blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: Journalistiek & Nieuwe media

Gemengde gevoelens bij de NTR-serie ‘De slavernij’

door Aspha Bijnaar, Gert Oostindie & Alex van Stipriaan
Morgenavond is op Nederland 2 alweer het laatste deel van de NTR-serie De slavernij te zien; de jeugdserie Slavernij junior draait nog een paar weken langer door. Onze instituten leenden hun prestige aan deze serie die een beschamende, en eeuwenlange, periode uit de Nederlandse geschiedenis wil vertellen aan een breed publiek. Als adviseurs zijn wij persoonlijk betrokken geweest bij de opzet ervan, maar de uitwerking ging buiten ons om, die zien ook wij nu pas op tv.
Het is goed dat de serie er is en wij horen vooral van een niet-ingewijd publiek veel positieve reacties. Maar er is ook heftige kritiek te horen, met name van hen voor wie deze geschiedenis meer vertrouwd is, wetenschappers incluis. En die kritiek is in sommige opzichten volkomen terecht.De slavernij maakt niet alleen duidelijk hoe moeilijk het is om te gaan met een beschamend verleden, maar ook hoe moeilijk het is wetenschappelijke geschiedenis te vertalen naar publieksgeschiedenis. Het gaat niet alleen om het boven water krijgen van een verleden waarover heel lang is gezwegen of dat slechts eenzijdig is verteld. Het gaat ook om de vraag hoeveel ruimte je geeft aan het feit dat ook wetenschappers verdeeld zijn over heel veel van wat zich in het verleden precies heeft afgespeeld. En bovenal gaat het erom hoe die geschiedenis wordt verteld: objectiverend, relativerend, moraliserend? en vanuit welk perspectief of welke perspectieven?
De NTR heeft zichzelf dus de moeilijke opdracht gesteld een serie te maken over een lang verdrongen stuk geschiedenis dat onder historici veel debat oproept en in onze samenleving gevoelig ligt, getuige de commotie rondom de oprichting en onthulling van het nationale slavernijmonument in 2002, of de herhaalde verwijzingen naar de slavernij in de vaak stroeve Koninkrijksrelaties. Bovendien moest dit bij het grote publiek nog onbekende onderwerp zo aantrekkelijk worden gebracht dat kijkers niet meteen zouden doorzappen. Knap lastig, en het is mooi dat de NTR heeft doorgezet. Een professioneel gemaakte serie, uitgezonden op prime time en bedoeld om de historische stilte over dit onderwerp te doorbreken. Dat is in zoverre gelukt, dat de serie goed wordt bekeken en dat velen voor het eerst hebben kennis gemaakt met een geschiedenis die met een grote groep ‘nazaten’ wordt gedeeld. Maar juist bij die Nederlanders met Afrikaanse wortels is ook hartgrondige kritiek te beluisteren en wordt zelfs gezegd dat de serie een poging is het belaste verleden weer onder het tapijt te schuiven. Wij vinden veel van deze kritiek begrijpelijk.

Natuurlijk is de serie geen poging het slavernijverleden van Nederland weg te moffelen of te vergoelijken. Integendeel, de serie maakt duidelijk dat het slavernijverleden bij de Nederlandse geschiedenis hoort. Maar deze boodschap wordt inderdaad nogal lichtvoetig gebracht. Voor het grote verhaal worden terecht woorden gebruikt als ‘dramatisch’, ‘de hel’, ‘mensonterend’. Maar zodra wordt ingezoomd op concrete mensen, gebeurtenissen of afwegingen leidt de ook door ons bepleite keuze voor het geven van veel context nogal eens tot een overmaat van relativering, soms zelfs een beeld van harmonie. Dan lijkt alles nogal te zijn meegevallen; er viel “best leuk te leven” op een Surinaamse plantage, zoals het heet in de vierde aflevering; harde straffen waren nauwelijks aan de orde.

Natuurlijk, het sterftepercentage van Afrikanen was tijdens de overtocht naar het Caraïbisch gebied niet hoger dan dat van de matrozen, in Nederland hadden de armen het ook niet best, Afrikanen zelf waren de toeleveranciers van slaven aan de Europeanen, de plantages waren geen concentratiekampen, slavernij is van alle tijden… Allemaal waar, maar het geven van zoveel context schiet vaak zijn doel voorbij, zeker als dat gemoedelijk voortkabbelend wordt verteld.
Uiteindelijk berustte het hele systeem van de Nederlands-Atlantische slavernij op geweld, winstbejag en racisme. Natuurlijk was daar verzet tegen van de kant van de Afrikanen die als slaaf de oceaan over waren gevoerd, en van hun nazaten; voor zover wij weten komt dat morgen aan bod, op de valreep. Morgen zal dan ook de afschaffing van de slavernij aan de orde komen; en ook dat Nederland daar erg laat mee was, heel anders dan het gidsland dat Nederland graag in zichzelf ziet. Het blijft allemaal een wrede en beschamende geschiedenis, en dat verhaal is niet luchtig te verpakken. Zeker niet als we in aanmerking nemen dat de erfenissen daarvan vandaag nog altijd doorwerken; ook dat zal morgen, in de laatste aflevering, wel aan bod komen.
Die laatste aflevering moet dan wel heel veel bijspijkeren, als correctie op keuzes die eerder in deze serie zijn gemaakt. Te vaak is daar gekozen voor de relativerende toon, te weinig voor het tegengeluid, een ander perspectief, het debat. Onbedoeld toont De slavernij dus ook hoe moeilijk het kennelijk nog is om te gaan met een ‘lastige’ geschiedenis, ook voor professionals.

Dr. Aspha Bijnaar (NiNsee), prof.dr. Gert Oostindie (KITLV-KNAW en Universiteit Leiden), prof.dr. Alex van Stipriaan (Tropenmuseum en Erasmus Universiteit Rotterdam)

[uit de Volksrant, 15-10-2011]

Slavernij & verleden, slavernij & heden


door Rolf van der Marck

Wat weet Nederland van slavernij? Wat wil Nederland weten van slavernij? In zijn algemeenheid –het heeft geen enkele zin hier te verbijzonderen– moet het antwoord op beide vragen ‘nee’ zijn. De Nederlander wéét niets en wíl niets weten van slavernij, voor hem is het gezeur, de slavernij is toch al in het midden van de 19e eeuw afgeschaft? Nou, wat zeuren ‘ze’ dan nog? Desondanks ben ik als bakra tien jaar geleden naar Suriname, één van die met een slavernijverleden beladen landen, geëmigreerd en dáár ben ik eerst te weten gekomen welk een enorme invloed de slavernij heeft gehad en nog altijd heeft op ‘de Surinamer’, zwart, wit, geel of bruin en alles er tussenin.

Suriname is eerst twee-en-dertig jaar zelfstandig en bevindt zich dus nog steeds in de postkoloniale periode en dat zal nog wel even duren ook. Een schrikbewind van drie-en-een-halve eeuw, dat autochtone bevolking, geïmporteerde slaven en contractarbeiders steeds letterlijk onder de knoet heeft gehouden schud je niet zo maar even van je af. En omdat Suriname nu eenmaal een wingewest was, moest en zou het profijtelijk zijn en daar draagt het tot op vandaag de sporen van. Wat er nog van de autochtone bevolking over was, werd te lui bevonden om te werken, dus er moesten arbeiders, slaven dus, worden geïmporteerd. Toen de slavernij eenmaal was afgeschaft moesten ‘dus’ opnieuw arbeiders worden binnengehaald, nu op contract, maar erg veel verschilde dat niet van slavernij.

Deze wordingsgeschiedenis van Suriname heeft geresulteerd in de demografische samenstelling van Suriname zoals wij die vandaag de dag kennen, bij benadering te weten Indianen (3%), Creolen (32%) en Marrons (10%), Hindostanen (35%), Chinezen (3%) en Javanen (15%). Naar religie verdeeld is 27,4% Hindu, 25,2% Protestant, 22,8% Katholiek en 19,6% Islam. De officiële voertaal is het Nederlands, daarnaast is Sranan een belangrijke voertaal (±70%) en in mindere mate het Sarnami (±27%). In totaal kent Suriname ruim 20 talen.

Tot midden/eind 19e eeuw was de situatie vrij overzichtelijk, de autochtone Indianen waren nauwelijks meer in tel noch in tal, de bevolking bestond uit een zeer kleine blanke elite en daarbuiten het werkvolk, de tot slaaf gemaakte Afrikanen. Wel kwam al vrij snel binnen die groep Afrikanen een verbijzondering tot stand, namelijk de uit slavernij gevluchte vrije Afrikanen, de Marrons, die zich in het binnenland vestigden. Eerst met de afschaffing van de slavernij werd het gecompliceerd. Enerzijds werden de vrijgegeven slaven verplicht nog tien jaar bij hun meester te blijven werken, anderzijds kwamen de contractarbeiders het land binnen, die aanvankelijk dan wel een vorm van dwangarbeid ondergingen, maar die na afloop van de contractperiode veelal werden gecompenseerd met grondbezit. Vermenging van ras was aanvankelijk nauwelijks aan de orde, ieder trok zich terug op de eigen cultuur.

