blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: Evenementen

Letterendag wordt Letterenfeest

door Giselle Ecury

Op zondag 23 september vond onder auspiciën van de Vereniging Ons Suriname, de Werkgroep Caraïbische Letteren en de Leerstoel West-Indische Letteren van de Universiteit van Amsterdam een Letterendag plaats.

Vier promovendi die hun proefschrift schrijven bij professor Michiel van Kempen, presenteerden aspecten van hun onderzoek aan het publiek. De vijfde, Benoît Verstraete-Hansen  (over “De Deense zendeling P.M. Legêne”) was helaas ziek. Daarna volgden interviews met en voordrachten van schrijvers. Hoogtepunt was een rechtstreekse verbinding via Skype met Michaël Slory vanuit Paramaribo, die inging op zijn zojuist bij uitgeverij In de Knipscheer verschenen dichtbundel Torent een man hoog met zijn poëzie.
Wat mij bij gelegenheden rond het Caribisch Gebied aanspreekt, is dat het een feest van herkenning is, een reünie voor allen die zich professioneel of anderszins betrokken voelen bij de West-Indische Letteren: Een Letterenfeest.

Na het openingswoord door Michiel van Kempen beet Carl Haarnack het spits af zich bewust van het feit, dat de term “Indianen” discutabel is: “De Duitse beschrijvingen van Indianen in Suriname tussen 1700 en 1900”. Gebaseerd op o.a. reisbeschrijvingen, dagboeken, brieven en literatuur, begon hij met de definitie van reizen: je gaat vanuit de omgeving die je kent, naar een omgeving die nieuw voor je is. Over wat dit met je doet, kun je schrijven. Zo gingen de eerste Duitse onderzoekers op pad, meestal missionarissen, die moesten helpen de slaven te bekeren. Omdat die niet altijd bekeerd wílden worden, ging men zich bezighouden met Indianen, die men destijds “vooral niet moest zien als onbedorven mensen die nog niet te maken hadden met het kwaad”. Let wel: men beschikte niet over de telecommunicatiemiddelen, waarmee wíj ons kunnen voorbereiden. Hun ideeën over wat zij zouden kunnen aantreffen, haalden zij uit de zestiende-eeuwse literatuur. Vlot hield Haarnack een aantal Duitse onderzoekers in vogelvlucht tegen het licht: Wilhelm Bauberger met het opmerkelijke Die Negerin in Guyana over Blanca, die het dramatische slavenleven zelfs nog verkiest boven een uitweg via een huwelijk met een heidense Indiaan; Carl Lang; August von Schlözer; J.D. Kunitz (over Suriname en zijn bewoners); uit Johann Friedrich Ludwigs Neueste Nachrichten von Surinam zou blijken, hoe de Indiaan aan zijn platte neus kwam: door voor- en achterkant van het kinderhoofd tussen twee plankjes te klemmen. Een via PowerPoint geïllustreerd betoog, waarbij ook de toehoorders zich bij de afbeeldingen van lelieblanke Indianen met Duits/Europese gelaatstrekken uit “Malerische Länder- und Völkerkunde” van W.F.A. Zimmermann (pseudoniem voor Carl Gottfried Wilhelm Vollmer) mochten afvragen, of de goede man überhaupt wel eens een Indiaan gezien had. Toch was dit boek een belangrijke bron voor Karl May (1842-1912), voor velen bekend als dé auteur van avonturen over confrontaties met Indianen – wie kent Old Shatterhand en Witte Veder niet? 

Paul Hollanders zette aan de hand van Paul François Roos (1751-1805) en de Surinaamse plantersletterkunde, de Animus Revertendi af tegen de Animus Manendi (een pril begrip), ofwel: de wil om terug te keren [van de uitgezonden blanke, G.E.] tegenover de wil om te blijven [in de kolonie, G.E.]. Hoewel Roos, geboren te Amsterdam, van huis uit de liefde voor de handels- en koopmansgeest meekreeg, wilde hij predikant worden, om uiteindelijk als blanke knecht/opzichter naar Suriname te gaan. Hij was werkzaam op diverse plantages en klom op tot directeur en administrateur, om uiteindelijk een welvarend koopman en planter te worden. In tegenstelling tot zijn collegae, die liefst zo snel mogelijk terugwilden na hun zakken gevuld te hebben – de Animus Revertendi– begon Roos van Suriname te houden. Hij wilde er blijven en is slechts twee maal teruggekeerd naar Holland. Hij schreef poëtisch over Suriname, over zijn zorg omtrent het latere verval van het land. Als dé gelegenheidsdichter, die een belangrijke rol vervulde in het dan aardig ontwikkelde en bloeiende culturele leven van Suriname, heeft hij zich ingezet voor de samenleving.

Zo richtte hij het Genootschap “De Surinaamse Lettervrienden” op. De leden wilden met opbouwende verlichtingsideeën iets nalaten en zaaien in het geliefde vestigingsland. Paul Roos sprak gouverneur Jan Jacobs Mauricius tegen, die beweerde, dat de blanke kolonisten áltijd snel weg wilden uit het land met “die zure naam”. Hollanders betoogde het lonend te vinden, te onderzoeken of er in de geschriften meer is terug te vinden over de Animus Manendi. Hij refereerde aan het heden, waarin migranten eveneens soms liever blijven, terwijl er tevens een spagaat ontstaat door verlangens naar het land van herkomst. P.F. Roos echter bleef: “Ik ben Suriname mijn welvaart schuldig.”

Met enthousiasme lichte Jos de Roo “De invloed van de Wereldomroep op Caraïbische auteurs” toe. Hij noemde het een voorrecht van 1983 tot aan zijn pensionering in 2002 werkzaam geweest te zijn als programmamaker bij de Caraïbische afdeling van Radio Nederland Wereledomroep tijdens wat men noemt: “De periode Van de Walle”, waarin radio het meest populaire medium was. De Roo verdiepte zich voor zijn onderzoek in de archieven van de Wereldomroep, o.a. om inzicht te verkrijgen in de vroegste fase van de geschreven moderne letterkunde van het Caribisch Gebied en het enorme belang van de Wereldomroep daarin. In feite heeft die in de jaren vijftig van de vorige eeuw veel méér gepubliceerd, dan via tijdschriften gebeurde, zoals de ingezonden verhalen van auteurs die later grote bekendheid zouden verwerven (onder wie Boeli van Leeuwen, Jules de Palm en Frank Martinus Arion) en de orale literatuur van mensen als Raul Römer en Johan Ferrier. Dit blijkt nu van groot belang. De bescheiden De Roo kijkt in zijn proefschrift onder meer of de destijds reeds aangehaalde thema’s zullen terugkomen in hun latere werk. Met veel kennis van zaken onderstreepte hij, dat er nog veel meer te halen is uit die achtergebleven archieven. Wij kijken uit naar de afronding van zijn onderzoek.

Over Tim de Wolfs “Muziek en muziekdragers van het Nederlands Caraïbisch gebied” kan ik kort zijn, onderstrepend, dat zijn werk daardoor alles behalve minder belangrijk zou zijn. Integendeel. Een charmant betoog over een onderwerp dat letterlijk leeft: hij houdt zich bezig met het beschermen van geluidsopnamen voor het nageslacht en ontsluit het materiaal door het te digitaliseren. Meer nog is dit sinds 1982 zijn passie, toen hij een paar 78-toeren-platen uit het Caribisch Gebied vond op een rommelmarkt in Hilversum. Het onderzoeken begon, zonder te selecteren. Dit resulteerde in het prachtboek Discography of music from the Netherland Antilles & Aruba, including a history of the local recording studios (Walburg Pers, Zutphen 1999).

> Hij verzamelt alles en wellicht richt hij zich ooit eveneens op Suriname. Tim liet zijn toehoorders op humorvolle wijze genieten van muziekfragmenten van platenlabels  als Hoyco en Padú en onderstreepte eveneens het belang van het digitaliseren van bandopnamen. Zo werd voor even de stem hoorbaar van Cola Debrot, die in 1969 als Gouverneur zijn nieuwjaarsrede uitsprak, en van Pierre Lauffer senior, die een gedicht voorlas.

