs de kade, de voorstad Algiers aan de overkant. Toen begon Robeson te zingen. I am weary and and sick of trying/ I’m tired of living and scared of dying/ but ol’ man river/ he just keeps rolling along.
De tekst verwees naar het racisme en de slavernij, maar de oprechtheid en kracht van Robesons performance gaf de woorden een universele betekenis. Alsof de zwaarte van het leven was samengebald in die paar eenvoudige zinnen. Ik luisterde naar de andere liederen. I’m gonna tell God all of my troubles when I get home/ I’m gonna tell God all of my troubles when I get home… Het was een bluesy gospel. I’m gonna tell Him the road was rocky/ tell Him the road was rocky/ I’m gonna tell God all of my troubles when I get home.
Ik liet mijn tranen de vrije loop; ik was toch alleen. Ik probeerde niet te denken, alleen te luisteren, misschien zou ik dan begrijpen waarom juist Robeson me zo aangreep. Al snel verloor ik mijn weerstand tegen de beelden die zich verdrongen in mijn hoofd. Ik zag de lichten van Armstrong park, de kleurige vervallen huizen met de gietijzeren balkons in de Treme, het keurige restaurant in Grand Rapids waar ik de Hollandse trekken in de gezichten van de andere gasten, nazaten van immigranten, herkende. Waarom schrijf je over Amerikaanse zwarte mensen? Ik dacht aan 11 september 2001 toen ik op Manhatten was, en aan de nachtelijke busrit naar Detroit een paar dagen later, de zus van Umar die me had opgenomen in haar huis, zoals Mama D. dat nu weer deed, onvoorwaardelijk. Wat wilde Robeson me duidelijk maken? Ik drukte op stop. Wreef de tranen van mijn gezicht. Ik vergat iets. De cd was voor mijn moeder. Ik had haar er zelfs over opgebeld. Echt, heb je er een gevonden? Wat vind ik dat geweldig! Ineens drong het tot me door dat ik, al die tijd die ik in Amerika was, of thuis, werkend aan ‘De Laatste Dichters’, mijn eigen achtergrond, mijn eigen familie, had vergeten. Ik was zo hard bezig geweest mezelf te plaatsten in deze nieuwe wereld, dat ik blind was geworden voor wat me er naartoe had gedreven, voor het verlangen dat verborgen lag achter mijn zucht naar verhalen, naar vriendschappen. Mijn grootouders luisterden naar Robeson, ze waren revolutionairen geweest, communisten, anarchisten, onaangepaste mensen in ieder geval, arbeidersmensen met gevoel voor cultuur en schoonheid. Mensen die moesten vechten om het hoofd boven water te houden, onzichtbare mensen.
En ik wist zo weinig van ze.
Christine Otten, februari 2018
(Dit is een bewerkt fragment uit de nieuwe bundel Als ik naar jou kijk, zie ik mezelf, vertellingen vanuit zwart Amerika die onlangs verscheen (Uitgeverij AtlasContact, 19,99 euro).