(Philippos II van Macedonië, vader van Alexander de Grote, aan wie de spreuk ‘divide et impera’, ‘verdeel en heers’, wordt toegeschreven)

Zo is Suriname een etnische smeltkroes geworden zonder smeltpunt, want alhoewel naar mate de tijd voortschreed vermenging van ras al lang geen uitzondering meer vormde, zijn niet alleen de etnische scheidslijnen blijven bestaan, maar worden deze tot op de dag van vandaag gekoesterd. De voor zijn samenhang zoveel geprezen Surinaamse samenleving is in feite niet anders dan een ‘make beleive’ van mensen die zeggen elkaar te respecteren, maar die als het er op aankomt steeds weer terugvallen op de eigen groep, binnen de bestaande etnische scheidslijnen. Dat die scheidslijnen zijn blijven bestaan is in hoge mate te wijten aan het koloniaal bewind, dat steeds met succes een ‘verdeel en heers’ politiek heeft gevoerd om als kleine elite het gepeupel de baas te (kunnen) blijven. Ter illustratie van deze bestaande scheidslijnen moge dienen dat er een paar decennia geleden een beweging is geweest van mensen die grofweg het westelijk deel van Suriname tot een Hindostaanse staat wilde maken, en waarbij het oostelijk deel zou worden toegekend aan de rest van de Surinaamse bevolking. Kortom, Suriname is nooit een natie geworden en heeft ook nooit aan ‘natievorming’ gewerkt. Integendeel, in het voetspoor van de kolonisator heeft het bevrijde Surinaamse volk er nooit werk van gemaakt om de etnische scheidslijnen te slechten.

(no such thing as “wan pipel”)

Dat is het bedrieglijke van die elkaar oh zo respecterende Surinamers, ze houden de schijn op, maar ze vertrouwen elkaar niet. In wezen is het land tot op het bot verdeeld. Dat is waar de slavernij tot op de dag van vandaag nog werkt, nog dagelijks voelbaar is, ook al is die dan bijna anderhalve eeuw geleden afgeschaft. Het is de buitenwereld die zeurt wanneer ze niet wil zien en erkennen dat Suriname nog niet heeft afgerekend met de slavernij.

De hier eerder gepubliceerde beschouwing van Peter Meel over de televisie-serie “De slavernij” vormde de aanleiding om míjn visie te geven op de dagelijkse beleving van de slavernij in Suriname.

Spotlight on Curaçao

Island TV heeft onlangs Spotlight on Curaçao officieel gelanceerd. Het is een gloednieuwe dvd die in vogelvlucht het beste van Curaçao laat zien. Met haar aantrekkelijke eco-verpakking, schitterende beelden en volgens producent Gino Cova ‘sympathieke prijs’ van 25 gulden is deze dvd een aanrader voor gasten van Curaçao. De doop werd verricht door premier Schotte. 

Suriname op een tweesprong

door Jeroen Dewulf

Is Suriname een Caraïbisch of een Zuid-Amerikaans land? Vanuit Nederlands perspectief wordt het land traditioneel tot de Caraïben gerekend. De tijd dat een minister het voorstel deed om een brug te laten bouwen tussen Suriname en Curaçao is dan wel voorbij, maar in Nederland bestaat nog altijd de neiging om vanuit Paramaribo de blik naar het noorden te richten, naar de oceaan. Zo bezien is het geen verrassing dat het postkoloniale Suriname de ogen steeds duidelijker naar het zuiden richt, naar Zuid-Amerika. Het grote voorbeeld is daarbij het land dat in zijn geschiedenis nog nooit zo zelfverzekerd is geweest als nu: Brazilië. Niet zonder reden voorspelt Guus Pengel in Suriname en ik dat het Surinaams-Nederlands in de niet zo verre toekomst wellicht zal worden uitgebreid naar Surinaams-Braziliaans-Nederlands. Jean and Kathleen Ferrier beginnen hun visie op de toekomst van Suriname zelfs met een lied van de Braziliaanse zanger Chico Buarque. Dat lied is weliswaar een hommage aan Tom Jobim, de “vader van de Bossa Nova”, en niet aan de Braziliaanse mens, maar de foutieve interpretatie van de wat al te enthousiaste zusjes Ferrier is veelzeggend: Surinamers zien in hun machtige Braziliaanse zuiderbuur een nieuw rolmodel.

Vaak wordt vergeten dat ook Brazilië een, weliswaar kortstondig, Nederlands verleden heeft. De zanger Chico Buarque – eigenlijk Francisco Buarque de Hollanda – is een van de vele Brazilianen met Nederlandse roots. Dit Nederlandse hoofdstuk uit hun geschiedenis is de reden waarom Braziliaanse intellectuelen regelmatig naar Suriname verwijzen in discussies over de vraag hoe Brazilië er had uitgezien als de Portugezen de Nederlandse “bezetters” in 1649 niet hadden verdreven. Veel beter, zo verklaarde ooit de invloedrijke politicus Joaquim Nabuco en velen zeiden het hem na. Want wat is het achtergebleven Portugal in vergelijking tot het welvarende Nederland? En waren de Nederlanders niet de eersten die met Frans Post en Albert Eckhout het Braziliaanse landschap en de bevolking schilderden en er met Georg Markgraf en Willem Piso de fauna en flora bestudeerden? Tegenstanders van deze theorie hebben echter aan één woord genoeg om de discussie in hun voordeel te beslechten: Suriname. Tegen zo’n intellectuele uppercut valt niets meer in te brengen. Suriname staat immers symbool voor alles wat Brazilianen niet willen: politieke chaos, economische malaise, corruptie. Bovendien heeft het land niet eens een fatsoenlijk strand.

Wie de serie boeken leest die onlangs in Nederland over Suriname zijn verschenen – Paramaribo Brasa!, Voor mij ben je hier, Suriname en ik – krijgt een heel andere indruk van het land. Hier proef je heimwee, trots, liefde, zelfs passie voor de sfeer, de muziek, het eten en de omgangsvormen van een land dat je in vergelijking tot het grijze en chagrijnige Nederland in alle kleuren van de regenboog lijkt toe te lachen. Het is opvallend dat die boeken net op een moment verschijnen dat Suriname een koers is gaan varen die niet meer op Amsterdam is gericht. Het lijkt wel alsof Nederlanders pas dan massaal van iets durven te gaan houden, als ze het definitief kwijt zijn. Nu de Indische nostalgie wat is weggeëbd lijkt plots een golf van heimwee naar de West op komst.

Met Paramaribo Brasa! biedt Ko van Geemert een vlot geschreven en informatief boekje over de Surinaamse hoofdstad voor de intellectuele toerist uit Nederland. Interessanter is de bundel Voor mij ben je hier, waarin Michiel van Kempen een reeks verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers presenteert. Afgezien van een storende neiging tot prekerigheid is de kwaliteit van de meeste bijdragen in deze bundel hoog. De grote ontdekking is zonder meer Herman Hennink Monkau, al is het begrip “jongste generatie” bij iemand met jaargang 1935 wel heel ruim opgevat. Monkau is hoe dan ook een groot verteller die alleen nog een strenge lector nodig heeft om zijn vele overbodige bijzinnen te schrappen. Indrukwekkend is ook het literaire talent van Rihana Jamaludin. Vooral in haar beschrijving van Amsterdam door de ogen van een orthodoxe Hindoestaanse moslim maakt deze schrijfster een sterke indruk. Mala Kishoendajal levert in haar verhaal over de eerste generatie Hindoestanen in Suriname eveneens een verrijkend perspectief op de complexiteit van een gemeenschap die lang gesloten bleef voor de Nederlandstalige lezer.

Suriname en ik is een bundel met reflecties over Surinaamse identiteit en over de toekomst van een land op een tweesprong. Het is een boek vol heimwee van in Nederland woonachtige Surinamers en van Nederlanders die Suriname een warm hart toedragen, samengesteld door John Leerdam en Noraly Beyer. Naast een reeks uitbundige liefdesverklaringen aan switi Sranan valt er in verschillende bijdragen ook verdriet te bespeuren, het meest pakkend wellicht in de prachtige tekst van de Hindoestaanse politicus Rabin Baldewsingh. Opvallend aan deze bundel is de calvinistische neiging om absolute rechtlijnigheid als een kwaliteit te beschouwen. Dit terwijl Suriname net een land is dat uitblinkt door ambivalentie. Een land waar de morele verontwaardiging hoog oploopt als het om slavernij gaat, maar waar men tegelijk een moordenaar en drugsbaron tot president kiest, een land waar men de nationale trots luidkeels verkondigt en tegelijk het culturele erfgoed laat verkommeren, een land waar de dictator zich aan marronhelden als Boni spiegelt en tegelijk een Marrondorp platbrandt, een land waar de schoonheid van het landschap in alle geuren en kleuren wordt bezongen terwijl de eigen natuur in de uitverkoop staat, een land ook dat zich profileert als een multicultureel model en tegelijk een partijsysteem op basis van etnische segregatie hanteert. Wellicht niet toevallig bevat deze bundel dan ook veel bijdragen van gefrustreerde Nederlanders die ooit met de beste bedoelingen naar Suriname zijn getrokken, maar in en over Sranankondre erg Nederlands bleven denken. Met als paradepaardje de bijdrage van Jan Pronk, de man die als geen ander past in het door John Jansen van Galens geschetste beeld van de ”koloniale apostel van het antikolonialisme”.