De tijd liep. Het gesprek via skype met Michaël Slory (1935) was echter ondanks de soms uitvallende verbinding vanuit het huis van Ruth San a Jong (auteur en nog veel meer, zoals oprichter van de Schrijversvakschool te Paramaribo, zie www.ruthsanajong.com) bijzonder en zeer zeker hartverwarmend. Het door hem voorgelezen gedicht voor de onlangs overleden John Leefmans, zijn rake opmerkingen en mooie woordkeus – waar hoor je nog het fraaie woord”nimmer”? Michiel van Kempen noemde hem een groot voorbeeld van wat idealisme kan zijn. “Tegenwoordig ben ik niet meer zo idealistisch, dat begrijp je, het is allemaal niet meer zo leuk, hoor!” zegt hij gevat, doelend op de ongemakken die zijn hoge leeftijd brengt. Hij is blij met zijn nieuwe dichtbundel, is altijd nog bezig met poëzie: “Nu ook in het Engels. Ik ben koloniaal, weet je, ik heb een zekere “erfenis”, zodat ik dat kan.” De bekende fluitist Ronald Snijders vroeg hem hoe hij zo’n romanticus heeft kunnen blijven, ondanks de vele teleurstellingen. Het antwoord was even ontwapenend als mooi: “Ik ben een gelovig mens, ik lees ’s nachts uit de Koran. Ik heb Spaans gestudeerd en ben altijd verbonden gebleven met die Arabische invloeden binnen die cultuur. De troostrijke boodschap helpt me.” Geraakt bedankte Michiel van Kempen hem voor al die jaren poëzie, een warm applaus volgde. “Met deze nieuwe dichtbundel is mijn gezicht weer een beetje gered,” volgde helder een toegift uit Paramaribo. “De mensen kennen me scheldend in het Nederlands, Engels en Spaans. Nu zien ze dan weer mijn poëzie! Het is een mijlpaal. In elk geval geen testament!” volgde levenslustig. “Er zijn veel méér mensen die van je houden,” antwoordde Michiel. “Dat heb ik hard nodig, want je begrijpt: dit is geen lolletje,”  reageerde Slory, weer doelend op de ouderdom. Hij sloot af met een gedicht, waarvan de regels “Zoveel ik kon, heb ik de straat bezongen, […], maar waar de hoop verdween, bleef liefde” mij zullen bijblijven. Zoals ook dat laatste beeld op mijn netvlies gebrand staat: een zwaaiende Slory.

Professor Michiel van Kempen stond daarna aandachtig stil bij leven en werk van John Leefmans, die eind augustus 2012 overleed. Uit zijn bewogen gesproken tekst kwam steeds diens sprankelende lach naar voren, zoals Michiel ook omschreef in het In Memoriam van zondag 26 augustus, geplaatst op zijn blog Caraïbisch Uitzicht:  “Je wist altijd vrij nauwkeurig waar John Leefmans zich ophield, als hij ergens aanwezig was: je hoorde iemand druk praten, op een heimelijke toon die toch veel mensen konden horen, de spanning liep op, de toon werd hoger en uiteindelijk klonk er en een volle, luide schaterlach. Hoe druk een bijeenkomst ook was, je wist: dáár is John Leefmans.” (Michiel van Kempen).http://caraibischeletteren.blogspot.nl/search/label/Leefmans%20John

Het was mooi hem hier op deze wijze te gedenken, zeker toen de improvisatie van de in het publiek aanwezige dichter en musicus Raj Mohan erop volgde. Hij zong in het Hindi en a capella “Song of the birds” met de slotwoorden: Op een dag zul je vliegen.

Peter de Rijk interviewde vervolgens de als altijd prachtig geklede Orchida Bachnoe n.a.v. haar nieuwste roman Azijn in mijn aderen (In de Knipscheer, 2012) Hij, redacteur van de uitgeverij, complimenteerde haar om het frisse van haar proza, terwijl het een zwaar onderwerp behandelt: suïcide. Aanleiding was, dat een meisje, dat Orchida begeleidde, zich huilend bij haar aan de deur meldde met de mededeling, dat ze pillen geslikt had. Door adequaat te handelen, wist de auteur dit meisje deze keer te redden. Maar zij vond dat ze er iets mee moest doen, want blijkbaar schieten de hulpverleningstrajecten hun doel voorbij. Suïcide moet bespreekbaar zijn: Dit zijn de signalen en dan moet je zó ingrijpen. Deze roman is het resultaat met als thema “Dromen is prima, maar zorg dat je daarnaast een plan hebt. Blijf daarin geloven en eraan werken.” Het boek heeft veel los gemaakt en geleid tot Kamervragen, omdat ook in Nederland veel jonge Hindoestaanse meisjes zelfmoord plegen. De schrijfster heeft haar boek opgedragen aan Anil Ramdas, de Surinaams-Nederlandse auteur die begin dit jaar eveneens een einde aan zijn leven maakte.

Na een kort, voornamelijk Engelstalig, intermezzo door de dichter en performer T. Martinus (pseudoniem voor Quinsy Gario) over The bearable ordeal of the collapse of certainties – mooi qua dictie, goed om te zien hoe vast en zeker hij als het ware stond in zijn tekst – was het de beurt aan Professor Dr. Michiel van Kempen, Hoogleraar West-Indische Letteren, om in samenwerking met Peter de Rijk, zijn poëziedebuut met de titel Wat geen teken is maar leeft te presenteren. Peter was vol lof over het fantastische werk dat is verricht en dat – ik citeer – “in alles afwijkt van de Michiel van Kempen, zoals wij die kennen uit de tientallen publicaties die hij op zijn naam heeft staan. De lezer mag kijken in het hoofd van de auteur aan de hand van zijn openhartige, goede poëzie, soms op het randje van proza. Heel veel woorden, lange gedichten over verliefdheid en verdriet, met goed getroffen metaforen, bijvoorbeeld over een voorbije liefde, waarbij je opeens als vreemden tegenover elkaar komt te staan.”

“Ik liet eens in een groep zo’n gedicht voorlezen door een jonge vrouw. Halverwege begon ze te huilen en ik schrok daar erg van,” aldus Van Kempen. “Later kwam ik er in rust op terug. Ik vroeg of er soms iets met haar gebeurd was, dat haar zo raakte. Maar nee, zei ze. Het was het ritme.”

Peter liet weten al uit te kijken naar een volgende dichtbundel. Michiel: “Eerst wil ik werken aan de biografie van Albert Helman. Die wil ik afhebben. Dit blokkeert elke andere woordenstroom.”
Sanne Landvreugd

Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

Een passend moment mijn aantekeningenboek op te bergen. Het is vroeg in de avond geworden. Ongemerkt. Buiten regent het. Binnen sluiten de met verve gespeelde melancholische klanken uit de vakkundig door Sanne Landvreugd aangestuurde saxofoon de middag af. Wat geen teken is, maar leeft!

[eerder verschenen in het Antilliaans Dagblad]

Caribische Letterendag in een nieuw jasje

door Quito Nicolaas

Afgelopen zondagmiddag vond in de Vereniging Ons Suriname in Amsterdam de aftrap van het nieuwe literaire seizoen plaats. Komend jaar belooft  opnieuw een enerverend jaar te worden voor schrijvers, recensenten, uitgevers en webshops.  

lees verder…

Een ontmoeting met de dichter des vaderlands

door Ruth San A Jong

Ik kopieer niet gemakkelijk typisch Nederlandse begrippen, maar vandaag kon ik het niet laten de kop van mijn bericht deze titel te geven. Vanmiddag was de presentatie van Michael Slory’s dichtbundel Torent een man hoog met zijn poëzie bij Vereniging Ons Suriname in Amsterdam. Slory was vanmiddag bij mij thuis aan het skypen. De organisatie had mij gevraagd of dat mocht en kon en ik had zonder nadenken ja gezegd. Slory ken ik alleen van de boeken of ik zie hem vaak op straat, op zoek naar inspiratie voor de gedichten die hij neerpent. Mijn ontmoetingen met hem waren altijd van een afstand, bij een literair gebeuren, of in de CCS bibliotheek, maar nooit hadden we elkaar in de ogen aangekeken en gesproken. Ik heb hem altijd een aandoenlijk mannetje gevonden en vind de verhalen over de onvoldoende waardering die hij krijgt ronduit pijnlijk. Slory is voor mij een van de pioniers van de woordkunst in Suriname en daar heb ik alleen maar interesse en waardering voor.

Maar vandaag was een bijzondere zondag, toen Kirsten Dorrestijn uit de taxi stapte met Michael Slory aan haar zij om via mijn internetverbinding live bij de boekpresentatie aanwezig te zijn in Amsterdam. Kirsten is freelance journalist, of beter gezegd, de letterlijke ‘beschermvrouwe’ van Slory op deze dag, die voor de derde of vierde keer in Suriname is en naar ik vermoed elke keer wanneer ze in het vliegtuig naar Nederland stapt, denkt: ik wil hier blijven.

Een bescheiden man met een grijze baard en een zwart hoedje stapte mijn woonkamer binnen. Ik had eerder op de ochtend als de bliksem mijn woonkamer op orde gebracht. Het moest er allemaal goed uit zien voor de camera. Slory hield zijn tas van jute stevig vast en het moment dat hij zijn mond opendeed kwam er een woordenvloed die pas eindigde toen ik hem bij zijn huis afzette. Schrijvers zijn vertellers ging het door mijn hoofd en wellicht hadden de slokjes rode wijn die hij voor het interview had ingenomen een beetje geholpen. Hij slingerde Kirsten en mij tussen de herinneringen van de jaren zestig, zeventig, Nederland: waar hij meedeed aan protestmarsen als enige Surinamer, communisten, de olie van Coronie,  de Chinese contractarbeiders van 1853 die met Creoolse vrouwen kinderen kregen en meer.

Slory op SkypeHij vertelde hoe aangenaam verrast hij was dat dit mogelijk was, een live interview. Verbaasde zich over de technologie van nu, en vroeg mij of er bepaalde vragen waren waar hij zich op zou moeten voorbereiden. Ik had mij niet met de inhoud beziggehouden. Wel met kabeltjes, geluidsboxen, skype-verbinding gecontroleerd met iemand uit Nederland eerder, laptop op groot scherm aangesloten, extra belichting, bureaustoel iets lager gezet zodat zijn benen niet zouden bengelen. Kirsten zou wat drank en eten nemen. Vincent Soekra had zijn laptop ter beschikking voor aansluiting op een beamer daar in Nederland en had mij wat instructies gegeven voor dat technische deel. Het programma van de Letterendag was anderhalf uur eerder begonnen, ik had alles moeizaam kunnen volgen omdat de verbinding het geluid vertraagd of soms helemaal niet overbracht.

Slory ging gemakkelijk zitten op de stoel, ik deed een glas sap voor hem erbij. Hij moest vooral relaxed zijn. Zijn kladblok, dichtbundel die hij eerder had ontvangen ernaast en een pen.  Hij boog zijn hoofd: ‘Ik bid even voor een goede verbinding.’ We konden beginnen. Michiel van Kempen, de ‘reddende engel’ zoals Slory dat later zei, deed het interview. De volle zaal keek. En zo vlot als zijn pen is, zo rolde de ene na de andere anekdote eruit bij de vragen van Michiel. Jaartallen, de bezoeken van Bruma aan het Torarica-casino, namen van ontmoetingen die hij met mensen had, de ‘communistische’ verwijten die naar zijn hoofd geslingerd waren toen, een gedicht voor wijlen John Leefmans in Sranantongo, nog eens het gedicht voor Leefmans, weer een jaartal, zijn in de steek gelaten idealisme (waar hij met de grootse zelfspot over sprak), de eeuwige vrouw die hij nog steeds niet was tegengekomen, de gedichten die nog in zijn huis rondslingerden waar best nog een bundel van gedrukt zou kunnen worden, dat men vroeger absoluut geen Chinezen wilden laten halen naar Suriname…dat alles flitste in een uur door de woonkamer en de zaal van de VERONSUR.

“Is de dichtbundel een soort testament Michael?”, vroeg Van Kempen. “Nee! Geen testament maar een mijlpaal! Mijn gezicht is gered!” We hoorden de lachsalvo’s en applausjes van de zaal in de woonkamer. De slechte verbinding maakte mij nerveus: het geluid viel steeds uit. “De zwakke bandbreedte, daar ligt het aan.” hoorde ik Vincent op de achtergrond zeggen. ‘We doen de camera uit.” Het geluid werd inderdaad iets beter en Slory kon verder uit zijn dichtbundel voorlezen. Het publiek kreeg de gelegenheid hem te groeten. Hilli Arduin, Ronald Snijders en Cynthia Abrahams stelden vragen. Ronald Snijders vroeg waar hij ondanks de teleurstellingen toch nog in zijn werk de romantiek bleef behouden. “Ik bid altijd op mijn knieën en vaak lees ik uit de Koran, daar vind ik kracht. Ja, 75 van de 100 keren ben ik op mijn knieën.”

Het ging echt niet goed met de verbinding dus moesten we maar stoppen. Hij zwaaide nog naar het publiek, kreeg een luid applaus en bedankte een ieder waarvan in bijzonder Michiel van Kempen en Franc Knipscheer. “Gods zegen voor jullie allen daar. Gods zegen!”
En ik, ik heb bijna mijn gesigneerd exemplaar uit.

23 september 2012

Letterendag bij Ons Suriname

Op zondag 23 september a.s. organiseren de Vereniging Ons Suriname, de Werkgroep Caraïbische Letteren en de Leerstoel West-Indische Letteren van de Universiteit van Amsterdam een Letterendag bij Ons Suriname in Amsterdam.

In het eerste gedeelte van de dag presenteren vijf promovendi die hun proefschrift schrijven bij prof. Michiel van Kempen aspecten van hun onderzoek aan het publiek. Het publiek krijgt alle gelegenheid om over de onderwerpen van gedachten te wisselen met de onderzoekers.

In het tweede gedeelte is er een boekenmarkt met interviews en voordrachten met schrijvers. Een hoogtepunt belooft een rechtstreekse verbinding met Paramaribo te zijn, waar Michael Slory zal ingaan op zijn zojuist bij In de Knipscheer verschenen nieuwe grote dichtbundel Torent een man hoog met zijn poëzie.

Programma
14.00-15.40
Publieke voordrachten van 5 promovendi:
Benoît Verstraete-Hansen – De Deense zendeling P.M. Legêne
Carl Haarnack – De Duitse beschrijvingen van Indianen in Suriname
Paul Hollanders – Paul François Roos en de Surinaamse plantersletterkunde
Jos de Roo – De bijdrage van de Wereldomroep aan de ontwikkeoing van Caraïbische auteurs
Tim de Wolf – Muziek en muziekdragers van het Nederlands Caraïbisch gebied

15.40-18.00 uur
Voordrachten, boekpresentaties, boekenmarkt

Korte herdenking van John Leefmans

Voordrachten & Interviews over nieuwe boeken:
T. Martinus over The bearable ordeal of the collapse of certainties
Orchida Bachnoe over Azijn in mijn aderen

Ca. 16.30 uur: Interview met Michael Slory in Paramaribo via een Skype-verbinding over zijn net verschenen dichtbundel Torent een man hoog met zijn poëzie

Michiel van Kempen over zijn poëziedebuut Wat geen teken is maar leeft

Live muziek Sanne Landvreugd 

Locatie: Vereniging Ons Suriname Hugo Olijfveldhuis Zeeburgerdijk 19a 1093 SK Amsterdam
(nabij de molen en het KIT in Oost; vanaf CS stadsbus 22 stopt bij de Nicolaaskerk, richting Indische buurt, 8 min.)

Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

Het 5000ste bericht op deze blogspot!

Vandaag, zaterdag 25 augustus 2012, verschijnt het 5000stebericht op deze blogspot, Caraïbisch Uitzicht. Deze blog bestaat nu ruim vier jaar en heeft zijn bestaansrecht dubbel en dik bewezen. Dagelijks biedt deze blogspot berichten over de literatuur en cultuur van het Caraïbisch gebied en wat daarvan overal over de wereld te bespeuren valt. Vaak eigen berichten, besprekingen en aankondigingen, plus een ruime keuze uit het beste van wat de media aan beide zijden van de oceaan publiceren. Tot vandaag leverde dat ruim anderhalf miljoen bezoeken op: 1.540.000.  

Enkele cijfers

Natuurlijk besteden wij hier aandacht aan alle nieuwe boekuitgaven: 394 recensies verschenen hier, 176 berichten over boekpresentaties, 120 over lezingen, daarnaast ook vele tientallen over de positie van de schrijver, de boekhandel, de uitgeverij, ontwikkelingen op het internet en het terrein van de digitalisering. Trots zijn we op de serie van nu in totaal 168 schrijversportretten die Nicolaas Porter voor ons maakte (te vinden onder het label Werkgroepportretten). Er verschenen 405 gedichten, 128 columns,62 reisverslagen,  45 essays, 45 verhalen. Er verschenen 120 In memoriams: vooral het overlijden van Clark Accord en Anil Ramdas kreeg bijzondere aandacht.    

Maar daarnaast is er consequent aandacht geweest voor beeldende kunst (289 berichten),  theater (225), muziek, architectuur, dans, erfgoed, talen en fotografie – we proberen de berichten zoveel mogelijk te voorzien van hoogwaardige afbeeldingen, dat lukt vaak, maar bij sommige meer journalistieke items niet altijd.    

Open oog

Al is Caraïbisch Uitzicht primair een cultureel blog, we houden wel altijd een open oog voor ontwikkelingen in de wereld. Er is veel aandacht voor geschiedenis (met 192 berichten over de slavernij!), kolonialisme en dekolonisatie, veel aandacht ook voor onderwijs, en wetenschap, journalistiek en kranten, en berichten over mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting vinden hier altijd een plekje.    

Populairste berichten

Deze blog trekt lezers van over de hele wereld. Het grootste aantal bezoekers kregen deze drie berichten:

1.       Blue skies voor Sonny Boy (4560 bezoekers; gepubliceerd op 18 januari 2011)
2.       Chinese Theme Park Uses Porn Poster to Advertise for Pirates of the Caribbean Ride (2801; gepubliceerd op 7 juni 2011)
3.       Miss India Suriname is verdieping cultuurbeleving (2463; gepubliceerd op 23 oktober 2010)  

Veelbesproken auteurs zijn Anton de Kom, Cynthia Mc Leod, Clark Accord, Pierre Lauffer, Michael Slory, Boeli van Leeuwen, Karin Amatmoekrim, Edgar Cairo, Giselle Ecury, Rihana Jamaludin,  Elis Juliana, Diana Lebacs, Bernardo Ashetu. Albert Helman, S. Sombra, Raj Mohan, Anil Ramdas, Dobru, Trefossa, Ismene Krishnadath, Ruth San A Jong, Walter Palm, Rappa en Robert Vuijsje. Vaste bijdragers zijn Carry-Ann Tjong-Ayong, Quito Nicolaas, Jeroen Heuvel, Carl Haarnack, Fred de Haas, Michiel van Kempen, Aart Broek, Els Moor, Peter Meel, Ken Mangroelal, Dwight Isebia, Wim Rutgers, Henry Habibe, Willem van Lit en Nicolaas Porter.  

Toekomst

Deze blog is een non-profit-activiteit, niemand wordt ervoor betaald. We zijn afhankelijk van de welwillendheid van mensen die berichten aanleveren. Dat mag nog groeien, daarvoor is alle ruimte. Wie zich geroepen voelt iets aan te leveren: een bericht, verhaal, gedicht, tekening of wat dan ook: aarzel niet en stuur het naar het emailadres Werkgroepcarlet@gmail.com.

Waar zijn de dichters gebleven?

door Rappa

[Op woensdag 27 juni 2012 hield Rappa [ps. van Robby Parabirsing], neerlandicus, schrijver, voordrachtskunstenaar, uitgever en bibliotheekhouderin het kader van het Jaar van de Poëzie tijdens de reguliere laatste-woensdag-van-de-maandavond van de Schrijversgroep ’77 in Tori Oso (deze avond in samenwerking met de Henry Frans de Zielstichting en het Directoraat Cultuur), een inleiding over nieuwe ontwikkelingen in de Surinaamse dichtkunst. Hieronder de volledige tekst, die bij het uitspreken enigszins was bekort.]

Waar zijn de dichters gebleven? Dit vraagt een van onze jonge dichters, Gianni Wip, zich af. Een stukje uit zijn gelijknamig gedicht:

         […]
Waar!! Zijn de dichters gebleven
Want de schrijvers, die schrijven
Jij weet het, ik weet het, iedereen Weet…
Hoe duur…de…suiker…is

En daar is iets mis mee
Misschien niets mis mee
Punt is
Ik voel een gemis
En dat gemis….
Het maakt me ziek
Waar??
Waar?!
 
Waar!! Zijn de dichters gebleven…

Gianni Wip is 24 jaar, is studerende en is in zijn gedichten meestal op zoek naar paradigma’s oftewel het gemeenschappelijke gedachtegoed van de samenleving. Hij vindt dat de Surinaamse poëzie teveel wordt gebruikt als een hamer om mee te slaan. Met een hamer kan je ook ‘dingens uit dingens’ trekken; hij probeert niet tegen, maar vóór iets te zijn. Gianni deed mee aan de Schrijfwedstrijd van Write Now, waaraan Suriname dit jaar voor het eerst  meedeed, en eindigde tijdens de voorronde in Paramaribo op de vierde plaats met een minibundeltje, getiteld Panodrama.

Ja, waar zijn die dichters gebleven? Na de poëtische opleving in de zestiger jaren tot de climax rond onze staatkundige onafhankelijkheid, onze srefidensi (een woordvinding van onze grote dichter Trefossa) leek het inderdaad dat onze dichters verdwenen waren. Zie de indrukwekkende rij van poëten in de klassiek geworden bloemlezing samengesteld door Shrinivasi Wortoe d’e tan abra waarin gedichten vanaf 1957 tot 1973 (bij de verruimde derde druk) zijn verzameld. 

Dichters uit de ‘Wortoe-groep’ zijn o.a. Trefossa (Henri de Ziel), Eugène Rellum, Corly Verlooghen (Rudy Bedacht), Ashantenu Sangodare (Michael Slory), Bhai (James Ramlall), Bernardo Ashetu (H.G. van Ommeren), Johanna Schouten-Elsenhout, Shrinivasi (Martinus Lutchman), R. Dobru (Robin Ewald Raveles), Jozef Slagveer, Frits Wols (Eugène Wong Loi Sing), Orlando Emanuels, Edgar Cairo, Kwame Dandilo (George -Pieter- Polanen), Trudi Guda, Zamani (Astrid Roemer), Paul  Marlee (Paul Nijbroek), Thea Doelwijt, Glenn Sluisdom, Gerrit Barron en Afanti (John Doornkamp)1). De dichters uit de ‘Wortoe-groep’ debuteerden voor het merendeel aan het eind van de jaren ’50 en aan het begin van de jaren ’60, publiceerden vooral tussen 1965 en 1974 in Suriname, in Nederland en op de Nederlandse Antillen in bladen als Tongoni, Soela en Moeteteen hadden bijdragen in het (Surinaams-) Nederlands, het Sranan en het Sarnami.

Toen kwam de onafhankelijkheid en daarmee ook het scheiden van de markt. Om met Hans Breeveld mee te zingen:”Wie gaat weg en wie blijft hier, dat is de vraag van de kruidenier…” Vijf jaar na de staatkundige onafhankelijkheid volgde de militaire machtsovername, de coup. Beide gebeurtenissen inspireerden een grote groep dichtenden, maar konden hun producten, vaak zeer tijdgebonden, wel allemaal tot poëzie gerekend worden? Wat valt überhaupt nou wel of niet onder poëzie? Vallen daar ook de rijmpjes en gedichtjes uit onze kleuter- en lagere schooltijd onder die zó een belangrijk deel van onze taalverwerving vormen dat we die tot op hoge leeftijd foutloos kunnen opzeggen of zingen?
Het is wel opvallend dat de dichter dankzij die beroemde ‘dichterlijke vrijheid’ in feite alles op papier kan zetten en het predikaat ‘gedicht’ kan meegeven. Dat moet de schrijver, de prozaïst, maar eens durven! Is het misschien daarom dat vele creatief schrijvenden in ons land zich eerder tot de poëzie wenden als uitingsvorm (want daar mag toch alles), dan dat zij proza produceren, want daar moet je je aan allerlei conventies (spelling, zinsbouw, woordbetekenissen, perspectief, plot, thematiek, verhaaldraad, tijdstructuur, karakteruitbeelding, enz.) houden. Maar in de praktijk blijkt maar al te vaak dat dichters echt zo vrij niet zijn. Zij worden publiekelijk maar al te vaak aangesproken als zij zich niet houden aan bepaalde conventies. Zie bijvoorbeeld een aantal van 41 reacties die loskwamen naar aanleiding van het gedicht van Alphons Levens, getiteld Recreëren te Domburg. [Zie deze blogspot, 25 november 2010.]2 Zijn gedichten ‘…zouden meer lijken op proza, hij moest zich toch wat meer inspannen om in dichterlijke taal te schrijven en minder aan de oppervlakte te blijven. Poëzie gaat toch graag de diepte in, kent gevoel en noopt vaak tot nadenken?’ Een aantal van de reacties was gestoeld op de schoolse zienswijze op poëzie, maar er waren ook nuttige wenken, eigen ervaringen en zeer bruikbare achtergrondinformatie bij. 

   
Alphons Levens publiceerde zijn eerste bundel (Bezinning en strijd) in 1971 in Nederland en is vanaf toen een van onze productiefste dichters. In 1996 verscheen de bundel Mogelijk, in 1998 …want nooit wordt alles gezegd en in 2002 Wee het volk dat niet meer denkt. Regelmatig staan er gedichten van hem in de Ware Tijd (zie het bericht hieronder). In zijn werken staat de Mens (met hoofdletter) altijd centraal; niet alleen de Surinaamse mens, maar ook die totale mens, die bewoner van de planeet Aarde. Alphons Levens probeert zijn lezers aan het denken te zetten, aan het dóórdenken.

De vraag is nu: komt de beperking van die dichterlijke vrijheid, of misschien beter: wordt de aanmoediging dat dichters zich toch aan bepaalde conventies houden misschien niet door het traditionele poëzie-onderwijs veroorzaakt, dan wel sterk beïnvloed? Gelukkig is in de literatuurmethode voor het VWO Fa yu e tron leisibakru uit 19983) (volgens Surinaamse leerboekennormen nog vrij nieuw) wat meer ruimte aan de dichterlijke vrijheid en de typisch Surinaamse poëzievormen gegeven. Want poëzie moet toch in de eerste plaats een herkenbare gemoedsuitstorting zijn, al of niet rekening houdend met vormaspecten? Poëzie is toch niet eerst vorm dan inhoud, of spelen vorm en inhoud zowat gelijktijdig een rol bij het produceren van poëzie? De vraag is nu of er, gezien het huidige, zeer terechte streven van het MINOV om vooral de VOJ- en VOS-leermethoden voor de exacte vakken en leervakken te vernieuwen, ook een herziene tweede druk van Leisibakru komt, of als men weer overgaat op een poëzie- of literatuurmethode uit Nederland.

Maar om op dat poëzie-onderwijs terug te komen: in de leerfase waar die vernieuwing het hardst nodig is, op het VOJ (voorheen het MULO), worden poëziestencils uit de jaren zestig uit de hoofdakteperiode van de toentertijdse leerkrachten vaak nog steeds braaf ongewijzigd gekopieerd, waardoor vele leerlingen juist op dit aanvankelijk niveau een verouderd en achterhaald beeld van poëzie voorgeschoteld krijgen. De eigen creativiteit wordt daarbij nauwelijks geprikkeld. Is het dan geen wonder dat vele VOJ-jongeren vaak afkicken op de literatuurlessen poëzie? Terwijl zij juist met dit uitingsmiddel hun gevoelens beter kunnen uiten; iets waar velen in deze leeftijdsgroep hard behoefte aan hebben. En poëzie is tegenwoordig juist weer springlevend, mede als gevolg van de opmars van de raps. In hoeverre zijn raps erkend en opgenomen in vooral het aanvankelijk poëzie-onderwijs? 

Hoe dan ook, we kunnen er niet onderuit: ondanks die dichterlijke vrijheid gelden in de poëzie toch zeker conventies, denk maar bijvoorbeeld aan het rijm, de beeldspraak en de strofe-indeling. Zie ook de strenge eisen waaraan een sonnet moet voldoen. Trefossa heeft getoond dat hij in het Sranan ook sonnetten kon schrijven. Maar heeft hij op dit punt navolging gehad? Zo nee, waarom niet? Is het omdat deze vorm van poëzie bij de onzen niet als iets eigens wordt ervaren? Of is er hier sprake van gemakzucht, ‘het is wer’ede’, teveel gekunsteld, dus dan maar niet?

Terug naar de vraag van Gianni: Waar zijn de dichters gebleven? In 1983 verschijnt de eerste aflevering van het literaire tijdschrift Bro4), waarin ook poëziebijdragen van eigen bodem en van overzee zijn opgenomen. Uit de “Wortoe-groep” zien we terug in Bro: Dobru, Orlando Emanuels, Gerrit Barron en S. Sombra (Stanley Slijngard). Het tweede en laatste nummer van Bro verschijnt in 1990. Gerrit en S. Sombra komen terug en we zien een paar nieuwe namen zoals Dorothee Wong Loi Sing en Hans Breeveld5). Dan wordt het wat stil; van 1990 tot zeker 2000 maken we de periode van hyperinflatie mee en dat is een hoogst ongunstig klimaat voor de productie en verkoop van gedichtenbundels, die normaliter al moeilijk verkopen.

In het nieuwe millennium gaan we richting Caricom: deden we sinds de jaren ‘70 al mee met de Carifesta’s met onze Dobru als voortrekker en zijn  gedicht Wan als ons boegbeeld, nu worden we volwaardig lid van de Caricom. Voor schrijvers en dichters is dat een nieuwe uitdaging, namelijk: publiceren in het Engels om een markt binnen de Caricom te veroveren. Dit heeft zeker meegespeeld bij de verschijning van de bundel Considerations6)  in 2003, volledig in het Engels, waaraan deelnamen Brigitte Brown, Arlette Codfried, Farah-L (Lorraine Gallant), Andy Fernandes, Roway James (Roué Hupsel) en Deborah Pinas als nieuwe namen en als gevestigden Alphons Levens en Albert Mungroo. Uit deze bundel blijkt ook de opmars van de vrouwelijk dichters: Waren dat in de Wortoe-groep 4 van de 28, in de Bro-groep 8 van de 27; in Considerations waren dat 4 van de 8, dus 50%. Deze opmars bleek ook uit het feit dat Brigitte, Arlette en Lorraine deel uitmaakten van het bestuur van de Schrijversgroep ’77 dat in 2003 onder voorzitterschap van Ismene Krishnadath aantrad. Daar zijn de dichters gebleven! 

Dan breekt de periode van de internationale literaire festivals in Suriname aan; de rij wordt in 1997 geopend met de Conferentie Schrijverschap 2000, nationaal of internationaal die in Ons Erf werd gehouden, maar waar proza en geen poëzie aan de orde kwam. Het eerste internationaal literair festival waarbij poëzie ook aan de orde komt, vindt eind 2002 plaats in Paramaribo en in Nieuw-Nickerie onder de naam Woud der Verwachting. De gevestigde dichters Shrinivasi en Michael Slory doen hieraan mee; nog geen nieuwe poëten van eigen bodem. In 2004 volgt het festival 1001 Identiteiten en opvallend is het dat 5 van de 8 leden van de Considerations-groep hieraan meedoen, namelijk Arlette, Brigitte, Alphons, Lorraine en Albert. Van de gevestigde dichters zien we terug S. Sombra en Frits Wols en als nieuwelingen: Annemarie Sanches (vooral bekend om haar zaterdagochtend radioprogramma The Happy Family Show7a)) en Mireille Pinas.  

Tijdens het Literair festival Werelden in Ontmoeting in 2006 komt er een nieuwe poëet naar voren, namelijk Jeffery Quartier. In 2003 deed Jeffrey Quartier mee aan een internationale gedichten-conventie van the International Society of Poets in Washington. Zijn gedichten verschenen in The Colours of Life en in een bloemlezing van IAERN. Intussen heeft hij twee gedichtenbundels in eigen beheer uitgebracht en dit jaar doet hij voor de derde keer mee aan het Suripop-componistenfestival, deze keer met de songtekst Hor’ pasensi (Heb geduld). (De tekst van deze compositie is hieronder als afzonderlijk bericht te lezen.) In zijn  gedichten laat Quartier zich vrijwel door alles en iedereen om zich heen inspireren. Hij dicht vooral in het Engels, maar ook in het Nederlands en Sranan over de liefde, de politiek, over uitdagingen en hij filosofeert graag. Hij ervaart de samenleving als zorgwekkend en hoopvol tegelijkertijd. Zorgwekkend vanwege de steeds grotere verzakelijking en het steeds weer inleveren van principes binnen die samenleving. Hoopvol, omdat er nog velen zijn die zich daartegen verzetten en hoopvol vanwege de toenemende mogelijkheden die de technologie ons biedt.

Tijdens het literair festival Diversity is Power, dat van 1 tot en met 9 augustus 2007 in Paramaribo werd gehouden, zien we dat naast de gevestigde dichters (Sombra, Dorus Vrede, Shrinivasi, Frits Wols en Alphons Levens)  de nieuwe poëten (zoals Jeff Quartier en Arlette Codfried) hun activiteiten uitbouwen. Enkele nieuwe poëten die in de bundel Diversity is power opduiken, zijn Kurt Nahar (beeldend kunstenaar), Tolin Alexander (podiumkunstenaar) en Soecy Gummels (ook schrijfster van romantisch proza in het Engels)7b) . Enkele schrijvers en poëten uit de Diversity-1 groep besluiten met anderen met Surinaamse roots uit Nederland mee te doen aan de publicatie8) rond het tegenbezoek aan Zuid-Afrika in het kader van uitwisselingsprogramma Writers in Exchange. Nieuwe poëten in deze bundel zijn Sherida Asinga die in 2006 als dichter debuteerde en in haar gedichten vooral zichzelf zoekt, en Karin Lachmising.

Karin, van huis uit communicatie-deskundige, stelt dat poëzie het vinden van de vorm is om het pure te vervatten, om de kern uit de werkelijkheid te halen, die los te weken en zichtbaar te maken en die de vrijheid te geven. Karin dicht over de echte dingen in het leven, ontdaan van alle labels en vooroordelen. Ze vindt dat er nog te weinig Surinaamse dichters zijn die de grote menselijke emoties duidelijk een plek geven, maar dat is een proces: eerst het losworstelen van die knellende banden en dan het naar binnen kijken. Zij produceerde ook de documentaire van ons bezoek aan Zuid-Afrika in 2008. [Zie haar gedicht ‘Gekunsteld’ op deze blogspot, op 6 augustus 2012.]

Tijdens het internationaal literair confest Zoveel zinnen, zoveel talen; wan tru powema na wan skreki sani , dat van 1 – 5 november 2010 in ons land werd gehouden doen behalve de gevestigde dichters zoals Dorus Vrede, Alphons Levens en S. Sombra, ook Arlette, Jeff, Karin en Tolin Alexander mee. Het gedicht van Tolin, opgenomen in de publicatie9)  rond dit confest, valt op door de meertaligheid. 

En tot slot: onder de inzendingen van de eerder dit jaar gehouden schrijfwedstrijd Write now! zijn zeker twee jonge dichters opgevallen: de eerder genoemde Gianni Wip en de nummer twee Rose-Marie Maître, die in Haïti is geboren en op tweejarige leeftijd naar Suriname kwam. Ze is bezig haar journalistieke opleiding af te ronden. In haar gedichten verwerkt ze graag zaken die niet zo goed te begrijpen zijn, zoals bepaalde gedragingen en gevoelens bij mensen om haar heen of bij zichzelf. Schrijven, dichten is voor haar ontdekken en doen ontdekken. Ze ziet onze samenleving als vrij tolerant en vriendelijk, maar nog in een ontwikkelingsproces naar volwassenheid: bepaalde zaken moeten nog bediscussieerd en geaccepteerd worden.10)

Aan het eind wil ik een lofwoord uitbrengen aan de dichters Alphons Levens en S. Sombra, die onverdroten aan de weg timmeren en zeer zeker op poëziegebied tot onze rolmodellen mogen worden gerekend, vooral brada S. Sombra die er vanaf de Wortoegroep en het begin van de Schrijversgroep bij is en nog steeds zijn bijdragen op velerlei gebied levert. Mag ik besluiten met zijn  typische zelftypering, afgedrukt op de achterflap van zijn jongste uitgave 11):

                                 Hij is de prins van Totness,
                                 Keizer van Friendship
                                 Beheerder van Coronie en
                                 Allochtoon in Paramaribo.

Ik dank u voor uw aandacht.                                                                                       

[In de discussie die na bovenstaande voordracht volgde, werd vooral ingegaan op de noodzaak en wens van de dichters om zich meer te kunnen exposen. Een literair televisieprogramma werd als een goede mogelijkheid genoemd. Verder wenste men ook ondersteuning van de overheid voor scholenbezoeken. De avond werd opgeluisterd door poëtische voordrachten van Alphons Levens, Karin Lachmising, Jeffrey Quartier, S. Sombra, Rose-Marie Maitre, Evelien Brown, Arlette Codfried, Kadi Kartokromo en Ismene Krishnadath en een creatieve samenvatting van Hilde Neus over het gepresenteerde. Gianni Wip kon vanwege college niet aanwezig zijn. Hij diende op de valreep wel een gedicht voor de avond in dat hieronder als bijlage 3) is opgenomen.]

1) Shrinivasi [ps. van M. Lutchman](samenst.) Wortoe d’e tan abra; bloemlezing uit  de Surinaamse poëzie vanaf 1957, Paramaribo, Bureau Volkslectuur, 3euitgebr. dr. 1974; 120 blz. Het is hoog tijd dat Wortoe… een vierde, aangevulde druk ingaat, waarbij tot zeker 2010 kan worden gegaan. Of is hier geen geld en deskundigheid voor, zoals vaak vanuit de beleidsmakers als dooddoener wordt gebruikt?

2) Rappa [ps. van R. Parabirsing] (samenst.) 41 spontane reacties op het gedicht “Recreëren te Domburg, Paramaribo, 2011; Ralicon, 71 blz.Zie Caraïbisch Uitzicht van 25 november 2010.

3) Moor, E., J. Vaseur-Rellum en J. Brunings. Fa yu e tron leisibakru; literatuurmethode voor het Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau; 1e dr. Paramaribo. MINOV/OC en W, 1998. 204 blz. afbn.

Uit de discussie na bovenstaande inleiding bleek dat het niet in de bedoeling lag deze goed bruikbare eigen literatuurmethode na eventuele aanpassingen te herdrukken. Moet dan weer overgestapt worden naar een of andere oubollige Nederlandse poëziemethode, vol met theorie en voorbeeldgedichten die onze jongeren niet aanspreken, zoals een aantal jaren terug een verlopen taalmethode uit Nederland, bedoeld voor allochtone kindertjes aldaar, hier werd gedumpt, omdat dat goedkoper en sneller zou zijn, dan om een eigen taalmethode voor het VOJ samen te stellen. Daar zouden geen financiële middelen en eigen deskundigen voor zijn. Over gemakzucht, miskenning van het eigene en over neo-koloniale tendensen gesproken…

4) Bro; tijdschrift voor literatuur; onder redactie van  G. Barron en C. Lont. Paramaribo, Sorava, 1983, jrg. 1. no 1, 79 blz. afbn. Helaas was Bro na het tweede nummer hetzelfde lot beschoren als al onze literaire bladen daarvoor. Het zou een onderzoek waard zijn om na te gaan waarom dit lot onze literaire bladen (zoals Moetete) tot nu toe beschoren is.

5) Dit was niet Hans’ debuut. Zijn eerste publicatie was Overwinnen ondanks donkere wolken uit 1990, gevolgd door Meneer de voorzitter … mag het volk ook wat zeggen (1990), Wissele Mammie … (1992), Sap (1993) en Voorzitter, ik heb geen keus (1996), waarin gedichten afgewisseld met essays, vaak geïnspireerd op de actualiteit van dat moment.

6) Brown, B., A. Codfried en Farah-L (ps. van L. Gallant) e.a. Considerations; poems and short stories from Suriname.

Paramaribo, The Authors, 2003, 72 blz. Arlettes debuut als dichter was niet in Considerations, maar in de bundel Overpeinzingen, waarin ook verhalen zijn gepubliceerd. Een gedicht uit deze bundel vindt u op deze blogspot, 7 augustus 2012. De vraag is of naast de buitenlandse gedichten in het Engels, gedichten uit Considerations vooral op VOJ-niveau bij het vak Engels worden gebruikt. De kans is groot dat vele vakdocenten niet eens van het bestaan van deze bundel op de hoogte zijn. Moeten wij hiervoor misschien niet de hand in eigen boezem (Arlette Codfried maakte ervan:…in eigen bobi) steken? Aan de andere kant weet Alphons Levens te vertellen dat een bibjuf van een middelbare school Considerations niet bij hem wilde kopen voor de schoolbib, omdat een paar docenten haar dit hadden afgeraden. Het zou erg interessant zijn om na te gaan op grond van welke criteria dit advies is gegeven. Ook zou het verhelderend kunnen werken om na te gaan hoeveel titels van Surinaamse schrijvers en dichters in de schoolbibliotheken  (tegenwoordig is het mode om van mediatheken te spreken, misschien omdat er een computer in de ruimte staat en een paar plaatjes aan de muur hangen en waarbij de het boek en de leesbevordering vaak niet meer centraal staan) te vinden zijn en langs welke lijnen en op grond van welke criteria de inkoop geschiedt.

7a) Van juni 2011 biedt Anne-Marie (naast Sriefman taki, het reguliere radioprogramma van de Schrijversgroep ’77 via de SRS) op regelmatige basis onze eigen schrijvers en dichters een dankbaar podium in haar dichtbeluisterd programma op radio Apintie, waarlijk een lichtend voorbeeld voor presentatoren van andere media.

7b) Neus, H. (editor/samenst.), Diversity is power. Anthology of Poetry, Short Stories, Columns en Works of Art published to commemorate the 5thInternational Literature Festival Suriname.

1e dr. Paramaribo, Schrijversgroep ’77, 2007. 131 blz. Bevat kleurenfoto’s. Nagegaan mag worden of deze unieke literaire uitgave met prachtige kleurenfoto’s gebruikt wordt bij de literatuurlessen Engels op VOS-niveau. Gelukkig beginnen enkele VOJ-leerkrachten Engelse werken van Soecy Gummels op de literatuurlijsten toe te staan. Over het waarderen en uitdragen, ook binnen de Caricom, van de eigen cultuuruitingen gesproken… Waar is die gebleven?

8) Dido, EKM (editor), Diversity is Power. 1e dr. z.pl., Writers in Exchange, 2008. 300 blz.

9) Neus, H. (red.) en I. Krishnadath (samenst.), Zoveel zinnen zoveel talen; meertaligheid, bekeken vanuit de optiek van schrijvers, bijeen tijdens het confest WAN TRU POEWEMA NA WAN SKREKI SANI/TAAL EN LEVEN, 1-5 november 2010. 1edr. Paramaribo, Schrijversgroep ’77, 2011. 58 blz. Bevat kleurenfoto’s. Het valt op dat gaandeweg de jaren steeds meer poëten (en ook schrijvers) van eigen bodem (ook) in het Engels publiceren, zoals Arlette Codfried, Jeffery Quartier, Soecy Gummels, Ismene Krishnadath, Karin Lachmising en Gianni Wip.

10) Het gedicht dat Rosemarie Maître die avond voordroeg, is op deze blogspot op 8 augustus 2012 geplaatst.

11) S. Sombra [ps. van Stanley Slijngard]. Boskopuspikri Boodschappenspiegel; gedichten in het Sranan met Nederlandse vertaling. 1e dr. Paramaribo, Slijngard, 2009. 44 blz. Sombra vroeg zich tijdens de discussie af, waarom Surinaamse schrijvers en dichters niet vanwege het MINOV langs de scholen kunnen gaan om voor te dragen. Zij moeten dat op eigen initiatief doen, uit eigen zak bekostigen en op en neer lopen voor allerlei toestemmingsbriefjes. Hij noemde een hooggeplaatste MINOV-functionaris (nu gepensioneerd) die hem ronduit had gezegd het nut van poëzie als vak op de scholen niet in te zien.

Vierde Caraïbische Letterendag – De kunst van het lezen

Op 1 oktober 2011 organiseert de Werkgroep Caraïbische Letteren in de Openbare Bibliotheek Amsterdam de Vierde Caraïbische Letterendag, die ditmaal geheel gewijd zal zijn aan de kunst van het lezen.

Verschillende schrijvers en dichters zullen worden aangesproken op hun leesgedrag: wat, wie en hoe lezen ze? En waarom? Vergt het lezen van Caraïbische literatuur in het bijzonder een extra inspanning? Middels columns, debatten, film en spoken word zullen alle aanwezigen op het podium en in het publiek uitgenodigd om na te denken over hun eigen leesgedrag.

Programma

Voor de pauze worden er columns over de leeservaringen van Eva Gerlach, Julien Ignacio, Myra Römer, Frank Starik en Michael Tedja worden voorgedragen. Ook zullen er filmfragmenten worden vertoond met daarin straatinterviews over leesgedrag (filmer: Kris Kristinsson).

Na de pauze debatteren Marion Bloem, Karin Amatmoekrim, Ismene Krishnadath (uit Suriname) en Jos de Roo onder leiding van John Jansen van Galen over de receptie van Caraïbische literatuur.

Spoken word-artiest T. Martinus vat de avond samen. Er wordt afgesloten met Latin jazz van Sanne Landvreugd en Pablo Nahar.

De presentatie is in handen van Miriam Illes.

Literaire reisboekhandel De Evenaar verzorgt een boekentafel.

Openbare Bibliotheek Amsterdam
Oosterdokskade 143, 1011 DL Amsterdam.
Zaal: Theater van ’t Woord
Datum: Zaterdag 1 oktober 2011
Aanvang: 19.00 uur precies
Toegangsprijs: € 12,50; met OBA-, CJP- of Stadspas € 10,00
Reserveren kan hier.

De Caraïbische Letterendag is mogelijk gemaakt door subsidies van het Amsterdams Fonds voor de Kunst en het Nederlands Letterenfonds.

Poëzie en geschiedschrijving

De kritiek op de koloniale geschiedschijving vindt ook haar weerklank in kunst en literatuur. Tijdens Black Talk op vrijdag 5 augustus 2011 in Comedytheater in de Nes in Amsterdam, trad T. Martinus (Quisy Gario – foto rechts) op met het stuk Prof. Dr. Den Heijer en Seks met Dieren. Black Talk is een avond geïnitieerd door Stichting Alma en Simpla en beleefde dit jaar haar derde editie. De avond gaat om seksuele diversiteit en verschillende stemmen over seksualiteit een podium te bieden.

In het stuk maakt T. Martinus korte metten met de oratie van Prof. Dr. Den Heijer door te wijzen op het inconsequente en irrationale taalgebruik van de professor. T. Martinus is onder andere dichter en columnist. In september 2011 komt zijn eerste dichtbundel uit en speelt hij op het Amsterdam Fringe Festival zijn eerste solo-voorstelling genaamd The Bearable Ordeal of the Collapse of Certainties in Stay Okay Hostel Zeeburg. In zijn voorstelling onderzoekt hij via poëzie, muziek en lokatie theater hoe het zo gekomen is dat xenofobie in Nederland nu zo geaccepteerd wordt. Op 1 oktober treedt hij op op de Vierde Caraïbische Letterendag van de Werkgroep Caraïbische Letteren.

Voor zijn kritiek op Den Heijer zie de YouTube video klik hier

[IISR]

Berichten verdwenen!!!

Geachte lezer,

De afgelopen dagen zijn verschillende berichten verdwenen van deze blogspot. Dat is te wijten aan een van de ernstigste storingen van Blogger ooit. Miljoenen berichten wereldwijd zijn zo verdwenen, maar Blogger belooft dat ze de komende dagen worden teruggezet. Dat hopen we dan maar. We danken u voor uw begrip,

redactie Caraïbisch Uitzicht

Leeggesloopt en schoongeveegd

De Tolhuistuin ligt onder het mes. De plaats in Amsterdam-Noord waar dit najaar de Vierde Caraïbische Letterendag zal plaatsvinden, is compleet gestript. Aannemer De Combi geeft het paviljoen met de puntdaken een facelift waar je u tegen zegt. Na alle overbodige muren en plafonds uit de voormalige personeelskantine van Shell te hebben gesloopt, is de wederopbouw begonnen. Nu nog kan je vanaf de IJkant de tuinkant zien en vice versa. Straks zit daar een nieuwe zaal tussen met een capaciteit van 550 bezoekers en is er aan de voorzijde restaurant Staal met glorieuze vistas over het water. De gloednieuwe chefkok van Staal Evert te Pas is na een kijkje in de Tolhuistuin begonnen aan het menu. Net als alle andere partners van de Tolhuistuin die plannen smeden. Begin oktober 2011 gaat de Tolhuistuin officieel open en wordt het een publieke plek waar je meer krijgt dan je verwacht.

Wegens de grote belangstelling heeft de Werkgroep Caraïbische Letteren moeten uitkijken naar een grotere ruimte; we willen niet nogmaals mensen moeten weigeren aan de deur. Het programma van de Vierde Caraïbische Letterendag is al in de maak, en de exacte datum ligt optioneel al vast. Maar daarover volgen nog nadere mededelingen.

Een lastige peuterpuber

Op 4 oktober 2009 vond in de OBA in samenwerking met de Werkgroep Caraïbische Letteren de presentatie plaats van het prentenboek voor de jeugd, Michi. Het boek is bij La Kock Publishing uitgegeven in drie talen: het Nederlands, het Engels en het Papiaments in de varianten Papiamentu en Papiamento.

lees verder…

De schrijver met de grootste energie sinds Albert Helman

Abdelkader Benali, Noraly Beyer, Felix Burleson, Arthur en Henriëtte Cairo, Lydia Emanuels, Eva Essed-Fruin, Maarten van Hinte, Sanne Landvreugd, Ellen Ombre, Rappa, Michael Tedja, Manoushka Zeegelaar en nog vele anderen werken mee aan de Tweede Caraïbische Letterendag, op zaterdag 5 september a.s. Het programma is gewijd aan de het thema: wat kunnen de Grote Voorbeelden doorgeven aan jonge schrijvers? Wat doe je met tradities? Binnen dat kader is het programma voor de pauze geheel gewijd aan de grote schrijver Edgar Cairo (1948-2000), ‘negerschrijver’ zoals hij zelf met trots altijd zichzelf proclameerde. Plaats: Openbare Bibliotheek Amsterdam. Aanvang: 19.00 uur. Voor het volledige programma klik hier

Edgar Cairo 1948-2000; trauma’s verwoord
Het lijdt geen twijfel dat Edgar Cairo na Albert Helman de Surinaamse schrijver is geweest met de grootste energie en de grootste verbeeldings­kracht. Donderdag 16 november 2000 werd hij gevonden in zijn Amsterdamse woning; hij overleed, evenals drie van zijn broers, aan een maagbloeding, mogelijk een dag eerder.

Edgar Cairo was een absolutist, iemand die de koloniale geschiede­nis in alle uithoeken verkende en er zijn schreeuw over liet horen. Geen enkele andere schrijver uit Neder­lands West-Indië heeft de koloniale trauma’s zo indringend verwoord in zoveel genres als Edgar Cairo. Dat klinkt alsof hij een loodzwaar oeuvre bij elkaar schreef, maar er zijn weinig schrijvers bij wie het plezier van het schrijven zo van elke pagina spatte als Cairo. Zijn reeks boeken vormde bovenal een menselijk oeuvre waarin de tragiek dragelijk werd gemaakt door de geestig­heid van observe­ren.

Edgar Eduard Cairo werd op 7 mei 1948 geboren in Paramaribo. Zijn ouders waren afkomstig uit het district Para, echte negers vanuit het diepste van de plantagecultuur van Suriname. Zij brachten hem een besef van zijn roots bij dat hem nooit meer zou verlaten. Edgar had een goeie kop, en belandde op het hoogst bereikbare: de Algeme­ne Middelbare School. Hij was een echte erfjongen maar de rumoerige volkserven vorm­den een slechte studie-omgeving; zenuwen speelden hem parten, de maag speelde op, hij kwam enkele weken bij het gezin van de visionaire econoom Frank Essed en zijn vrouw Eva Fruin die hij als lerares Nederlands had leren kennen (een tijd waarover hij de roman Adoebe lobi/Alles tegen alles zou schrij­ven). Hij slaagde, ging naar Amsterdam, studeerde Neder­lands en Algeme­ne Litera­tuurwetenschap en zoog alles in zich op wat aan zijn oeuvre een uitzonder­lijke diepgang zou verle­nen: de culturen van het Caraïbisch gebied en Afrika, algemene taalweten­schap, dramaturgie.

Hij debuteerde in 1969 met een novelle in het Sranan die nog altijd zijns gelijke in die taal niet heeft gevonden: het indringende verhaal over een vader-zoon-relatie Teme­koe. Later herschreef hij het verhaal tot twee Nederlandstalige versies. Vooral nadat hij in 1977 In de Knipscheer als uitgeverij had gevonden, hield de stroom publica­ties niet meer op. Hij publiceerde in ruim tien jaar tijd vijftien prozaboeken, negen dichtbundels en acht toneelstukken, nog afgezien van talloze essays in tijdschriften en minstens vijf romans die niet in druk verschenen.
Hij verbreedde zijn aandachtsveld: van de stadser­ven van Paramari­bo, naar het leven in de Suri­naamse districten, weer later naar het Ca­raïbisch gebied en de historie van de negerslaven, nog later naar de si­tuatie van Surinaamse migranten in Neder­land en de multiculturele Hol­landse samenle­ving, tenslotte naar Afrika en de geschiedenis van de koloni­sering van de negers en de oorsprong van wat Cairo het `negerver­driet’ noemde.
Zijn boeken werden alsmaar omvangrijker: zijn roman Jeje Dis­i/Karakter’s krachten telde 560 pagina’s, zijn verzamelde gedichten Lelu! Lelu! Het lied der vervreem­ding 877 pagina’s. Hij trad talloze malen op in binnen- en buitenland, schreef columns voor de Volkskrant en De Groene Amster­dam­mer, het succes kende geen grenzen meer. Hij kocht een rode Maserati die al gestolen werd aleer hij er het Rokin mee voorbij was. De geschiedenis werd teruggekocht met kostbare meubels uit de koloniale tijd. Met zijn eigenzinnige taalgebruik, een enorm creatief doorgevoerde vorm van Surinaams-Neder­lands, bereikte hij echter niet een massapubliek. Eind jaren ’80 begon hij te schilde­ren met hetzelf­de fanatisme als hij schreef. Wie zijn huis in wilde, moest zich tussen plafond­hoge stapels schilderijen doorwrin­gen. Met zijn laatste boeken kon geen lezer hem nog volgen. De psycho­se was compleet. Hij meende dat zijn inspira­tie rechtstreeks van God kwam en de taal van Shakespeare en Dante.

De laatste jaren was hij weer op de terugweg. Het diepzinnige toneel­stuk De doodsboodschapsvogel uit 1978 werd zijn eerste stuk dat in Suriname en Neder­land werd opgevoerd. Hij overleed in Amsterdam-Oost een wijk vol van de minderheden waarvoor hij jarenlang met bruisende energie op de bres stond. Maar in zijn woonkamer, blauw verlicht door een gaskachel, heeft hij het gevecht met zijn doodsbood­schaps­vogel alleen moeten leveren.

Michiel van Kempen

[Verschenen in NRC Handelsblad, 18 november 2000]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter