Christine F. Samsom – Vader en zoon
‘Je hebt weer gedroomd.’ Zijn vrouw kijkt hem bezorgd aan, terwijl hij z’n thee drinkt.
‘Heb je al een afspraak gemaakt met Kamla?’ Hij reageert niet, staart voor zich uit richting veranda. Maar de kleine stondoifi die een slordig nest maakt in de nemboom bij de veranda, ziet hij niet. Ook zijn zoon, bezig een bal in de basket achterop te mikken, heeft niet zijn aandacht.
‘De laatste tijd gebeurt het weer vaak, die nachtmerries van je.’ Hij kijkt nu naar de foto’s aan de muur en zij volgt zijn blik. Ze zucht… december nadert. Ze kent zijn verdriet… Ze houdt van hem en daarom weet ze ook de medicijn. Ze strijkt zacht over zijn wang.
Hij staat op, neemt zijn tas. In de garage pakt hij zijn fiets. Zijn vrouw loopt naar de basket. Het is nu of nooit.
Als elke morgen fietst hij erlangs, de man-zonder-vader. Het motregent, hij haast zich.
Hij móét erlangs fietsen… van zichzelf moet hij. Hij zou ook een andere route kunnen nemen, maar dat deed z’n vader nooit. Vandaag kijkt hij recht vooruit. Dat is al een hele overwinning, want vanuit je ooghoek zou je toch links wat kunnen zien. Maar hij houdt z’n ogen onder controle, met moeite. Meestal wendt hij het hoofd af naar rechts. Nooit kijkt hij tussen de bomen door naar links. Hij gaat in een hogere versnelling, z’n hoofd tussen z’n opgetrokken schouders. Hij hoort de bevelen, geschreeuw, dan de schoten, gekreun… zijn vader. Als hij erlangs is, haalt hij opgelucht adem. Hij ontspant, rijdt onder de amandelbomen door, zwaait naar de wachter bij de bank, kijkt over zijn schouder naar achteren om de bocht te kunnen maken.
Bij z’n kantoor kijkt hij met een mengeling van trots en weemoed naar het bordje naast de deftige deur, twee namen in gouden letters op zwart graniet: vader en zoon. Z’n vader is dood, al 32 jaar. Dat was niet de afspraak. Zo hadden zijn vader en hij het niet gepland. Hij zucht even, denkt aan zijn zoon. Die heeft z’n bul toch allang in handen? Maar wanneer zal hij z’n verschoten, paarse pet afzetten? Dan zou dat bordje toch nog werkelijkheid kunnen worden.
Vrouw Else wrijft het bordje met windola. Dat deed ze al voor z’n vader. Vandaag doet ze het extra stevig, lijkt het wel.
‘Er is post voor u’, zegt ze. Ze kijkt hem na: Als twee druppels water, denkt ze niet voor het eerst. Met de fiets aan de hand – die liet z’n vader al niet buiten staan ‘vanwege de buurt’ – loopt hij naar de balie. Hij kijkt het stapeltje post door. Dan hoort hij iets bewegen achter in het gangetje. Hij kijkt op: Is z’n secretaresse zo vroeg vandaag? Het beeld van de man die op hem af loopt, overrompelt hem. Hij verstijft, maakt een afwerend gebaar. Maar dan ziet hij het: de paarse pet is verdwenen. De man-zonder-vader omhelst zijn zoon.
Ze hebben niet veel woorden nodig. Samen kijken ze de post door.
Als elke middag fietst hij terug, niet dezelfde route, niet langs de bank en de amandelbomen, niet tegen het verkeer in. ‘In mijn positie kan ik me geen bekeuring veroorloven’, zei z’n vader altijd. Vandaag wijkt hij af van de route van z’n vader: hij rijdt voor het paleis langs. Nu komt het moeilijkste: Hij stevent er recht op af. Hij sluit z’n ogen, komt uit het zadel omhoog, drukt als een wielrenner de trappers tot het uiterste in, kijkt recht voor zich uit, steekt de weg over. Hij wacht op de bevelen, de schoten, het gekreun. De poort is dicht, zijn vader is echt dood.
Leve zijn zoon!