De interessantste bijdrage in deze bundel komt van trendwatcher Adjiedj Bakas die specifiek ingaat op de ambivalentie van Suriname. Met behulp van het kernwoord “barok” slaagt Bakas erin om het uitbundige en tegelijk diep melancholische karakter van het land in een nieuw perspectief te plaatsen. Als één van de weinigen kijkt hij niet alleen naar het verleden, maar ook naar de toekomst en denkt hij na over de gevolgen van de toenadering tot Brazilië. De door hem voorspelde opkomst van Evangelicalen, waarbij Afrikaanse tradities zoals winti wellicht sterk onder druk zullen komen te staan, is inderdaad een weinig prettig maar helaas realistisch scenario.

Voortbordurend op de voorspelling van Bakas rijst de vraag wat Suriname in intellectueel opzicht van Brazilië kan verwachten. Een belangrijk verschil tussen beide landen is zeer zeker de omgang met het koloniale verleden. In tegenstelling tot Suriname heeft Brazilië een manier gevonden om dit pijnlijke verleden, inclusief slavernij, op een positieve manier te integreren binnen de eigen hybride identiteit. Alle retoriek over tolerantie ten spijt is Suriname sinds de onafhankelijkheid een land vol frustratie gebleven, vooral ten opzichte van Nederland. In hun kritiek op Nederland presenteren Surinamers hun eigen land graag als voorbeeld van multiculturaliteit door te verwijzen naar de moskee die in Paramaribo vlak naast de synagoge staat. De bewonderenswaardige tolerantie van de (kleine) joodse en islamitische minderheden in Suriname zou echter ook kunnen gelden als een oproep aan de Surinaamse meerheid om de rancune uit het verleden op een creatieve manier te overwinnen. Een Braziliaans identiteitsconcept, waarin ook de voormalige kolonisator een plaats heeft gekregen, kan Suriname daarbij zeker van pas komen.

Jeroen Dewulf werkt aan de University of California, Berkeley

[eerder verschenen in Ons Erfdeel, 2011, nr. 3]

Ook Nederland stelt teleur

door Shantie Ramlal-Jagmohansingh

De werkelijkheid bestaat niet, percepties wel. De politieke en mediawerkelijkheid wordt dan ook gekenmerkt door ‘frames’ die voor een groot deel bepalen hoe we de werkelijkheid tot ons nemen. Het integratiedebat is hierbij een goed voorbeeld. Denk aan Paul Scheffers essay ‘Het multiculturele drama’, waarmee het problematiseren van alles wat multicultureel was een ware vlucht nam. In het nieuwste boek Badal van de publicist en schrijver Anil Ramdas, zegt de hoofdpersoon hierover: “Scheffer leek zich met zijn multiculturele drama het lot van de kansarme allochtonen aan te trekken. Maar eigenlijk interesseren die allochtonen hem niet – nee, het zijn de arme oude witte mensen die last van de allochtonen krijgen, dáár maakt hij zich zorgen over!’ Dit scherpe citaat is kenmerkend voor het boek waarin uitgebreid wordt gesproken over zaken als de multiculturele samenleving, integratie, migratie, kolonialisme en imperialisme, maar dan voor de verandering eens door de ogen van een allochtone intellectueel.

 

Anil Ramdas

Anil Ramdas. Portret door Nicolaas Porter

In zijn voorgaande boek Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle, beschreef Ramdas hoe gefrustreerd hij is door het gebrek aan stimulatie van de Surinaamse bevolking vanuit wereldliteratuur, kunst en muziek. Hij beschreef een vrolijkheid die wordt ingegeven door een leegte die men niet anders weet op te vullen dan door dansen en feesten. Hoe het land uit zijn jeugd hem genadeloos in de steek had gelaten en verraden.

Op 31 maart 2011 werd zijn nieuwste boek gepresenteerd. Na jarenlang het werk van zijn twee grote voorbeelden Naipaul en Rushdie te hebben gelezen, bestudeerd en geanalyseerd, heeft ook Ramdas een roman geschreven. En ook in dit boek is teleurstelling een belangrijk thema, maar ditmaal betreft het een ander land: Nederland. Het boek gaat over de Surinaams-Hindoestaanse Harry Badal, die in Nederland bekend wordt met essays over de multiculturele samenleving. De bekendheid gaat echter over in een neerwaartse spiraal; hij belandt in een alcoholverslaving die hem nog verder wegdrijft van zijn gezin dan de overgave op zijn werk voorheen al deed. Om weer grip te krijgen op zijn leven trekt hij zich terug op Zandvoort en samen met vriendin S. kijkt hij terug op zijn carrière in de journalistiek waarin alles draaide om kastijden en het schrijven over mensen die niet je publiek zijn. Tijdens deze gesprekken wordt de lezer getrakteerd op feitjes en weetjes over de meest uiteenlopende onderwerpen; over het verschil tussen spoorlijnen in Amerika en India, over het verschil tussen Perzisch-Indiase en Westerse muziek, over de ruim drieduizend Indiase soldaten die tijdens WO2 gestationeerd waren in Zandvoort en door de Hollandse meisjes zeer aantrekkelijk werden gevonden. Maar voornamelijk lezen we over de teleurstelling in het culturele niveau van de doorsnee Nederlander.

Deze teleurstelling lijkt breder te zijn dan die van Badal alleen. Deze teleurstelling lijkt zelfs te gelden voor een hele generatie. Ramdas/Badal en zijn Hindoestaans-Nederlandse generatiegenoten migreerden in de jaren zeventig vanuit Suriname naar Nederland, met een bepaalde voorkennis in het achterhoofd. Voor de migratie kenden zij Nederlanders hoofdzakelijk als ontwikkeld en hoogopgeleid. De Nederlanders die toen in Suriname rondliepen waren vooral docenten die van alles wisten over taal, rekenen en aardrijkskunde, die verhalen konden vertellen over het negerjongetje Dandiloo. Maar toen zij eenmaal in Nederland arriveerden, kwamen de migranten tot de ontdekking dat er ook andere typen Nederlanders waren. Onder andere ook de groep die in de huidige politieke tijdsgeest steeds vaker wordt aangeduid onder de noemer ‘Henk en Ingrid’.

Dat was lange tijd alleen maar verwonderlijk. De laatste jaren is deze verwondering echter omgeslagen in teleurstelling. De teleurstelling van een generatie die dacht te migreren naar een land waar hun kinderen het beter zouden hebben, dan als ze in hun moederland waren gebleven. Een generatie die daar toch hun twijfels bij heeft als ze kijken naar de huidige tijd, waarin een essay als ‘Het multiculturele drama’ furore maakt, ‘het mislukken van de multiculturele samenleving’ opeens een veelgehoorde kreet is en de premier van het land spreekt over ‘het teruggeven van dit land aan de Nederlanders.’

De eerste generatie Surinaamse Hindoestanen hield zich voor een groot deel bezig met overleven en aanpassen in een vreemd land.

In Badal schrijft Ramdas: “Migranten ontbeerden meer dan economische of culturele kansen; ze ontbeerden hun herinneringen, de stille getuigen van hun herkomst (p.233).”

Dat was moeilijk, maar werd op de koop toe genomen, want hun kinderen zouden hier geboren worden en dus echte Nederlanders zijn. Voor hen werd alles anders. Zij zouden wel in staat zijn hun jeugdherinneringen op te slaan (dat is precies de reden waarom de hoofdpersoon in Badal een huis met ruime zolder koopt). Maar nu ziet deze eerste generatie dat ook de identiteit van hun kinderen niet automatisch en geheel wordt geaccepteerd in het land waar ze geboren en getogen zijn. De ‘Nederlandse identiteit’ wordt door de doorsnee burger en de media vaak nog steeds benaderd alsof Nederland zo mono-etnisch is als in de jaren vijftig. Door het ‘multicultureel-is-problematisch’-frame, is het feit dat de jongere allochtone generatie al vanaf hun geboorte onderdeel is van Nederland, schokkend genoeg niet eens vanzelfsprekend en dat is voor veel eerste generatie Surinamers misschien wel de grootste domper van het migratieavontuur. Het is voor hen een deceptie dat er anno 2011 jongeren zijn die niet helemaal zeker weten of de premier hen wel of niet tot ‘de Nederlanders van dit prachtige land’ rekent, omdat de wieg van hun ouders toevallig in Suriname stond. Hoe kan het dat dit hun kinderen overkomt?

Wat Badal dan ook zo interessant maakt voor zowel eerste als tweede generatie allochtonen, is om te lezen hoe een intellectuele allochtone hoofdpersoon, denkt over zaken als migratie, integratie, populisme, kolonialisme, imperialisme en de multiculturele samenleving. Over het algemeen worden deze zaken in de literatuur beschouwd door autochtonen, die dit niet volledig vanuit de andere kant kunnen bezien: namelijk hoe bepaalde uitspraken door politici of burgers of beleidsplannen aankomen als je zelf een migrant of allochtoon bent. Of hoe het voelt als je beter presteert dan ‘Henk en Ingrid’, die je desondanks de maat nemen. Eigenlijk is Badal een essayistische roman geworden waarin de afgelopen twee decennia worden beschouwd door de ogen van degene die normaal wordt aangeduid als ‘de ander’. En dat is precies wat dit boek zo interessant maakt.

[Dit artikel verscheen eerder in OHM Magazine]

 

Biere Ridder in de Orde van Oranje-Nassau

Afgelopen zaterdag, 16 juli 2011, is indoloog, journalist en pandit Suruj Biere in Den Haag benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Biere is 45 jaar werkzaam als welzijnswerker en tevens 35 jaar actief als pandit. Hij werkte ook jarenlang voor omroep OHM.

De BiereFoundation® is opgericht in 2011 als blijk van waardering voor het jarenlange welzijnswerk dat drs. Soerdjpersad (Suruj) Biere heeft verricht is de BiereFoundation opgericht. Degenen die het werk van Biere een warm hart toedragen, hebben hiermee een platform gecreëerd waarop hij en anderen zijn werk kunnen voortzetten.

Voor de website van de BiereFoundation klik hier

12-delige televisieserie Van Priary tot en met De Kom

Sky Televisie Suriname en historicus Sandew Hira ontwikkelen een 12-delige televisieserie over de geschiedenis van Suriname. De geschiedenis van Suriname is vaak verteld in boeken, documentaires en artikelen, maar zelden vanuit het perspectief van de gekoloniseerde.
De roep om een Surinaamse visie op de eigen geschiedenis is de laatste jaren steeds sterker geworden en heeft geresulteerd in een nieuwe stroming van beoogde historici die bekend staan onder de naam “Decolonizing the Mind”. Deze stroming – tot nu toe slechts bestaande uit Sandew Hira die de stroming ook heeft uitgevonden – produceert nieuwe inzichten en brengt uit de archieven nieuwe feiten naar voren die een volstrekt ander beeld geven van het kolonialisme in Suriname dan de dominante historici dat doen.

Televisie is een massamedium dat bij uitstek geschikt is om de nieuwe visie op de Surinaamse geschiedenis te presenteren. De 12-delige serie is gebaseerd op die nieuwe visie. De periode is 1500-1940.

Iedere aflevering duurt ongeveer 40 minuten. Een aflevering behandelt een bepaalde periode uit de geschiedenis aan de hand van historische beelden, interviews met deskundigen en actuele opnames van historische locaties in Suriname. Sandew Hira leidt de kijker in in het verhaal, behandelt de twee visies op de koloniale geschiedenis (meer kan hij er helaas niet ontwaren) en onderbouwt de nieuwe inzichten met feiten die tot nu toe vaak door hem verzwegen of verdraaid zijn.

De serie is een gezamenlijke productie van Sky Televisie en het International Insitute for Scientific Research. De producent van de serie is Faiq Lall Mohamed van Sky Televisie in Suriname en Sandew Hira van IISR.

De serie zal in november/december 2011 worden uitgezonden.

Ranu Abhelakh bij De Waterkant

Freelance journalist Ranu Abhelakh had zondagavond veel belangstelling in Den Haag voor haar lezing over haar boek De formule van de Surinaamse identiteit. Zij beschrijft hierin het ontstaan en de werking van de Toescheidingsovereenkomst (TO). Op uitnodiging van de Sociëteit De Waterkant hield zij een inleiding. Dit boek is geen roman, scriptie of wetenschappelijke, juridisch-technische verhandeling. Het is een verzameling feiten, meningen en persoonlijke verhalen van geïnterviewden, een boek voor iedereen met interesse voor Suriname en Surinamers.

Lees hier verder op Starnieuws

The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media (5 en slot)

door Ellen de Vries

Begin Binnenlandse Oorlog

Toen de militaire posten in de nacht van 21 op 22 juli 1986 werden overvallen – algemeen wordt die datum gezien als het begin van de Binnenlandse Oorlog – was aanvankelijk onduidelijk wie daarachter stak. Het NRC publiceerde – gebaseerd op een bericht van Associated Press (AP) – op 23 juli een vrij neutraal berichtje met als kop: ‘Aanval kazernes in Oost-Suriname’. Ook de Volkskrant van 23 juli plaatste een klein bericht. Het Parool – een avondblad – kwam met een uitgebreider artikel en meldde dat het al enkele maanden onrustig was in dit deel van Suriname, waar enkele bank- en roofovervallen waren gepleegd.

De autoriteiten verdenken Ronnie Brunswijk, een vroegere lijfwacht van legerleider Desi Bouterse van deze overvallen. Brunswijk heeft de beschuldigingen echter altijd ontkend. Hij heeft slechts toegegeven goederen en transporten uit Frans Guyana bestemd voor het Surinaamse leger, te hebben onderschept. De goederen heeft hij volgens eigen mededelingen ‘als een moderne Robin Hood’ verdeeld onder de veelal arme bevolking van Moengotapoe, een dorp niet ver van Albina, waar hij zich schuilhoudt.

In de periode vanaf 21 juli tot en met 31 juli gebeurde er veel. Nieuwsberichten volgden elkaar in snel tempo op. Niet alleen overviel Brunswijk – naar later bleek – de militaire posten in Stolkertsijver en Albina, Brunswijk gaf ook een communiqué uit waarin hij het Surinaams Nationaal Bevrijdingsleger proclameerde. Bovendien gijzelde hij twaalf militairen. Ten slotte werd een groep huurlingen die van plan was de macht in Suriname over te nemen in de VS gearresteerd. [xv] Over die zaken verschenen in vier grote kranten, De Telegraaf, de Volkskrant, het NRC en Het Parool (toen nog een landelijke krant) in die tien dagen ten minste 29 artikelen (niet alle edities van de kranten werden bekeken). Al deze kranten namen de beschrijving van Brunswijk als Robin Hood – al dan niet tussen aanhalingstekens – over.[xvi]

Ook een regionale krant als de Leeuwarder Courant deed dat (zie editie van 24 juli 1986). Omdat in het begin vooral werd geleund op het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), de Gemeenschappelijke Pers Dienst (GPD) en AP is het waarschijnlijk dat ook andere (regionale) kranten dergelijke berichten publiceerden. In de Volkskrant van 25 juli en 31 juli 1986 en in Het Parool van 25 juli 1986 en het NRC van 2 augustus werd Brunswijk bovendien vergeleken met Boni.[xvii]

Opvallend is dat Haakmat (foto links) in Het Parool, de Volkskrant, het NRC en De Telegraaf in de genoemde 29 artikelen maar liefst negen keer als bron werd opgevoerd. Dat hij zo vaak aangehaald werd, had ongetwijfeld ook te maken met vragen over de relatie tussen het verzet en de in de VS opgepakte huurlingen. Het verzet en Brunswijk ontkenden daarmee iets van doen te hebben. Haakmat – en ook andere vertegenwoordigers van het Surinaamse verzet – namen de gelegenheid te baat om hún verhaal te vertellen. In het interview met de Volkskrant van 25 juli 1986 sprak Haakmat over de strijd van Boni en legde hij uit: ‘De tactiek van toen wordt nu herhaald door de Brunswijkguerrilla’s.’ In Het Parool van 30 juli vergeleek hij in een ingezonden brief Brunswijk wederom met Boni die streed tegen de blanke kolonisator.

Curieus is dat de rolverdeling krijgskundig nu zo is, dat het zich revolutionair noemend regiem Bouterse de positie inneemt van de koloniale huurlingenlegers in hun strijd tegen de marrons van Boni. Interessant is dat Herrenberg later – zoals we hierboven zagen – beweerde dat juist Brunswijk de huurling was. De figuren uit het koloniale verleden werden gebruikt als symbolen in de (media)strijd. Boni was de good guy, de vrijheidsstrijder; de ‘redi musu’ en ‘huurlingen’ waren de bad guys.

De aanduiding van Brunswijk als een Surinaamse, zwarte Robin Hood was in Nederlandse media in die eerste week na de overvallen op militaire posten in Oost-Suriname populairder dan de vergelijking met Boni. Vóór de overvallen op Stolkertsijver en Albina in de nacht van 21 op 22 juli waren Brunswijks acties al geïnterpreteerd als een ‘guerrillastrijd’. In de Leeuwarder Courant van 27 mei 1986 – die zich baseerde op GPD- en ANP-berichten – werd Brunswijk aangeduid als een ‘gedeserteerde’ sergeant die sinds april een guerrilla-oorlog tegen het Bouterse-regime voerde. Het was de Raad voor de Bevrijding van Suriname van wie de informatie klaarblijkelijk afkomstig was. Het is twijfelachtig of de acties van Brunswijk op dat moment als zodanig geïnterpreteerd moeten worden. Was er niet eerder sprake van een ‘wraakmotief’ en deed niet pas later een politiek motief, herstel van de democratie, zijn intrede (Volker 1998:166)? In het interview dat ik met hem had zei Brunswijk letterlijk, dat het Surinaams verzet hem vroeg de democratie te helpen herstellen. Edwin Marshall, die ook betrokken was bij het Surinaams verzet, bevestigde tegenover mij: ‘In 1985 begon Brunswijk hier en daar met overvalletjes; hij deelde geld uit. Er was toen nog geen sprake van een ideologische strijd (De Vries 2005:16, 20).’

 

Al te gemakkelijk namen media (in navolging van De Telegraaf en Nieuwe Revu) aan, dat Brunswijks streed tegen de ‘dictatuur’ of de gevestigde macht. De kranten stonden weinig kritisch tegenover de aanklachten die Brunswijk ten laste waren gelegd en schreven dat Brunswijk gestolen geld en goederen uitdeelde zonder iemand aan het woord te laten die dat kon bevestigen. De Volkskrant van 24 juli en Het Parool van 25 juli 1986 stelden dat Brunswijk destijds geschorst werd, omdat hij kritiek had op ‘de revolutie’ en de ‘verwording’ ervan afkeurde. Ook dat is dubieus. Daar stond tegenover dat Nieuwe Revu als eerste naar Moengotapoe toog om te kijken welke schade daar was aangericht. Artikelen daarover waren niet eerder verschenen.

Het is níet zo dat media Brunswijk blind geloofden. De Volkskrant van 29 juli 1986 belde inwoners van Moengo om te verifiëren hoe men daar over Brunswijk dacht. Brunswijk – zo bleek – werd gezien als een ‘misdadiger die wegens criminele activiteiten uit het leger is gezet en die zijn voormalige collega’s nu uit rancune bestrijdt.’ Men zag het militaire regime graag verdreven worden, maar dan wel door iemand anders. Romeo Hoost, woordvoerder van het Surinaams verzet in Nederland, ontkrachtte de beschuldigingen: ‘Brunswijk heeft geen bankovervallen gepleegd. Hij is een idealist die een einde wil maken aan de corruptie van de militaire machtskliek, een idealist die het voor het volk opneemt.’ In dezelfde krant werd de ‘oude’ politieke leider Lachmon geciteerd die namens het Topberaad zijn ernstige bezorgdheid uitsprak. ‘Wij hebben gekozen voor democratisering langs de weg van de dialoog en niet langs die van geweld.’

NRC-journalist Van Klaveren kaartte op 2 augustus 1986 in een achtergrondartikel aan dat Suriname zelden zo dicht bij herstel van de onontbeerlijke ontwikkelingshulp was geweest, nu de ‘oude’ politieke partijen in het machtscentrum waren teruggekeerd. Nederland stelde als eis voor hervatting van de hulp herstel van de democratie. De oude politieke partijen eisten vrije verkiezingen. Van Klaveren wees erop dat de acties van Brunswijk onderdeel vormden van de nieuwe strategie van het Surinaams verzet in Nederland ‘dat met de hulp van een boze bosneger een wig tussen beide landen heeft weten te drijven’.

Het beeld (frame) van Brunswijk als vrijheidsstrijder overheerste echter die eerste week de berichtgeving. Door Brunswijk te vergelijken met Boni, maar vooral met Robin Hood, werd dat imago versterkt. Nederlandse media kopieerden elkaar, zo lijkt het. Daarnaast – zou je kunnen zeggen – slaagde het Surinaams verzet in Nederland er goed in om het frame van Brunswijk als vrijheidsstrijder te propageren en te bevestigen.

Terechte kritiek?

Onmiskenbaar speelden Nederlandse media een rol in de making of Ronnie Brunswijk. De Telegraaf verzon de naam Robin Hood, Pieter Storms van Nieuwe Revu bracht het verzet in Nederland in contact met Brunswijk. Ruim voor de proclamatie van het Surinaams Nationaal Bevrijdingsleger merkte De Telegraaf op 10 juni 1986 op, dat Brunswijk nog ‘geen steun van de verzetsbeweging’ in Nederland had gekregen. En Nieuwe Revu (nr. 29, week 11 t/m 18 juli 1986) – wist die soms meer? – beweerde dat Brunswijk als hij terugkeerde naar Suriname in zijn eentje een grotere bedreiging voor de militairen in Paramaribo vormde dan ‘tien pelotons getrainde commando’s’. Het kan goed zijn dat media ingingen op suggesties van het Surinaams verzet, zoals eerder gedaan in de Leeuwarder Courant van 27 mei 1986, in plaats van, zoals Herrenberg beweerde, zelf een ‘burgeroorlog’ te propageren. Het is een nadere analyse waard.

Waarom het NRC, Het Parool, de Volkskrant en De Telegraaf die eerste week minder oor hadden voor bijvoorbeeld de visie van Lachmon is gissen. Interviews met journalisten en sleutelfiguren uit die periode zouden licht kunnen werpen op deze kwestie. Achteraf leek de scepsis van het Surinaams verzet terecht. In 1990 grepen militairen opnieuw de macht tijdens de zogenaamde telefooncoup. Maar doet dat iets af aan Lachmons opvatting een gewapende strijd af te keuren? Bij Karskens en Burlage – en wie weet ook bij andere journalisten – bestond als het om Suriname ging al een beeld, namelijk van Bouterse als bad guy die nog steeds aan de touwtjes trok. Bovendien wisten ze zich in hun persvrijheid beknot. Niet alleen Pieter Storms en Gerard Wessel, ook Telegraaf-journalist Guido van de Kreeke was al eens in de cel beland.[xviii]

Brunswijk was zich er al snel van bewust dat je voor een ‘moderne guerrilla’ niet alleen wapens, maar vooral ‘bezoekende journalisten’ nodig had.[xix] Hij slaagde er beter in dan Bouterse de Nederlandse pers voor zich te winnen. Ook de ‘mythische jungle’ zal ongetwijfeld tot de verbeelding van de Nederlandse journalisten hebben gesproken. Oorlog wordt in de media vaak gepresenteerd als een spannend verhaal, drama, de strijd tussen goed en kwaad (Wieten 2002:21). Brunswijk paste daar uitstekend in. Bovendien mag verondersteld worden dat Nederlandse media al voor Brunswijk op de proppen kwam, contacten hadden met het Surinaams verzet in Nederland. Volgens Schalkwijk (1994:173) zocht die groep ‘grif’ de media en had belang bij ‘gekleurde reportages’.

Frames zijn behoorlijk stabiel, maar niet onveranderbaar (Vasterman 2004:43). In het eerste nummer van 1987 plaatste Nieuwe Revu misschien voor het eerst (?) ook vraagtekens bij Brunswijks strijd. Er waren inmiddels doden gevallen. Ronnie werd omringd door ‘ex-politici’ die wel wisten wat goed was voor Ronnie, de ‘bosnegers’ en Suriname. ‘Mensen die de macht per se terug willen.’ Storms en Karskens hadden heimwee naar het begin van 1986, toen Ronnie nog geknipt leek voor de rol van ‘charmante hoofdpersoon voor een leuk en spannend jongensboek’: De Nederlandse pers heeft overwegend partij gekozen voor Ronnie, maar als het zo doorgaat krijg je zo’n hopeloze oorlog. Zonder good guys en bad guys. Niemand noemt Ronnie nog een kwajongen. Of Robin Hood.

Nieuwe gebeurtenissen of onverwachte ontwikkelingen kunnen leiden tot reframing (Vasterman 2004:43). Niet alleen bij journalisten maar ook bij actiegroepen of bewegingen. Zo bekende Romeo Hoost (foto rechts) in Vrij Nederland van 16 juni 2010 naar aanleiding van het zojuist beklonken politieke bondgenootschap tussen Bouterse en Brunswijk: ‘Als ik zeg dat ik nooit een grotere opportunist dan Brunswijk ben tegengekomen, dan druk ik me voorzichtig uit.’

Verder onderzoek moet uitwijzen waarom bepaalde frames wel en andere niet doordrongen tot de media. Had dat behalve met al bestaande opvattingen over Suriname soms te maken met de tijdgeest, met de journalistieke cultuur in Nederland destijds? Het was de tijd dat Nederlandse journalisten ook naar Nicaragua en El Salvador trokken om daar de ‘vrijheidsstrijd’ te verslaan. Hoe ‘neutraal’ of geëngageerd waren bladen toen? Andere interessante kwestie is: wie had toegang tot welke bronnen en welke relaties bestonden er precies tussen Nederlandse journalisten en Surinaamse bronnen in Nederland én in Suriname. Wie gingen er schuil achter anonieme zegslieden die werden opgevoerd als ‘betrouwbare bron uit Paramaribo’?

[i] http://www.rnw.nl/suriname/article/karskens-binnenlandse-oorlog-suriname-mooie-reis, laatst geraadpleegd 30 oktober 2010.

[ii] Zie voor verschillende meningen De Vries 2005:20-24.

[iii] Media zouden er de oorzaak van zijn geweest dat de VS zich terugtrokken uit de oorlog.

[iv] Gesprekken met Burlage vonden plaats op 30 september en 19 oktober 2010.

[v] De juiste spelling van zijn roepnaam is Ronnie.

[vi] Zie noot 4.

[vii] De Surinaamse media en met name De West waren naar de mening van Hoogbergen en Kruijt (2005:136) ‘fel anti-Brunswijk’.

[viii] http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article630012.ece/Nationale_amnesie_redt_Brunswijk_niet, laatst geraadpleegd 30 oktober 2010.

[ix] Gebaseerd op ANP- en GPD-berichten.

[x] Als bron werd het ANP genoemd.

[xi] Nieuwe Revu nr. 26, 20 t/m 27 juni 1986.

[xii] Nieuwe Revu nr. 27, 27 juni t/m 4 juli 1986.

[xiii] Nieuwe Revu nr. 28, 4 t/m 11 juli 1986.

[xiv] Later zouden ook andere verslaggevers, onder wie Albert de Lange van Het Parool, Frans van Klaveren van het NRC en Arnold Karskens van Nieuwe Revu in hun reportages de magische krachten van Brunswijk en de rituelen die hij en zijn medestrijders, Jungle Commando’s, ondergingen kleurrijk beschrijven. Verslagen van de strijd kregen het aureool van een spannend jongensboek. Karskens begon zijn artikel in Nieuwe Revu nr. 44, week 24 t/m 31 oktober 1986 letterlijk met de woorden: ‘Het leest als een oorlogsroman.’

[xv] Op 28 juli arresteerde de FBI nabij New Orleans twaalf Amerikaanse huurlingen die op weg waren naar Suriname. Hun leider, Tommy Lynn Denley, verklaarde tijdens verhoren dat hij door de Nederlandse overheid en de Ansus Foundation – in casu de Surinaamse Nederlander George Baker –was ingehuurd. Baker ontkende iedere betrokkenheid. Brunswijk cum suis ook. Nederland idem dito. Hoogbergen en Kruijt (2005:126) vermoeden dat er ondanks de ontkenningen wel contacten waren tussen Brunswijk/het Surinaams verzet en de Ansus Foundation.

[xvi] Zie Het Parool van 23 en 24 juli, de Volkskrant van 24, 25 en 31 juli 1986; De Telegraaf van 29 juli 1986 en het NRC van 2 augustus 1986.

[xvii] In Nieuwe Revu nr. 35, 22 t/m 29 augustus 1986 vergeleek Brunswijk zichzelf met Boni en werd hij door zijn medestrijders Boni II genoemd.

[xviii] Zie noot 4.

Literatuur

Beek, F. van der, 1987 – Ronnie Brunswijk. Dagboek van een verzetstrijder. Weesp: Centerboek.

Haakmat, A., 1987 – De revolutie uitgegleden. Politieke herinneringen. Amsterdam: Jan Mets.

Herrenberg, H.F., 1988 – Het verschijnsel Ronnie Brunswijk. Lezing gehouden in het IVP gebouw, centrum VFB, 20 september 1986. S.l.: s.n.

Hoogbergen, W. & D. Kruijt, 2005 – De oorlog van de sergeanten. Surinaamse militairen in de politiek. Amsterdam: Bert Bakker.

Leurdijk, A., 1999 – Televisiejournalistiek over de multiculturele samenleving. Amsterdam: Het Spinhuis.

Mc Quail, D., 2000 – Mass Communication Theory. An Introduction. London: Sage. [4th edition]

Meel, P., 1993 – ‘The March of Militarization in Suriname.’ In: A. Payne & P. Sutton (eds.), Modern Caribbean politics. London: The Johns Hopkins University Press, pp. 125-147.

Polimé, T. & B. Thoden van Velzen, 1988 – Vluchtelingen, opstandelingen en andere bosnegers van Oost-Suriname, 1986-1988.Utrecht: Universiteit Utrecht.

Ramcharan, N., 2008 – ‘Het donkerste tijdperk voor de persvrijheid. De media tijdens de militaire dictatuur, 1980-1987.’ In: A. Sumter, A. Sens, M. de Koninck & E. de Vries (red.), K’ranti! De Surinaamse pers 1774-2008. Amsterdam: KIT-Publishers/Persmuseum, pp. 173-191.

Schalkwijk, M., 1994 – Suriname. Het steentje in de Nederlandse schoen. Van Onafhankelijkheid tot Raamverdrag. Paramaribo: Firgos.

Scholten, O., N. Ruigrok & P. Heerma, 2002 – In Sarajevo wordt geschoten, in Genève wordt gepraat. Een onderzoek naar de berichtgeving in vier landelijke dagbladen over het conflict in voormalig Joegoslavië van januari tot en met december 1993. Amsterdam: The Amsterdam School of Communications Research/NIOD.

Scholtens, B., 1994 – Bosnegers en overheid in Suriname. De ontwikkelingen van politieke verhoudingen 1651-1992. Paramaribo: Afdeling Cultuurstudies/Minov.

Sedney, J., 2010 – De toekomst van ons verleden. Democratie, etniciteit en politieke machtsvorming in Suriname. Paramaribo: Vaco. [2e herziene druk]

Vasterman, P., 2004 – Mediahype. Amsterdam: Aksant.

Volker, G., 1998 – ‘De Surinaamse burgeroorlog 1986-1992’. Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 17 (2):157-168.

Vries, E. de, 2005 – Suriname na de Binnenlandse Oorlog. Amsterdam: KIT-Publishers.

Wieten, J., 2002 – Srebrenica en de journalistiek. Achtergronden en invloed van de berichtgeving over het conflict in voormalig Joegoslavië in de periode 1991-1995. Een onderzoek naar opvattingen en werkwijze van Nederlandse journalisten. Amsterdam: The Amsterdam School of Communications Research/NIOD.

Ellen de Vries studeerde Massacommunicatie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Ze bereidt – met steun van onder andere het NiNsee en de Treubmaatschappij – een dissertatie voor aan de UvA. Onderwerp: de rol van media in de postkoloniale verhouding tussen Nederland en Suriname (1975-2000).

Dit artikel is ook gepubliceerd in: Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied nummer 30 jaargang nummer 1

The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media (4)

door Ellen de Vries

Volgens een artikel in de Volkskrant van 15 februari 1995 was Brunswijk al in 1986 bij verstek veroordeeld tot vijf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in 1995 opnieuw voor de bankroof die hij op 28 december 1984 pleegde. Het betrof de overval waarvan de Ware Tijd op 31 december 1984 melding had gemaakt. De rechter achtte de betrokkenheid van Brunswijk genoegzaam bewezen. Bij het inslaan van een ruitje had de gemaskerde overvaller zijn hand verwond. De op de deurpost gevonden handpalm- en vingerafdruk bleken van Brunswijk te zijn. Hij wist bovendien waar het geld verborgen was, naar eigen zeggen omdat hij het ‘iemand’ daar had zien neerleggen.[viii] Brunswijk ontkende in interviews de bankovervallen (De Vries 2005:15). Wel gaf hij ruiterlijk toe, dat hij militaire wagens overviel en de buitgemaakte goederen uitdeelde. Tegenover journalist Frans van der Beek zei hij: De burgers werden op een vreselijke manier door de militairen gepest, uitgebuit en vernederd. Ik heb gezien dat mensen met een paar zakken rijst naar de rivier kwamen. Militairen sneden die zakken open en gooiden de rijst in de rivier. Wie daar iets van durfde te zeggen kon dat met de dood bekopen. Dit was wel het minste wat ik terug kon doen, al is dat maar een paar keer gebeurd. (Van der Beek 1987: 26-27).

Er was volgens de historicus Ben Scholtens (1994:122) sprake van verscherpte grenscontroles. Dat leidde tot irritaties. In hun zoektocht naar Brunswijk bruuskeerden militairen bovendien de bewoners van Moengotapoe. Er werden razzia’s uitgevoerd en vernielingen aangericht. Onder anderen Thomas Polimé en Bonno Thoden van Velzen (1988:16) bevestigen dat militairen in hun zoektocht naar Brunswijk enkele huizen in brand staken en dorpelingen mishandelden. Het verslechterde de verhouding tussen Marrons en stedelingen die toch al broos was.

Haakmat

Nieuwe Revu stuurde journalist Pieter Storms en fotograaf Gerard Wessel op pad om uit te zoeken wie Ronnie Brunswijk was. Voor hun vertrek staken beide heren hun licht op bij de Surinaamse ex-superminister André Haakmat, die naar Nederland was gevlucht en zich bij het Surinaams verzet – het Amsterdams Volksverzet – had aangesloten. Haakmat kende hem niet, maar was wel benieuwd wie die Ronnie Brunswijk was. Hij vroeg aan de journalisten om hem telefonisch met hem in contact te brengen, zodra ze hem hadden gesproken (Van der Beek 1987:35). De grond in Suriname was Brunswijk inmiddels te heet onder de voeten geworden. Hij had de wijk genomen naar Frans-Guyana. Daar zocht Nieuwe Revu hem op. Volgens Van der Beek (1987:36) was Pieter Storms degene die in de namiddag van 4 juni in het Novotel in Cayenne het nummer draaide van Haakmat en de hoorn aan Ronnie Brunswijk gaf. In zijn memoires De revolutie uitgegleden. Politieke herinneringen beschrijft Haakmat hoe op 4 juni 1986 de telefoon ging.

– Met Ronnie.
– Ronnie wie?
– Ronnie Brunswijk. U kent me toch wel?
– Ik heb wel gehoord van een Brunswijk die ze in Suriname Robin Hood noemen, maar die houdt zich in het bos op. Daar is toch geen telefoon (Haakmat 1987:212)?

Haakmat (1987:213) had naar eigen zeggen precies een week daarvoor – dus op 28 mei – ‘een vakbondsman’ van de Moederbond op bezoek gehad. Op dat moment stond een nieuwe regering op het punt aan te treden in Suriname. De ‘oude’ politieke partijen die in 1980 waren weggejaagd, NPS, VHP en KTPI, keerden terug in de politieke arena. De vakbondsman zag daarin geen verbetering en meende: ‘Angst regeert overal.’ Op Haakmats vraag of hij dan geen enkel lichtpuntje zag, antwoordde hij: Misschien Brunswijk. Hij tart ze en ze kunnen hem niet vangen. […] Het punt is: Brunswijk tart wel en haalt stunts uit, maar die jongen heeft geen benul van politiek. Geen enkel benul! Het enige is: hij durft’ (1987:213).

Hoe deze ontboezeming zich verhoudt tot het bericht dat in de Leeuwarder Courant van 27 mei 1986 verscheen is onduidelijk.[ix] De krant schreef dat de Raad voor de Bevrijding van Suriname had verkondigd ‘de groep van de gedeserteerde sergeant Ronnie Brunswijk die sinds april een guerrilla-oorlog tegen het Bouterse-regime voert, met wapens en geld te zullen steunen’. Dat had de krant ‘gister’ – 26 mei 1986, de dag waarop De Telegraaf weer over Brunswijk had bericht – uit kringen van de Raad vernomen. Hoe dan ook. Brunswijk sprak met Haakmat af dat hij zou worden opgehaald in Parijs.

Nadat Brunswijk vertrokken was, besloten Storms en Wessel nog een aantal reportages te maken in Paramaribo. Brunswijk kwam als geroepen (Van der Beek 1987:35; Meel 1993:142-143). Het Amsterdams Volksverzet onder leiding van Haakmat, de Javaanse Pendawa Lima van Paul Somohardjo en de Raad voor de Bevrijding van Suriname van Glenn Tjon A Kiet zochten naar nieuwe mogelijkheden om Bouterse uit het machtscentrum te verdrijven. Veel fiducie in de nieuwe regering die zou aantreden was er – zoals Haakmat al aangaf – niet. Jules Sedney (2010:124), die deel uitmaakte van de verzetsgroep van Somohardjo, geloofde evenmin in ‘de ernst van de democratische speurtocht in Paramaribo’.

Haakmat (1987:216-217) – van huis uit jurist – wist dat Brunswijk werd afgeschilderd als een bandiet. Werd Brunswijk door Bouterse gecriminaliseerd? Na een ‘scherp verhoor’ was zijn conclusie dat Brunswijk van alle hem ten laste gelegde feiten kon worden vrijgesproken. Haakmat: ‘Brunswijk moest alleen nog van negatieve publiciteit gezuiverd worden, een taak die mij werd toebedeeld.’ Waarvan hij zich met verve kweet. Haakmat vertelt in zijn memoires dat hij geïnspireerd was geraakt door het proefschrift van Wim Hoogbergen over de Boni-Oorlogen. De strijd die Boni voerde tegen het koloniaal bewind speelde zich af in Oost-Suriname, het gebied waaruit Brunswijk – net als Boni een Marron – afkomstig was. Overeengekomen werd dat Brunswijk zou terugkeren naar Suriname en in de geest van Boni aanvallen zou uitvoeren op goedgekozen militaire doelen. Brunswijk zocht tijdens zijn verblijf in Nederland ook contact met de andere verzetsorganisaties waaronder die van Paul Somohardjo. Eigenlijk, zo suggereren Van der Beek (1987:37) en Hoogbergen en Kruijt (2005:120), kwam Brunswijk naar Nederland om er asiel aan te vragen. Daarvan zou hij hebben afgezien, omdat hij bang was uitgeleverd of geruild te worden tegen Pieter Storms en Gerard Wessel. De twee waren namelijk op 11 juni gearresteerd in Albina op verdenking van ‘spionage’. Ze werden opgesloten in Fort Zeelandia.

Dat was natuurlijk groot nieuws in Nederland. Op 13 juni kopte de Leeuwarder Courant: ‘Twee Nederlanders gearresteerd op verdenking spionage’ en verklaarde: Het gaat om redacteuren van het weekblad Nieuwe Revu die contact zouden hebben gehad met Ronnie Brunswijk […] tegen wie al enkele weken een opsporingsbevel loopt. Brunswijk wordt beschuldigd van bankovervallen en roofovervallen. Hij is populair bij de plaatselijke bevolking die hem de Surinaamse Robin Hood noemt, omdat hij de buit deelt met zijn dorpsgenoten.[x]

Als de bevolking Brunswijk zo noemde, dan was de term overgenomen van Telegraaf-journalist Arnold Burlage, die deze had verzonnen. Uiteraard besteedde Nieuwe Revu ruime aandacht aan de arrestatie en gevangenneming van hun medewerkers. Hoofdredacteur Derk Sauer bevestigde dat de arrestatie van het tweetal vooral te maken had ‘met de activiteiten van Ronnie Brunswijk, een voormalig lijfwacht van Desi Bouterse, die zich met een privélegertje in het oostelijk deel van Suriname heeft teruggetrokken’. Nieuwe Revu herhaalde dat Brunswijk ook wel ‘de Surinaamse Robin Hood’ werd genoemd vanwege zijn ‘spectaculaire’ overvallen en claimde later dat zij de eerste was die over hem had bericht.[xi]

Inmiddels was men er in Suriname achtergekomen dat Brunswijk in Nederland verbleef. Op 23 juni meldde Telegraaf-verslaggever Arnold Burlage vanuit Paramaribo, dat de minister van Justitie S. Punwasi had gesteld dat Storms en Wessel Brunswijk een vals paspoort zouden hebben verstrekt. Die ontkenden dat in alle toonaarden. Ook zou het duo vooropgezette plannen hebben gehad om de ‘in het binnenland erg populaire Robin Hood het land uit te helpen’. De week daarop zaten de journalisten nog steeds vast. Nieuwe Revu-hoofdredacteur Derk Sauer constateerde dat de indruk bestond dat het regime Bouterse zich met deze arrestatie ‘wilde wreken op de Nederlandse pers, die herhaaldelijk kritisch had geschreven over de situatie in Suriname’. [xii] De Surinaamse regering had een bevel van de rechter tot vrijlating genegeerd.

Toen Storms en Wessel op 28 juni na zestien dagen cel ‘sterk vermagerd en met kaalgeschoren hoofden’ weer in Nederland arriveerden, trok dat volop de aandacht. [xiii] Een week vóórdat Brunswijk met zijn ‘Surinaams Nationaal Bevrijdingsleger’ – later omgedoopt tot Jungle Commando – in de nacht van 21 of 22 juli militairen posten overviel, verscheen in Nieuwe Revu nr. 29 eindelijk de reportage ‘over de Surinaamse ”Robin Hood”, dagenlange tochten door de jungle en magische oerwoudkrachten’. In het kielzog van Brunswijk waren Storms en Wessel vanuit Frans-Guyana illegaal de grens overgestoken naar Suriname om in Moengotapoe te zien en te horen van de inwoners wat de militairen daar hadden aangericht tijdens hun opsporingsactiviteiten. Brunswijk vertelde over zijn ‘cultuur’ die hem beschermde. Storms noteerde: Ronnie laat ijzeren banden zien die hij om zijn bovenarmen draagt. Iedere band heeft zijn aparte kracht. Een dikke band met krullen beschermt hem tegen kogels en messteken. Een dunne koperen band geeft hem kracht zodat hij nooit kan verdrinken. Een andere band geeft hem geluk en gezondheid. Hij praat er met eerbied over.

Het artikel eindigt met de vaststelling dat Brunswijk de machtshebbers in Suriname, net als Robin Hood de sheriff van Nottingham, steeds te vlug af was. Brunswijk was volgens Nieuwe Revu op 24-jarige leeftijd al een ‘legende, een mythe’ waar het volk in geloofde.[xiv]

[vervolg klik hier]

The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media (3)

door Ellen de Vries

Op oudejaarsdag 1984 verscheen op de voorpagina van de Ware Tijd het bericht ‘Verdachte van bankroof aangehouden’. Een man werd ervan verdacht het bijkantoor van de Surinaamse Bank (DSB) in Moengo te hebben beroofd van Sf 85.000. De 24-jarige verdachte zwaaide 16 april van dit jaar af uit de dienstplicht. Een bekentenis was gisteren nog niet van hem verkregen. Politie, militairen en burgers hadden vrijdag de achtervolging ingezet. […]. Na enige tijd werden zeven plastic zakjes met muntgeld aangetroffen. In de holte van een omgevallen boom. Ook vond men een kinderborstrok met twee gaten, die kennelijk als het masker bij de overval is gebruikt. Het wapen waarmee de overval gepleegd is, en de grote buit zijn nog niet vonden.

Het bleek om Brunswijk te gaan. Hij werd opgesloten, maar zag kans uit Fort Zeelandia te ontsnappen. Op 26 januari 1985 plaatste de Ware Tijd namens de Militaire Politie (MP) en de procureur-generaal een opsporingsbericht. Op 11 juli 1985 verscheen er weer een opsporingsbericht in hetzelfde ochtendblad: Brunswijk zou zich opnieuw schuldig hebben gemaakt aan diefstal met geweldpleging en werd ‘levensgevaarlijk’ geacht. Het bericht was ondertekend door inspecteur van politie Chandrikapersad Santokhi.

Het bleef een tijdje stil, totdat de Ware Tijd op 26 april 1986 melding maakte van een overval op een bank in Tamanredjo. Brunswijk werd verdacht. ‘Brunswijk Ronny voornoemd, is zwaar bewapend met vermoedelijk automatische wapens en wordt derhalve levensgevaarlijk geacht’, waarschuwde de krant.[v] De strafbare feiten waaraan Brunswijk zich schuldig had gemaakt, waarbij sprake zou zijn van ‘grove vormen van agressie’, werden opgesomd: de genoemde bankoverval te Tamanredjo, te Moengo, een roofoverval te Patamacca, beroving van diverse gouddelvers in het binnenland en brandstichting.

Het avondblad De West plaatste op 24 april een opsporingsbericht en op 26 april 1986 nog een, met als kop ‘Verdachte Brunswijk: Gevaarlijk en gewapend’. Op 30 april 1986 stond er op de voorpagina een uitgebreider artikel: ‘Brunswijk de schrik van Moengo Tapoe’. Brunswijk en zijn metgezellen zouden volgens de krant hun agressie ontladen ‘op weerloze mensen uit wie soms informatie werd geslagen’. Het artikel besloot met te zeggen dat Brunswijk tot zijn ontslag uit militaire dienst geen misdadige aanleg toonde. Voor de ‘plotselinge uitbarsting’ konden de bij het onderzoek betrokken autoriteiten geen verklaring geven.

De meeste Nederlanders hadden tot mei 1986 waarschijnlijk nog nooit van Ronnie Brunswijk gehoord. Vlak na de opsporingsberichten in de Surinaamse pers – een groter contrast is nauwelijks denkbaar – kopte De Telegraaf op 1 mei: ‘”Robin Hood” voert met succes actie tegen Bouterse’. De intro luidde: Een van de lijfwachten van dictator Desi Bouterse voert als een Robin Hood sinds kort acties tegen het bewind in Suriname. Soldaat 1e klas Ronny Brunswijk, die al maanden geleden begon met bankovervallen en met het verdelen van de buit onder de arme bevolking, is nu de schrik van de machthebbers.’

Brunswijk rooft

Het artikel vervolgde dat Brunswijk het vooral gemunt had op ‘geld en deviezen van militairen en overheid’. Brunswijks ‘bende’ zou over een grote hoeveelheid automatische vuurwapens beschikken; er zouden ten minste tien grote bank- en roofovervallen gepleegd zijn. Volgens De Telegraaf werden de ‘activiteiten’ van deze ‘Robin Hood’ door de bevolking van Suriname met ‘groeiende sympathie’ gevolgd. Steun en aanhang onder de ‘boslandbewoners’ lijken steeds groter te worden, schreef het ochtendblad en eindigde met de zinnen: ‘De ondercommandant van de Militaire Politie, Marcel Zeeuw, heeft de ex-lijfwacht, die voor een disciplinaire straf was opgesloten, als levensgevaarlijk bestempeld, maar de Robin Hood van Suriname heeft tot nu toe geen druppel bloed laten vloeien.’

Het bericht was afkomstig van journalist Arnold Burlage, die op dat moment in Paramaribo verbleef. Vanaf circa 1974 schreef Burlage regelmatig over Suriname. Op 26 mei 1986 vervolgde De Telegraaf: ‘Surinamers steunen acties “Robin Hood”’. Burlage benadrukte andermaal dat Brunswijk ‘zonder geweld’ overvallen op overheidsinstellingen en banken pleegde en de buit verdeelde onder arme mensen. Ook meldde de krant dat de ex-lijfwacht aan een ‘razzia’ eerder die week was ontkomen. Daarbij hadden meer dan honderd ‘tot de tanden gewapende militairen’ het gebied rond Moengotapoe uitgekamd. Waar De West opmerkte dat autoriteiten in het duister tastten over Brunswijks motieven, had De Telegraaf er wel een voor handen: ‘strijd’ tegen ‘dictator’ Desi Bouterse.

Burlage reconstrueerde in gesprekken met mij hoe hij via zijn netwerken en informanten in Suriname hoorde van overvallen in de jungle op banken en militaire transporten.[vi] ‘Naar mijn idee waren het succesvolle overvallen. Brunswijk werd nooit geraakt en sloeg toe op het moment dat hij dat wilde. Hij was slimmer dan het leger en eigenlijk een soort underdog. Bouterse was geen lieverdje. Het ging ten koste van Bouterse. Brunswijk gaf terug wat van de bevolking was. Toen ben ik Brunswijk op een gegeven moment Robin Hood gaan noemen.’ Burlage meende dat Brunswijk razend populair was, ‘behalve in het kringetje rond Bouterse.’ Dat de kranten minder positief over Brunswijk rapporteerden kwam naar zijn idee doordat ze onder controle van Bouterse stonden. Dat klopt niet helemaal. Er was geen censuur meer. Media waren wel gehouden aan een perscode. Zelfcensuur speelde een grote rol, maar toch hadden media op dat moment een zekere mate van vrijheid. [vii]

[vervolg klik hier]

The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media (2)

door Ellen de Vries

 

Invloed en rol van media

Hoogbergen en Kruijt (2005:137) beweren dat de Binnenlandse Oorlog al snel een ‘mediaoorlog’ was geworden. Welke oorlog is dat niet? Alle betrokken partijen willen dat de media hún visie op het conflict uitdragen. In werkelijkheid is de macht die media wordt toegedacht als het gaat om het beïnvloeden van beleid of de publieke opinie volgens mediaonderzoekers relatief. Jan Wieten (2002:23-24) meent dat media zeker niet in staat zijn in hun eentje besluiten op het gebied van buitenlands beleid of veiligheid om te buigen. Over de Vietnamoorlog – vaak aangehaald om de macht van de media te demonstreren [iii] – schrijft Wieten: ‘Pas toen er scheuren in de politieke consensus waren ontstaan, konden de media hierop inspelen.’ Als het gaat om de publieke opinie zijn media evenmin almachtig. Ze vormen een van de bronnen waaruit mensen putten om zich ergens een mening over te vormen. Ook opvattingen van vrienden, familieleden en collega’s spelen een rol. Bovendien worden meningen over maatschappelijke verschijnselen vaak al gevormd tijdens de opvoeding en op school. Ze zijn dikwijls moeilijk te veranderen (Leurdijk 1999: 3).

Journalisten informeren de samenleving, brengen nieuws en signaleren misstanden. Hoewel journalistieke principes als hoor- en wederhoor, onpartijdigheid, check en double check objectiviteit suggereren, is onvermijdelijk dat selectie van bronnen, vormgeving van informatie et cetera van invloed zijn op het gepresenteerde beeld. Media vertellen hoe zaken begrepen en geïnterpreteerd moeten worden. In de onderzoeksliteratuur worden die interpretatiekaders aangeduid met de term frames. Otto Scholten en andere onderzoekers definiëren frames als volgt: Frames zijn (vaak) niet geëxpliciteerde interpretatiekaders die vertellen welke waarden in het geding zijn. Met een enkel begrip, sleutelwoord of beeld wordt een reeks van betekenissen opgeroepen, worden good guys en bad guys onderscheiden, daders en slachtoffers aangeduid, historische analogieën geactiveerd, oorzaak en gevolg relaties gelegd en partijen verantwoordelijk gesteld voor (wan) daden (Scholten e.a. 2002:56).

Frames kunnen verwijzen naar de – in dit geval koloniale – geschiedenis, plaatsen informatie in een (historische) context en leggen causale verbanden. Wie is verantwoordelijk voor de conflicten en wie lost ze op? Nederland, Suriname, Bouterse, Brunswijk, het Surinaams verzet? Sommige interpretaties van ‘de’ werkelijkheid krijgen veel nadruk, andere worden onderbelicht of genegeerd. Zeker in conflictsituaties is het voor journalisten moeilijk hun werk te doen vanwege de ontoegankelijkheid van gebieden en het gebrek aan betrouwbare bronnen. Informanten willen vaak anoniem blijven uit angst voor represailles. Zoals Telegraaf-journalist Arnold Burlage het in een gesprek met mij uitdrukte: ‘Er zijn weinig feiten, maar veel geruchten.’[iv]

Niet alleen media framen, ook organisaties, sociale bewegingen of overheden reiken – vaak doelbewust – interpretaties aan in de hoop dat media het gepropageerde frame overnemen (Vasterman 2004:43). Vasterman (2004:44) stelt in zijn boek Mediahype dat media vooral als het gaat om onverwachte gebeurtenissen of nieuwe problemen waarvoor nog geen duidelijke frames beschikbaar zijn, grote invloed kunnen uitoefenen. Zeker als het gaat om een nieuwsgolf die tot stand komt direct na een onverwachte schokkende gebeurtenis. Of het nu gaat om publiciteitsacties of propaganda, voor alle media-effecten geldt volgens Denis McQuail: Acceptance depends on the absence of alternative objective information, the inherent plausibility of the content in the light of information available and on the emotional and ideological climate of the time (McQuail 2000:447).

Of zoals Ramcharan het klimaat in Suriname begin jaren 80 typeerde: Ter illustratie van de ongeloofwaardigheid van het militaire regime, doet de grap de ronde dat als de nieuwspresentator op de tv goedenavond zegt, de mensen voor alle zekerheid naar buiten kijken, of het werkelijk avond is (Ramcharan 2008:188).

Omdat de invloed van media het grootst is als het gaat om framing van nieuwe fenomenen, ga ik terug naar het moment waarop Ronnie Brunswijk voor het eerst in het nieuws verschijnt. Gedrukte media speelden daarin een belangrijke rol. In dit artikel beperk ik mij tot de eerste berichtgeving over Brunswijk in enkele toonaangevende Nederlandse bladen.

Brunswijk

Wie was – is – Ronnie Brunswijk? Brunswijk, een Marron, werd in 1963 geboren in Moengotapoe, in het district Marowijne. Kort na de staatsgreep in 1980 trad Brunswijk vrijwillig in dienst van het Nationaal Leger, waar hij volgens Hoogbergen en Kruijt (2005:114) snel carrière maakte. In Ronnie Brunswijk. Dagboek van een verzetsstrijder roemt journalist Frans van der Beek (1987:23) zijn fysieke kwaliteiten. Bouterse stuurde hem naar Cuba voor een commando-opleiding en voegde hem als lijfwacht aan zijn veiligheidsdienst toe. In 1984 kreeg Brunswijk zijn congé. Waarom? Vanwege een loonconflict? Zelf zegt Brunswijk dat de militair Paul Bhagwandas hem samen met andere collega’s zomaar, zonder reden, ontsloeg. Toen hij uitriep: ‘Waarom, welke feiten hebben we gepleegd? Je kunt ons toch niet zomaar ontslaan. We hebben gezinnen!’, zou Bhagwandas hebben geantwoord: ‘Geen gelul, je bent ontslagen, dan ga je maar stelen’ (De Vries 2005:14-15).

[vervolg klik hier]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter