blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: Journalistiek & Nieuwe media

Angelie Sens verlaat Persmuseum

[uit interview in BladSpiegel, de nieuwe, digitale uitgave voor vrienden van het Persmuseum:]

Angelie Sens is van huis uit historica, gespecialiseerd in de achttiende eeuw – geen kunsthistorica dus. “Maar bij mijn onderzoek naar de achttiende eeuw kwam ik al regelmatig pershistorische onderwerpen tegen. De persgeschiedenis en de koloniën en slavernij, dat waren de zaken waar ik al het meest in geïnteresseerd was.”

Als onderzoeker bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis kwam zij in 1998 op projectbasis bij het Persmuseum. Daar werd zij al snel de rechterhand van toenmalig directeur Mariëtte Wolf. Toen Wolf in 2002 opstapte, werd Sens gevraagd als interim haar plaats in te nemen; per 1 januari 2003 werd zij definitief directeur.

Geen plan

“Het was wel meteen een uitdagend begin,” weet Sens nog. “We zaten net in deze nieuwe vestiging in het IISG. Van een staf was nog geen sprake. Er was een medewerker voor educatie, maar die was ernstig ziek. Er was geen educatief programma en geen tentoonstellingsplan.

Ik moest daar iets van maken, met heel weinig financiële armslag.” “Maar we konden een nieuwe medewerker voor de collecties aantrekken, Niels Beugeling, en een voor educatie en publiciteit, Anouk Custers. Dat team heeft bijna tien jaar hard gewerkt om dit Persmuseum met prachtige programma’s en tentoonstellingen op te bouwen. Anouk is vorig jaar weggegaan, Niels is er nog steeds.” “Ja,” blikt Angelie Sens tevreden terug, “de naam van het Persmuseum vestigen, dat is wel gelukt.” Haar belangrijkste persoonlijk inbreng was het koppelen van de koloniale en slavernijgeschiedenis aan de persgeschiedenis – altijd haar hartstocht gebleven. Het documenteren van de Surinaamse pers was daar een belangrijk onderdeel van.

[Lees hier het hele interview.]

Sandew Hira is laf

 

Sandew Hira (ps. v. Dew Baboeram)

Hira zegt in zijn antwoord op StarNieuws van vanavond 19.00 uur aan Stichting Surinaams Museum:

“Een historische invulling vanuit de ziel van een volk is dat je een bordje plaatst met de tekst: Op deze plek en in dit land heeft Nederland een misdaad tegen de menselijkheid begaan.’ Daarna kun je een toelichting geven dat Nederland nog steeds geen excuses heeft gemaakt voor deze misdaden waarbij duizenden mensen zijn geëxecuteerd in de loop der eeuwen”.

Hierin mag alleen worden  meegaan indien er ook een bordje wordt geplaatst met de tekst:
“Op deze plek en in dit land zijn weerloze en onschuldige burgers gemarteld en afgeslacht door –of tenminste in opdracht van– die pikin indji boy Bouterse, met de toevoeging dat Bouterse’s proces  ongrondwettelijk voortijdig is gestopt, waarna hem en zijn mede- verdachten klakkeloos amnestie is verleend, zonder dat Bouterse en zijn medeplichtingen schuld hebben beleden en hun excuses hebben aangeboden voor het doden van deze en die vele honderden andere onschuldige burgers van dit land, die onder andere in een zinloze –door Bouterse ingezette– Binnenlandse Oorlog het leven hebben gelaten.
Dat is de voorwaarde om de Surinaamse geschiedenis à la Hira recht te doen, maar dat durft Hira niet zeggen. Laf!

Sandew Hira, de afgewezen minnaar van Suriname

 

In zijn wekelijkse column op StarNieuws heeft Sandew Hira gister weer eens zijn monomane dekolonisatie-stokpaardje van stal gehaald, kennelijk heeft hij met zijn boek Decolonizing the Mind onvoldoende bereik gehad. Het nationale drama, de annexatie  van het Fort Zeelandia complex, grijpt hij daarom aan tot meerdere eer en glorie van zichzelf en de auteurs van zijn uitgeverij Amrit, Radjinder Bhagwanbali, De werving en selectie van arbeidskrachten onder het indentured laboursysteem uit India voor de kolonie Suriname, 1873-1916, en Armand Zunder, Herstelbetalingen, en hernieuwde verspreiding van zijn idee van dekolonisatie.

November 1975, het einde van een tijdperk, het standbeeld van Koningin Wilhelmina  moet plaats maken voor het Onafhankelijkheidsplein, foto Surinaams Museum


Nu heeft Fort Zeelandia natuurlijk alles te maken met kolonisatie, maar het is niet zinnig, onkies, welhaast onethisch, om opnieuw de dekolonisatie-strijd op te pakken op het moment dat het hele complex geannexeerd wordt om de geschiedenis geweld aan te doen ten behoeve van de hoofdverdachte in het 8-december-proces. Daarbij gebruikt Hira ook nog valse argumenten: “Maar deze plek is in de loop der tijd verworden tot een folkloristisch museum dat die vier eeuwen durende geschiedenis van pijn en ontmenselijking bagatelliseert en zich beperkt tot 8 december. Het museale gedeelte heeft weinig te maken met de geschiedenis van onderdrukking en uitbuiting en de misdaad tegen de menselijkheid die daar begaan is. Het is een nietszeggend verhaal over cultuur- geschiedenis. Het hele concept van de misdaad tegen de menselijkheid is afwezig. Alleen het verhaal van de Decembermoorden springt eruit terwijl dit verhaal verbonden had moeten worden met het verhaal van pijn en verdriet door de eeuwen heen.”

Hier tegenover staat de perceptie van Theo Para en Michiel van Kempen in hun ingezonden brief in de Ware Tijd van vandaag: “Het Surinaams Museum heeft echter sinds vele jaren op uitstekende wijze culturele invulling gegeven aan het Fort Zeelandia. Er zijn tal van culturele manifestaties geweest, er zijn belangwekkende exposities georganiseerd en de ruimten van het complex bieden onderdak aan vooraanstaande culturele instellingen. Er is geen andere instelling in Suriname die zoveel Surinaams historisch-cultureel erfgoed beheert als het Surinaams Museum. Het doet dat zonder politiek oogmerk, zonder winstoogmerk en met als enig doel het conserveren en uitdragen van alle culturen die Suriname rijk is.”

Hira  is totaal verblind door “die vier eeuwen durende geschiedenis van pijn en ontmenselijking bagatelliseert en zich beperkt tot 8 december. Het museale gedeelte heeft weinig te maken met de geschiedenis van onderdrukking en uitbuiting en de misdaad tegen de menselijkheid die daar begaan is.” Het enige wat Hira ziet en wat voor hem telt is de kolonisatie, of dekolonisatie, al naar gelang. Hij ziet zijn kans schoon om de gedachte van Armand Zunder aan de man te brengen: “Het eeuwenoude fort zou ter nagedachtenis en eerbetoon aan de voorouders van de huidige Surinamers die in Fort Zeelandia zijn vernederd, gemarteld en ook het leven hebben gelaten kunnen worden omgedoopt van Fort Zeelandia in Fort Buku. Liefhebbers van historische namen zouden zich mogelijk kunnen troosten met de gedachte, dat de eerste naam van dit fort, Fort Willoughby was. De sporen van deze naam zijn echter uitgewist. Dit moet niet met de benaming Fort Zeelandia gebeuren. Omdat juist aan deze locatie het afschuwelijke verleden tussen Nederland en Suriname is verbonden moet er een plakkaat komen die uitlegt wat de naam Fort Zeelandia heeft betekend in de historie en verbonden is met het afschuwelijke verleden dat in herinnering moet blijven. Het fort wordt nu als een normaal historisch symbool geprojecteerd, terwijl de historie van de voorouders van vele Surinamers bewust of onbewust in presentaties in het fort wordt verdraaid.

Theo Para


We stellen voor”, aldus nog steeds Zunder, “om de naam Fort Zeelandia te veranderen in Fort Buku, omdat Fort Buku de naam van het Fort is van waaruit de Surinaamse vrijheidsstrijder Boni opereerde. De naamsverandering zou moeten worden gezien als een overwinning van het goede op het kwade. Tegelijk met de naamsverandering zou er in dit fort een mausoleum kunnen worden geplaatst. Het mausoleum dient 24 uur per dag, 7 dagen per week, 365 dagen per jaar door militairen van het Nationaal Leger te worden bewaakt als eerbetoon aan de voorouders van de huidige Surinamers.” Alleen dit laatste zal (de militair) Bouterse aanspreken. Maar ook Zunder doet de werkelijkheid geweld aan door te stellen: ”Het fort wordt nu als een normaal historisch symbool geprojecteerd, terwijl de historie van de voorouders van vele Surinamers bewust of onbewust in presentaties in het fort wordt verdraaid.”

Michiel van Kempen


Hira sluit af met te zeggen: “Het huidige museum in Fort Zeelandia is een Nederlands koloniaal museum. Suriname heeft ook behoefte aan een nationaal museum. Ieder land heeft zo’n instituut. Het wordt tijd dat Suriname dat ook krijgt.” Waarschijnlijk is dit hele verhaal van Hira een ordinaire wraakactie, lees maar: “Het museum wordt ook beheerd vanuit een koloniale visie. Ik heb vorig jaar geprobeerd te filmen in het museum, maar kreeg geen toestemming hiervoor. De wachter aan de poort, een oude vriend van me, zei dat hij opdracht van hogerhand hand had om me niet toe te laten. Ik was daar met Armand Zunder voor een televisie-serie over de geschiedenis van Suriname. We mochten niet naar binnen. Een toestemming die niet onthouden werd aan de Nederlandse makers van de beschamende televisieserie getiteld ‘De Slavernij’. Die mochten zonder problemen filmen.”
Sandew Hira, de afgewezen minnaar van Suriname.

P.S.: Het was verwachtbaar, maar zó snel?!  Lees de reactie van Eugène van der San, de waakhond van Bouterse, op StarNieuws.

P.S. 2: Graag wil ik verwijzen naar een open brief van Stichting  het Surinaams Museum op StarNieuws van woensdag 30 mei, waarin de ‘heren’ Hira, Van der San en Doekhie beleefd doch krachtig op hun vingers worden getikt.

de Ware Tijd aan lafheid ten onder

 
Kruithuis van Fort Zeelandia met ingemetseld Zeeuws wapen
 

Wat een labbekakkerig stukje tekst, wat een lafheid (je weet immers maar nooit…), wat een onbenul, die slotalinea van het hoofdredactioneel commentaar van de Ware Tijd van vandaag over de militaire operatie Fort Zeelandia Complex. Hier loopt Bouterse met bloed besmeurde laarzen aan zijn platvoeten dwars door de historisch meest beladen plek van Paramaribo en van heel Suriname, tweemaal het teken van de knoet: de eerste knoet zijnde de kolonialisering en de slavernij, de tweede knoet zijnde de minstens even brutale vrijheidsberoving van de Surinamers door Bouterse’s revo van 1980, die nu moet worden bekroond met het uitwissen van de laatste bloedsporen. Door deze job te klaren denkt Bouterse de geschiedenis definitief naar zijn hand te hebben gezet. Denkt hij.

Met een lafhartig verhaaltje draait dWT om de hete brij heen, in de verwachting dat “geluisterd wordt naar de opvatting van personen die ook andere inzichten willen delen met de beleidsmakers”, denkend dat “uitwisseling van inzichten en het zoeken naar de juiste oplossing partijen dichter bij een oplossing brengt”. Laat Meredith Helstone eens informeren bij Leo Mopurgo of “de beleidsmakers” ten tijde van de censuur inzichten wilden delen met Mopurgo en naar een oplossing wilden zoeken. Mevrouw Helstone, het is maar dat u het weet, het is nu precies hetzelfde als toen, de vordering van het hele Zeelandia Complex is dwingend opgelegd, de Directeur Cultuur is voor de vorm geraadpleegd, maar de containers staan al gereed om de boedel van de weigerachtigen in te pleuren en af te voeren. “Wie niet voor mij is, is tegen mij”, begrijpt u dat, mevrouw Helstone? Retorische vraag, want u heeft blijk gegeven het helemaal niet te begrijpen. Een tragische afgang voor wat eens dé krant van Suriname was.

Helaas is het einde van alle ellende nog niet in zicht, zeker niet zo lang de media, zoals in dit geval de Ware Tijd, te laf zijn om een vlammend protest te laten horen. Laten we hopen dat de tekst in het Zeeuwse wapenschild –zoals aangebracht in het Kruithuis van Fort Zeelandia– snel weer bewaarheid wordt: Luctor et emergo, Ik worstel en kom boven. de Ware Tijd is echter voor goed ten onder.

Naschrift

Toen ik de url wilde opzoeken om de lezer te verwijzen naar het desbetreffende stuk op dWT-online kwam ik tot mijn stomme verbazing een heel ander hoofdartikel tegen dan ik vanmorgen hier had gelezen; ook in de papieren editie was de door mij gedownloade versie niet te vinden. De enig mogelijke conclusie is dus dat het door mij gelezen stuk vóór het ter perse gaan vervangen is, maar nog even (maar te lang!) op de online-editie is blijven staan.
Hier de volledige door mij gewraakte tekst:
 
Het Fort Zeelandia en omgeving is zwaar beladen maar is tegelijk een belangrijk historisch plekje waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan als het gaat om de verfraaiïng van de omgeving. Plannen voor verfraaiïng van het Onafhankelijkheidsplein, de Waterkant en omgeving worden uitgevoerd. Basis voor deze stap wordt gezocht in het toeristvriendelijk maken van de omgeving. Bewakers van het cultureel erfgoed worden nu geconsulteerd alvorens over te gaan tot uitvoering van plannen. Het kabinet van de president en de directeur van Cultuur zullen wat dat betreft aan hun woord herinnerd worden. Het is te hopen dat zorgvuldig en serieus wordt gekeken en geluisterd naar de opvatting van personen die ook andere inzichten willen delen met de beleidsmakers. Belangrijke zaken zoals het bewaken en beschermen van culturele eigendommen mogen niet door de kelen van actoren worden gedrukt. Uitwisseling van inzichten en het zoeken naar de juiste oplossing brengt partijen dichterbij een oplossing.

Wat let Nederland om de Suriname-dossiers vrij te geven?

door Rolf van der Marck

Nederland heeft niet zo lang geleden besloten om alle dossiers betreffende Nederlands’ bemoeienissen met Suriname na de Onafhankelijkheid van 1975 voor tenminste 60 jaar achter slot en grendel op te bergen. Het is niet moeilijk om naar de reden te gissen: veel ervan is ongetwijfeld té belastend materiaal voor Nederland en de opeenvolgende regeringen sinds 1975 en bovendien zijn nog té veel betrokkenen in leven. Andere, zinnige redenen kan ik niet bedenken, maar zijn deze twee redenen wel zinnig genoeg voor zo’n zware maatregel, een maatregel die bovendien niet alleen land en volk van Nederland, maar zeker ook land en volk van Suriname (pijnlijk) treft?

Een half jaar geleden is de Nederlandse staat veroordeeld in een rechtszaak die de Stichting Comité Nederlandse Ereschulden had aangespannen ten behoeve van de nabestaanden van het te Rawagede in voormalig Nederlands Indië tijdens de “Eerste Politionele Actie” op 9 december 1947 aangerichte bloedbad, waarbij bijna de gehele mannelijke bevolking, 431 mannen, is vermoord tijdens een zoektocht naar een “onafhankelijkheidsstrijder”. Uiteindelijk resulteerde deze rechtszaak in een schikking, waarbij de negen nabestaanden hoofdelijk een schadevergoeding kregen uitgekeerd en de Staat der Nederlanden zich bij monde van BuZa-minister Uri Rosenthal bereid verklaarde tot het alsnog aanbieden van excuses.  

Ik haal dit aan, omdat ik mij afvraag waarom het zo lang heeft moeten duren alvorens kon geschieden wat onvermijdelijk was, want al op 12 januari 1948  oordeelde een onderzoekscommissie van de Verenigde Naties dat het militaire optreden te Rawagede opzettelijk en meedogenloos was. Zijn die 60 jaar dat nu de bemoeienissen van Nederland met Suriname geheim moeten blijven ontleend aan de tijd die Nederland nodig had om in het reine te komen met het “incident” Rawagede? Onzin natuurlijk! Uiteraard is het moeilijk en pijnlijk om je fouten in te zien en er je excuses voor aan te bieden, maar is daar een zó lang verwerkingsproces voor nodig? Daarbij komt dat betrokkenen dat niet meer zelf kunnen doen, eenvoudig omdat ze niet meer in functie zijn, en voor hun ambtsopvolgers is het als niet-betrokkenen níet moeilijk en pijnlijk, ja zelfs verlossend door de afrekening met een duister verleden. Dus wat is het probleem? De enig werkelijke –maar daarom nog niet zinnige– reden kan niet anders zijn dat men de betrokkenen die nog in leven zijn wil sparen, maar waarom moet je ze in godsnaam tot lang na hun dood de hand boven het hoofd blijven houden, waarom die egards? Erger dan het bloedbad van Rawagede kan het nauwelijks zijn, maar hoe erg ook, afrekening moet plaats vinden, door het uit te stellen maak je het alleen maar onnodig erger en groter. Het gaat nu om de eindverantwoordelijken, niet om de militair attaché, niet om de ambassadeur, maar om de minister-president en zijn kabinet, om het volledige verhaal. Er moet een totaalbeeld komen, er zijn nog veel te veel kleine stukjes van de legpuzzel die niet traceerbaar zijn. Dat totaalbeeld is noodzakelijk om de verantwoordelijkheden te leggen waar ze thuishoren, zowel in Nederland als in Suriname. Dat zou best wel eens een weinig verheffend beeld kunnen zijn van veel knutsel- en knoeiwerk, maar de Nederlandse Staat moet oud en wijs genoeg zijn om dat op te brengen. Dat het voor sommige nog in leven zijnde betrokkenen vervelend, of misschien zelfs beschadigend is, zo zij het, die prijs moet betaald worden. Nu. Niet over 60 jaar.    

Opzettelijk zeg ik hierboven dat de Nederlandse Staat oud en wijs genoeg moet zijn om nu verantwoording af te leggen, namelijk om de tegenstelling aan te geven met de Surinaamse Staat. Want die is nog zeer jong en onervaren, slechts 37 jaar oud en nóg altijd niet tot wasdom kunnen komen door de interventie van een kolonisator die zich bezorgd heeft afgevraagd of hij er wel goed aan had gedaan om zijn kind los te laten en dus maar ingreep. Het trauma door die ingreep is inmiddels even groot als hettrauma door de kolonialisering en daarin schuilt een groot gevaar. Want die ingreep heeft het niet te voorziene gevolg gehad dat de toen door Nederland gebruikte pion zich heeft ontwikkeld tot een dictator, die op 25 februari 1980 land en volk van Suriname ongenadig in zijn greep nam, en die die greep tot op de dag van vandaag niet heeft laten verslappen. Toen “at gunpoint”, nu quasi democratisch. Een man die nu handig uitspeelt dat Nederland een verbod heeft ingesteld op het openbaar maken van de archieven, omdat Nederland een veel groter aandeel in de “coup” had dan het nu wil (laten) weten, daarmee suggererend dat niet hij, Desi Delano Bouterse, maar Nederland de hoofdschuldige is. Hij zegt nog net niet dat Nederland de opdracht heeft gegeven voor de 8-december-moorden, maar het domme stemvee van de NDP begint het wel al te geloven.

Wat in godsnaam let Nederland om de Suriname-dossiers vrij te geven?

De feuilletons van Willem Kroon

door Wim Rutgers

Waren rond 1920 E.H. Davelaar, R.A. Henriquez, J.R. Rib en een onbekende ‘corresponsal di Aruba’ met een aantal korte verhalende teksten begonnen, W.E. Kroon, M.A. Fraai, S.M. Suriel en J.S. Sint Jago waren Curaçaoënaars die in totaal ruim twintig roman-feuilletons produceerden in het Papiamento, in het al twee decennia bestaande en goed lopende La Cruz en vooral in La Union. Ook hier nam traditiegetrouw een pater, in de persoon van P.I. Verriet en na hem R. Dellaert het redacteurschap op zich.

De bovengenoemde auteurs schreven naast de roman-feuilletons eveneens journalistieke stukken voor de krant, en ze traden bij feestelijke gelegenheden steevast als woordvoerders en feestredenaars op: zij werden kennelijk als mannen van de gave van het woord gezien en ze handelden ernaar, door journalistiek, elocuente auratuur en literatuur in hun persoon te verenigen. Voor elk van hen gold het ‘amateurisme’ omdat geen van hen de letteren als professie diende.

In 1924 beschreef ‘onzen bekenden Curaçaoschen novelist’, de commercieel-artistiek schilder W.E. Kroon in Giambo bieuw a bolbe na wea [Oude liefde roest niet] hoe een Curaçaos gezin uit de arbeidersklasse door het winnen van de loterij tot grote welstand komt en zich overgeeft aan luxe en vertier. Maar rijkdom is niet synoniem aan geluk, welk tijdig besef een herbezinning en terugkeer naar de oude waarden bewerkstelligt. Naar aanleiding van de eerste boekuitgave in 1928 schreef de Amigoe over het ‘zuiver papiamentsch, waarvan maar weinigen zooals hij het geheim bezitten’ en over de ‘prachtigen kijk op Curaçaosche toestanden’.

Dat een feuilletonist werd gezien als opvoeder, die goede raad verstrekte, bleek eveneens uit M.A. Fraais Un sacrificio [Een offer], dat een jaar later verscheen. Ook Fraai waarschuwde tegen verkeerde ‘Curaçaose toestanden’ zoals slechte vriendschappen en gebrek aan goede raadgeving. Hij propageerde een katholieke moraal tegen ‘verderfelijke socialistische invloeden’. De romans hadden veelal betrekking op de actuele maatschappelijke problemen. W.E. Kroons Castigo di un abuso [Straf voor een fout] behandelde het incestmotief en het onmogelijke huwelijk van halfbroer en -zus, een in die jaren vaker voorkomend thema, zoals bij Ernesto Petronia en Cola Debrot.

Waardering
In het pionierswerk van A.d.C. werden Fraai, Kroon en Suriel en elf van hun werken […] genoemd en geroemd. Nog niet eerder in de Antilliaanse literatuurgeschiedenis, met uitzondering van enkele inleidingen op Spaanstalige bundels rond de eeuwwisseling wellicht, was er zo’n uitgebreide kritische aandacht voor contemporaine eigen auteurs geweest. A.d.C. wees op het sociale karakter van M.A. Fraais stakingsroman Un yiu di pueblo, op de in S.M. Miguels Muher culpable geschetste gevaar van verleiding en fatale familieconflicten, die ontstaan onder invloed van ongeremde luxe, cabaret en danspartijen. W.E. Kroons werk spande volgens hem evenwel de kroon wegens zijn magistrale analyse van Curaçaose sentimenten, ideeën en volksmentaliteit, en wegens het taalgebruik, dat gekenmerkt werd door een ‘concieze, directe en scherpe stijl’ die aan ‘ons Papiamento eigen’ is. Zijn werk vond A.d.C. daarom ook moeilijk vertaalbaar.

Na deze lofzang verdwenen de feuilleton-auteurs achter de horizon van zowel de Nederlands- als de Spaanstalige overzichtsschrijvers, tot Cola Debrot ze in 1955 weer in herinnering riep, echter zonder inhoudelijke karakteristieken, laat staan een analyse of interpretatie van hun werk. Debrot noemde Kroon (Oude liefde roest niet) en Suriel (Zondige vrouw) na de ‘nestor van onze literatuur W.M. Hoyer’, in één adem met Tuyuchi, A. Nita en Oscar van Kampen. In 1977 volgde hij eenzelfde procédé. Dit keer noemde hij Kroon en Suriel auteurs van ‘bijzonder conventionele romans’, waaronder hij beelden bevestigend, traditioneel verstond. Dat bleef daarna bepalend voor het beeld van deze feuilletons. Maar de namen en titels waren door Debrot bekend geraakt en in navolging van hem werden Kroon, Fraai en Suriel langzamerhand gecanoniseerd, waarbij steeds dezelfde werken genoemd werden, en men de overige(n) ‘vergat’.

Lauffer nam in de anthologie Di nos mondjesmaat werk van hen op, in 1976 noemde hij ze alleen maar in hun roomse context als de meest opvallende leerlingen van frère Richardus. Wel werden de bekendste werken, Giambo bieuw a bolbe na wea (1979) en Muher culpable (1978) in opdracht van de Curaçaose regering als teken van waardering herdrukt.

Pas met de artikelen van Broek vanaf 1986 en met name zijn dissertatie in 1990 volgde echte aandacht, zonder dat evenwel Broeks invloed zo groot bleek dat zijn visie algemeen ingang vond. Broek behandelde in zijn dissertatie deze feuilletons als tendensromans binnen de katholieke ideologie, een stelling die hij met een analyse van drie ervan toelichtte. De gepropageerde hoofdtendens in de ‘novela intima curazoleña’ was tégen de ‘civilisashon moderna’ die als uitvloeisel van de opdringende holandisashon gezien werd, en vóór het behoud van traditionele waarden en een dicht bij het Spaans aansluitend Papiamento. Broek constateerde voldoende gemeenschappelijkheid om van een literaire periode te spreken.

[uit Beneden en boven de wind, 1996]

Amador P. Nita en zijn Casa Editorial Emile

door Wim Rutgers

Amador Nita was schrij­ver, uitgever en stimulator die anderen tot schrijven bewoog. Hoewel hij al in de oorlog debu­teer­de, lag het zwaartepunt van zijn literaire activiteiten erna. In de door hem zelf uitgege­ven kranten heeft hij volgens Frank Martinus veel eigen poëzie gepubliceerd, die echter nooit werd gebun­deld. Daar­naast schreef hij een groot aantal novelas, ‘korte verhalen over hefti­ge liefdes, prosti­tutie, overspel en ge­welddadige wraak­moorden’, zoals Edward de Jongh ze karakte­ri­seerde. In dit werk sloot hij bij de heersende traditie aan, al had het een heel eigen reto­rische stijl.

De eerste druk van het populai­re Marianita was van 1943. De hoofdfiguur Marianita trouwt, als ze zeventien is, met de schutter Dudu. Ze is de schoon­heid zelve: e parce un di e birgennan di Ethio­pia [ze lijkt een van de maagden van Ethiopië]. Omdat de schut­ter dienst in het buitenland weigert, wordt hij anderhalf jaar opgesloten. Door een ‘pasquin’ ver­denkt hij zijn jonge bruid van ontrouw en doodt haar, on­schuldig natuurlijk, waarna slechts een altijddurend k­nagend geweten als van een Judas rest, geen vergeving. Zoals het onmogelijk is om water dat uit een emmer op de grond uitge­goten is, in die emmer terug te krij­gen, zo onmogelijk is de absolutie.

Naast de verstrooiende novelas schreef Amador Nita een aantal pamfletten over sociaal-politiek-economische knelpun­ten, zowel in het Nederlands als in het Papiamento, om met zijn drin­gende oproepen iedereen te berei­ken. Binnen de Antil­liaanse letteren was Amador Nita begin jaren vijftig een volstrekt unieke figuur die dingen schreef op een wijze waarop niemand anders dat voor hem gedaan had, noch een decennium na hem zou doen. Hij zette de negentiende-eeuwse pamfletten-traditie op waardige wijze voort.

In 1952 verscheen zijn bekend gebleven en rond ‘Dertig mei 1969’ herdrukte De sociale wensdromen van het landskind in de gelij­ke delen van het nieuwe koninkrijk, dat tegen Neder­land was gericht en daarom in het Nederlands ge­schre­ven werd. Met de openingszin die als motto van de hele ‘brochure’ kon gelden werd direct de toon gezet: ‘­Gelijk de glorie van Hitler onder de puinhopen van Berlijn, alzo verging het die der koloniale mogendheden,’ waarop ogenblikkelijk de vergelijking met de strijd van Indo­ne­sië tegen het Nederlandse kolonialis­me volgde. Nita hield een fel pleidooi voor gelijk­heid in sociale verhou­dingen tussen vreem­delingen en landskin­deren, beiden vanaf 1954 immers inwoners van het Nieuwe Ko­ninkrijk. Hij bouwde zijn betoog evenwichtig en bewust op: eerst het sprekende contrast via een voorbeeld, daarna een algemeen betogend overzicht, tenslotte zijn plei­dooi. In parallel opgebouwde scènes pleitte Nita ervoor een einde te maken aan de bevoorrechting van de Neder­landers boven de landskinderen: hongerloonpolitiek tegen­over het bevoorrech­tingssysteem. Met ingehouden sarcasme (zelf noemde hij het ‘een humoristische trant’) schreef Nita over de ‘tropena­del’, de in de tropen omhooggevallen Nederlandse werkne­mer, de voor deze gere­gelde huisvesting in luxe woningen en wijken, het dédain van deze Shell-mensen ten opzichte van het Papiamento en de Curaçaose cultuur: hier is immers geen cul­tuur! In schril contrast met deze luxe leefde de Curaçaose arbeider in zijn eenvoudige huisje in relatieve armoede. Nita eiste daarom gelijke loonschalen en sociale voorzieningen, gelijke beloning bij gelijke prestatie en een gelijke pensi­oen­leef­tijd.

Andere punten van kritiek waren de macht van de Neder­landers bij de Shell en andere Nederland­se bedrijven, de economische bevoor­rechting van de handel die in handen van de vreemdelin­gen was, de pro-Hollandse journalistieke voorkeur van de Neder­landsta­lige bladen, de afwezigheid van contact tussen de lokale en de Nederlandse arbeider. De tijd dat de ‘macamba’, de Nederlander, de feitelij­ke heerser was moet in de gelijke delen van het Nieuwe Koninkrijk als voorbij worden beschouwd. Laat het niet op een bloedige strijd als in Indonesië aankomen, want het is zeker dat ‘het landskind niet langer meer genoegen zal nemen met de vallende kruimels van de goedgedekte Holland­se tafel’.

Het rond de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut in 1954 gepu­bliceer­de Pueblo … te na unda bo ta bai? bevatte een fel protest tegen ‘e Gran Lider’, de nieuwe poli­tieke leiders die via de verkiezingen persoonlijke macht zochten, een pro­test tegen het door deze ‘leiders’ gepredikte nationalisme, de po­litieke intole­rantie. In de passage waar Nita zinspeelde op een moge­lijke volksopstand, plun­dering en ­brandstichting tengevolge van een dergelijke houding van de nieuwe politici, heeft men later een welhaast profetische voorspel­ling van ‘Dertig mei 1969’ gezien. In het pamflet kwam Nita tot de conclusie dat, als het volk weer tot slavernij zou vervallen, het zijn eigen schuld was wegens zijn lethargische houding. Nita riep daarom op tot geestelijke onaf­hankelijkheid, hij pleitte voor vrij­heid van drukpers en onbelemmerde mogelijk­heid een persoon­lijke opinie te geven.

Frank Marti­nus schreef, ‘nie­mand heeft een scher­pzin­niger analyse (van onze sociaal-econo­mische situatie) gegeven’. Verschillende critici rekenden Nita’s sociaal-kritische werk tot de litera­tuur. De novelas en pamfletten van Nita hebben een sterk retorische stijl, die regelrecht uit de ‘elocuencia’ lijkt te stammen. Om zijn argumenten kracht bij te zetten, gebruikt hij veel breed opgezette verge­lij­kingen, talrijke herhalingen en retorische vragen, met welke middelen hij zorg­vuldig naar een climax toewerkt. Cen­traal in zijn van grote betrokkenheid getuigende protest-geschriften zijn de pleidooien van een onaf­han­kelijke geest voor de vrij­heid van individuele menings­ui­ting. Frank Martinus karakteriseerde Nita als ‘roman­tisch’, ‘propagandistisch, tendentieus, geënga­geerd’: ‘Nita b­l­ijft de v­e­r­s­t­o­kte enkeling; het grootste ge­deelte van zijn werk van deze tijd is propagan­dis­tisch op poli­tiek ge­bied, hoewel hij een enkele maal met zijn pen in een gedicht of novelle nog een toon weet te tref­fen, waarin het verlangen klinkt naar rust voor het moegestre­den hart, naar een doodge­woon tevreden-zijn.’

Nita bezat zowel in de jaren dat hij op Aruba woonde, als op Curaçao, steeds een drukkerijtje en eenpersoons uitgeverij, die hij uit bewondering voor Rousseau, Casa Editorial ‘Emile’ noemde. Daar drukte hij zijn kran­ten en boekjes. Frank Marti­nus herinnerde zich dat het altijd een open huis was voor allerhande schri­jvers en dichters die hem hielpen met het technisch samenstel­len van zijn boe­ken en de distribu­tie. Edward de Jongh herinnerde zich: ‘Nita stencil­de zijn verhalen, deed er een kaftje omheen en, met behulp van drie, vier jongens die hij de wijken instuurde, verkocht hij ze à raison van 50 en later 75 cent. Hij verdiende daar aardig mee. Vooral jonge mensen lazen ze graag.
Nita leefde van zijn pen en het eenvoudige drukkerijtje-uitgeve­rijtje. Dat was iets ongekends. Zelfs de zo populaire, goedver­kopende Oscar van Kampen was voor zijn broodwinning hoofdre­dacteur van het Shellblad De Passaat, zijn Lorito Real bete­kende niet meer dan een aardige bijver­dienste voor hem.

Nu publiceerde Nita niet alleen eigen werk, maar ook dat van anderen. Amador Nita’s drukkerij-uitgeverij werd een centrum voor de alternatieven en hij hielp, voor zover uit de opgedoken gegevens is op te maken, zeker een dozijn auteurs met het uitgeven van meestal oorspronkelijke en soms vertaalde novelas, op het pad van publi­catie. Edward de Jongh, Cornelis Raphaela en Tuyuchi publiceerden bij ‘Emile’, maar het gros van de auteurs drong niet tot de offici­ële literatuur door.

Omdat Nita enkele jaren op Aruba woonde, waar hij zijn Amigu di Aruba uitgaf, bood hij ook daar een aantal auteurs een publi­catiemogelijkheid voor hun verhalen. Opvallend mag wel genoemd worden dat er alleen proza geprodu­ceerd en gelezen werd en dat de populaire poëzie in dit cir­cuit niet aan bod kwam. Haast vanzelfsprekend was alles in het Papia­mento, wat een grote stimulans zal hebben betekend om in die taal te lezen. Soms werd een verhaal eenvou­dig gedrukt, maar meestal was het slecht gesten­cild en primitief ver­zorgd. Desondanks was het zeer in trek. Het werd – net als Nita’s eigen novelas – ver­kocht via het distributienet dat Nita had opge­bouwd. Over het alge­meen waren de boekjes dun, nooit bevatten ze meer dan enkele tien­tallen pagina’s. Dat had waarschijnlijk niet in de eerste plaats te maken met een gebrek aan fantasie van de auteurs; de aard van de novelas zou ellenlange verhalen hebben kunnen opleveren. Het was het gevolg van het wekelijkse ver­schijnen waardoor de produktie­tijd maar heel kort was. Tenge­volge daar­van en als een vorm van klanten­binding werden nogal wat boeken in afleve­ringen gebracht. Zo verscheen A. Nita, Su promer amor in vier delen, waardoor de klant in elk geval een maand gebon­den werd. De prijs kon zo ook aardig oplo­pen, want er werd per deel gekocht.

Het zijn deze boekjes die Frank Martinus in 1958 deden opmer­ken dat de Papiamentstalige novelle zich hoofdzake­lijk bewoog ‘op de vlakken van liefde, romantiek en noodlot’, dat ze ‘gevoelig op het sentimentele af’ was, een ‘zeer gods­dien­stige sfeer’ ademde en vol zat van ‘typisch Antilliaanse anecdotes, gewoonten en gebruiken, niet het minst het glimla­chend bijge­loof’.

Was Nita een relatief actief auteur en uitgever van eenvoudige maar populaire novelas, hij was lang niet de enige. Guillermo Rosario publiceerde in eigen beheer, Edward de Jongh startte al snel zijn Editorial Bartolomé, en naast hen waren er na de Tweede Wereldoorlog vele anderen die in eigen beheer uitgaven of via een voor de publicatie van uitsluitend eigen werk ge­sticht uitgeverijtje. Wilfrido Ortega is onder de talrijken de meest produktieve geworden. Van hem moeten zelfs meer dan vijftig titels verschenen zijn.

Het heengaan van broer Anil

door Theo Para

Journalist, programmamaker en schrijver Anil Ramdas (16 februari 1958 –16 februari 2012) was te onhebbelijk, te origineel en te individueel om te kooien in links-rechts- of zwart-witsjablonen, zelfs de natuurlijke gang des levens kreeg hem niet in de greep. Sterker, hij kreeg zichzelf niet in de greep. Wie het aandurft in de zoektocht naar het ware en schone, de conventies van ideologie, religie en politiek uit te dagen, betaalt veelal de prijs van eenzaamheid. Dat valt niet mee, we zijn sociale wezens, afhankelijk van de bevestiging en waardering van anderen. Suriname, het land van zijn jeugd, en Nederland, het land van zijn academische vorming, waren de landen waar Ramdas emotioneel het meest bij betrokken was. Hij typeerde de Decembermoorden als ‘moord op het intellect’. Diep teleurgesteld was hij in het Suriname dat een moordenaar als president had gebaard. Bitter was hij over de lankmoedigheid van politiek, media en rechtsstaat jegens de cultuur van intolerantie en ontkenning van discriminatie in Nederland.

Wilders-regime
De cum laude afgestudeerde sociaal-geograaf Ramdas, die promotieonderzoek deed naar de asielprocedure in Nederland, noemde Kambiz Rostayi, de Iraanse asielzoeker die zichzelf in brand stak op de Dam, het ‘eerste slachtoffer van het Wilders-regime.’* Hij sprak bewust over regime: ‘Je noemt iets een regime wanneer je de legaliteit ervan betwijfelt. Ik betwijfel de legaliteit van een gedoogconstructie door een partij die geen verantwoordelijkheid draagt. Er is bewust gekozen voor een semi-legaal kabinet en daarom mag je spreken van een regime.’ Met de overdrijving van de columnist nam hij provocatief en niet gespeend van humor de white trash, zoals hij de PVV-aanhang naar een historische analogie typeerde, op de korrel.
Hij kreeg polemist Joost Zwagerman, die als het gaat om de PVV-aanhang grossiert in kleffe empathie, op zijn dak. In de populaire TV-talkshow Pauw en Witteman kreeg Zwagerman alle gelegenheid Ramdas moreel te diskwalificeren, terwijl Ramdas het recht op wederhoor werd onthouden. Dat in Pauw en Witteman nog geen seconde aandacht was voor het overlijden van Ramdas, leek een echo van die partijdigheid. Ramdas zag in de intellectuele aanvallen op de multiculturele samenleving een gevaar voor de rechtsgelijkheid van migranten in Nederland: ‘Paul Scheffer heeft in 2000 met zijn essay Het multiculturele drama het verkeerde drama gedefinieerd. Voor hem was het drama dat de onderklasse te lijden kreeg van de immigranten. We moeten erkennen dat die klasse nu aan de macht is en de tolerantie jegens migranten heeft vernietigd.’ Durf kon Ramdas niet worden ontzegd. Politiek incorrect keek hij midden in het integratiedebat naar ’40-‘45. ‘Het is nu eenmaal een pijnlijk feit dat Nederlanders hebben moeten erkennen dat ze als klein en verwaarloosbaar landje relatief het grootste aantal joden hebben laten deporteren.’

Persoonlijk falen

Sprekend over zijn romanpersonage Badal zei hij, ook verwijzend naar zichzelf: ‘Ik ben de associaties met Menno ter Braak en Eddy du Perron, hun Comité van Waakzaamheid tegen het fascisme en hun dood op de dag dat Nederland capituleerde voor de nazi’s niet uit de weg gegaan.’ Een opmerkelijke associatie vanuit de wetenschap nu dat Ramdas zelf een eind maakte aan zijn leven. Menno ter Braak, een van Nederlands grootste essayisten, stierf zelfgekozen op de dag van de Nederlandse capitulatie voor de Duitse nazistische bezetter. Ramdas zag in het aan de macht komen van het ‘Wilders-regime’ een persoonlijk falen, hij en zijn medecritici zouden onvoldoende hebben gedaan het gevaar te keren. Wellicht zag hij onvoldoende het onvermogen van het etno-populisme om een geloofwaardig perspectief van samenleven en internationaal samenwerken te bieden. Een ideologie die contraproductief is vanuit het gezichtspunt van de behoeften en belangen van de mensheid zal vroeg of laat gemarginaliseerd raken, soms door er eerst een grote puinhoop van te maken, soms door een potsierlijke implosie.

Drankzucht
Ramdas raakte intellectueel ontheemd, een vreemde in de culturen van herkomst en aankomst. Drankzucht, zoals hij zijn demon zelf noemde, maakt een mens vaak ook tot een vreemde in zijn persoonlijke leven. In isolement verschrompelen betekenis en hoop.
Politiek-culturele teleurstelling en alcoholisme zijn contextuele factoren bij het tragische einde van Ramdas. Wat precies de aanleiding was, in welke staat hij was, wat zijn concrete motieven op het fatale moment waren, dat weet ik niet en hoort tot zijn persoonlijke levenssfeer. Ik heb geschreven over wat uit zijn publieke optreden bekend is. Op het internet verscheen ook een enkele boze reactie over de zelfdoding. Een initiatief in Nederland tot permanent eerbetoon aan het intellectuele nalatenschap van Ramdas zou volgens die reactie niet gepast zijn. Laten we langs onze grootste talenten niet de inhumane maat van de perfectie leggen: niets menselijks was Anil vreemd. Hij heeft nooit gepretendeerd ons qua gezonde leefstijl en stressmanagement tot voorbeeld te dienen, hij was niet trots op zijn zelfdestructieve rook- en drinkgedrag. Anil kon bovenal mooi en erudiet schrijven. Hij was onze grootste essayist die ons prachtige beschouwingen, mooie verhalen en vele boeiende interviews, radio- en televisieprogramma’s naliet. Zijn pretentie was ons literair, journalistiek en emancipatoir tot voorbeeld te strekken en daarin is hij ruimschoots geslaagd.

Strijder
Zoals onze beste voetballers de eredivisie betraden, zo deed Anil ondanks het glazen plafond succesvol zijn intrede in de eredivisie van het intellectuele en culturele leven in Nederland. Hij werd redacteur van het vooraanstaande culturele tijdschrift De Groene Amsterdammer, essayist, columnist en India-correspondent bij de kwaliteitskrant NRC Handelsblad. Hij maakte spraakmakende televisie van hoog niveau bij de VPRO en publiceerde bij de grootste Nederlandse literaire uitgever De Bezige Bij. Voor zijn bijdrage aan de cultuur in Nederland en het bevorderen van een goede verstandhouding tussen de verschillende bevolkingsgroepen kreeg hij de E. du Perron prijs. Er zijn tot nu toe geen Surinamers die hem dat hebben nagedaan of voorgedaan. Toen ik bij de presentatie van zijn boek Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle als forumlid sprak over zijn Naipaulse schijfstijl glimlachte hij met zijn blik omlaag. Ik stond daarna in de lange rij wachtenden met mijn boekexemplaar voor signering. Onze ontmoeting was hartelijk. Hij schreef als opdracht: mijn grootste strijder. Het was onze derde en laatste ontmoeting. Toen ik nog op het eiland Aruba woonde, had hij mij tweemaal naar Nederland gehaald om in zijn VPRO-programma te komen spreken over Suriname.

Verheffing
Ik voelde, ondanks het bij eigenwijzen soms onvermijdelijke verschil van mening, een bijzondere verwantschap met Anil. Dat kwam vooral door Lou Lichtveld, alias Albert Helman, onze grootste schrijver, die in Anil en mij zijn twee schrijverszonen zag. In de jaren negentig ondertekenden wij drieën met andere intellectuelen een oproep tot nauwere Surinaams-Nederlandse samenwerking. Anil kreeg van Helman zijn Mexicaanse halsketting, ik zijn Suriname-bibliotheek. Anil schreef prachtig over Helman, over zijn werk en zijn anti-dictatoriale strijd en over Lichtveld’s oprichting van de Algemene Middelbare School (AMS) in Suriname. Anil roemde deze oprichting, want zijn recept voor de oplossing van maatschappelijke problemen was onderwijs. Dat was ook het recept dat hij de achterban van de PVV voorhield. Anil geloofde in de geestelijke verheffing, in wetenschap en cultuur. De literatuur en andere kunsten, geschiedenis en sociale wetenschappen: het was zijn vaste overtuiging dat het beter zou gaan met de mensen als allen mochten delen in het geestelijk erfgoed van de mensheid. In onwetendheid zag hij de grote boosdoener. Wellicht dat hij in zijn weerzin daartegen soms doorschoot in wat sommigen ‘intellectuele arrogantie’ noemden, maar zijn drijfveer was niet elitair. Hij stelde niet de intellectueel boven de gewone man, maar kennis en cultuur boven onwetendheid en barbarij.
Broer Anil is nu heen. Ik zal evenals velen, lezend in zijn eerste en laatste roman Badal aan hem denken. In veel commentaren is Badal een autobiografie genoemd, Anil heeft dat nadrukkelijk ontkend. Anil was een kampioen van de relativering, hij kende het spel van de ondeugende dubbelzinnigheid, van het zijn en tegelijkertijd niet zijn. Ik vermoed dat hij met zijn roman ons een discussie nalaat, waar het laatste woord niet gezegd kan worden, hij was immers in het diepst van zijn wezen een schrijver, geloofde niet in het bestaan van het laatste woord en bleef zich verwonderen over het raadsel van het leven.

* Deze en andere aanhalingen zijn afkomstig uit de volgende interviews: ‘Anil Ramdas: we zijn allemaal expats’, interview door Mischa Cohen in Vrij Nederland (18 mei 2011) en ‘Ik wou dat we gevaarlijk waren’, interview door Elsbeth Etty (juli 2011) in NRC Handelsblad dat op 17 februari 2012, een dag na zijn dood, weer werd gepubliceerd.

[uit Parbode, 1 april 2012]

Nay: Bedreigingen op staatsmedia, teken aan de wand

Ambassadeur John Nay van de Verenigde Staten van Amerika heeft bij de herdenking van de internationale Dag van de Persvrijheid gezegd niet te geloven dat het, het beleid is van de regering om bedreigingen te laten uiten aan het adres van journalisten. “Maar wanneer een overheidsfunctionaris bedreigingen uit op de staatsradio en televisie is dat een teken aan de wand, een waarschuwing voor iedereen”, zei Nay vandaag op de Amerikaanse ambassade.

De diplomaat zegt dat dit soort uitingen automatisch leiden tot vrees dat de slechte dagen van toen zich wederom herhalen. Nay wijst er op dat een overheidsfunctionaris zich nooit op persoonlijke titel kan uitdrukken. “Omdat hij gezien wordt als de vertegenwoordiger die namens de president het woord voert. Dit soort gedragingen en uitingen zijn niet alleen schandelijk voor de regering, maar zal ertoe leiden dat onverantwoordelijke burgers denken dat zij hetzelfde mogen doen en anderen mogen bedreigen”, stelt Nay.

Waakzaam zijn
De ambassadeur zegt dat als er in Suriname nu weer iets gewelddadigs zal gebeuren dat een verschrikkelijke deuk zal zijn op de persvrijheid. “Maar ook op de reputatie van de regering en die van de president, in Suriname maar ook in het buitenland”, zegt Nay. Hij merkt op dat overheid en samenleving waakzaam moeten zijn en zich moeten inzetten dit universeel recht te beschermen. “We hebben het echt niet alleen over fysieke bedreigingen, opsluiten van mensen en censuur”, zegt Nay. Volgens hem is persvrijheid een basis principe van de democratie. Het is misschien wel de meest belangrijke pijler van de democratie”, voert hij aan.

De ambassadeur benadrukt dat de herdenking van deze dag sinds het in 1993 werd ingesteld door de Verenigde Naties, als doel heeft, persvrijheid te evalueren. De dag is er ook om de media die van dit recht gebruikt maken te verdedigen en te ondersteunen. Op deze dag worden vooral ook journalisten herdacht, die om het gebruik van de persvrijheid zijn vermoord.

Waarborg
Dit jaar is het de 20ste herdenking van persvrijheid over de hele wereld. Persvrijheid is volgens de Amerikaanse diplomaat niet zomaar en slogan. Ook is het niet alleen een recht voor journalisten. Hij verwijst naar artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens waar dit recht aan eenieder wordt gegeven.

Volgens Nay is het hebben van onafhankelijke media een waarborg voor het recht van vrije meningsuiting voor elke burger. Het is vanuit de centrale overheid een commitment aan de samenleving. Ook artikel 19 van de Surinaamse grondwet geeft dezelfde garanties als de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Stem laten horen
Nay zegt dat overal in de wereld de persvrijheid gevaar loopt doordat bedreigingen aan journalisten toenemen. Het vorige jaar zijn wereldwijd 179 journalisten opgesloten. Daarnaast worden zij nog steeds bedreigd, geïntimideerd en zelf vermoord als zij verslag doen van gebeurtenissen. “Ook Suriname is niet vrij van deze bedreigingen. Nay zegt dat het voorkomt dat de media artikelen produceren waar personen zich ongemakkelijk bij voelen. “Ik zie soms artikelen waarin ik word geciteerd. Dan denk ik dat heb ik niet zo gezegd of bedoeld. Maar we hebben altijd de toegang het te corrigeren en maken dan weer gebruik van het recht van vrije meningsuiting”, zegt Nay.

Nay besluit door te verwijzen naar en recente uitspraak van de Amerikaanse president Barack Obama. ‘Wanneer de universele rechten van de mens niet worden nageleefd, wanneer de onafhankelijkheid van de rechter of de wet in gevaar is of wanneer de media worden bedreigd, zullen wij onze stem laten horen’.
“Ik denk dat we dat vandaag hebben gedaan, oproepen en aandacht vragen voor deze zaak, oproep voor een onafhankelijke media, dit doen we in het openbaar maar ook privé”, zegt Nay.

[van Starnieuws, 2 mei 2012]

Apintie beklaagt zich bij vp over perschef Limburg

fdadf66eff80c639849fed84135c571e.jpg
De directeur van Apintie Radio en Televisie, Charles Vervuurt, heeft in een paar brieven aan vicepresident Robert Ameerali (zie bericht hieronder) zich beklaagd over het gedrag van Clifton Limburg, perschef van president Desi Bouterse. Vervuurt zegt dat Limburg als perschef zijn medewerkers telefonisch heeft bedreigd op de staatsradio en heeft geïntimideerd.

Volgens de Apintie directeur heeft dit, wat hij noemt respectloos gedrag, ertoe geleid dat luisteraars tegen de Apintie medewerkers zijn opgestookt en de medewerkers telefonisch hebben bedreigd. Limburg zegt aan Starnieuws dat net zoals de medewerkers van Apintie gebruik maken van het recht op vrije meningsuiting hij dat ook doet.

Ook het recht
“Ik mag mijn mening hebben op uitspraken die gedaan zijn door Gail; het is mijn democratisch recht”, zegt Limburg. (Gail Eijk is programmamaker bij Apintie…). Volgens hem heeft hij het recht een analyse te maken van wat mensen doen. Hij blijft er bij dat Eijk zich als journalist niet op een correcte manier heeft gedragen.

“Ik ben geen journalist, maar ik heb wel geleerd dat journalisten zich niet mogen mengen in het nieuws met hun persoonlijke mening en participeren in een stille loop met witte kleding. Ik ben presentator van een programma en dat doe ik al 12 jaar en niet als perschef van de president”, zegt Limburg. Hij zegt zich helemaal niet te storen aan de brieven van Apintie.

Monddood maken
Vervuurt wijst in een van zijn brieven de vicepresident er op dat er niets is terecht gekomen van het voornemen van de regering om een goede relatie op te bouwen met de onafhankelijke media. Integendeel worden niet alle media geïnformeerd en wordt selectief gekozen wie wel waarover wordt geïnformeerd.

Vervuurt noemt dit handelen van de regering, verdeel en heers. Vervuurt geeft aan dat nieuwsmedia pijlers zijn in een democratie en dat ervoor gewaakt moet worden dat Suriname niet langzaam afglijdt naar en periode waarin de media monddood worden gemaakt.

[van Starnieuws, 30 april 2012]

Merredith Bruce wint ‘Cliff Djamin Award’

2fa288654a18a17fca81e78e7a2147f8.jpg
Merredith Bruce wint de ‘Cliff Djamin Award’. Zij krijgt de prijs overhandigd door de Amerikaanse ambassadeur John Nay. (Foto: Raoul Lith)

Merredith Bruce, verslaggever bij het avondblad De West, heeft de ‘Cliff Djamin Award’ gewonnen. Er waren slechts drie inzendingen. De Amerikaanse ambassade die deze prijs ingesteld heeft, zal meer werk van maken volgend jaar opdat meer journalisten en studenten die journalistiek studeren, meedoen.

Bruce is verrast met de prijs. Naast de award kreeg zij ook SRD 1000. Bruce zegt dat zij naam wil maken in de journalistiek. Zij is pas vijf maanden in het vak en had niet verwacht dat zij de prijs in de wacht zou slepen. Twee broers van Bruce zitten in de journalistiek. Zij is door hen geïnspireerd om in het vak te gaan. “Ik houd ervan om iets wat gebeurd is zo goed mogelijk te schrijven”, zegt ze.

Persvrijheid
De inzending van Bruce gaat over ‘Persvrijheid als mediamacht en het effect hiervan op een samenleving’. Zij haalt aan dat de vrijheid van de pers noodzakelijk is voor een democratische maatschappij. “Wordt deze beknot door een of andere omstandigheid dan wordt die democratie geleidelijk aan ook beknot”, stelt Bruce.

De journalist benadrukt dat de media onmisbaar zijn voor het goed functioneren van de maatschappij en het kritisch volgen van ontwikkelingen. Zij is Cliff Djamin erkentelijk voor de rol die hij heeft vervuld in het waarborgen van de persvrijheid.

De opstelwedstrijd is gehouden in verband met de Dag van de Persvrijheid en ter nagedachtenis van journalist en voormalig personeelslid van de ambassade Selvijn ‘Cliff’ Djamin.

[uit Starnieuws, 2 mei 2012]

Journalist Gail Eijk met dood bedreigd

Twee gewapende mannen hebben vanmorgen de cameraman van journalist Gail Eijk van Apintie Radio en TV, de programmamaker van In de Branding, klemgereden en hem een vuistvuurwapen in het gelaat gedrukt. ,,Gail e soor wan lo m* p* p* tap In De Branding. Taigi Gail tak au dede!” (Gail vertoont een hoop rotzooi op “In De Branding”. Zeg haar dat ze dood zal gaan”). De journaliste zegt in gesprek met De West, dat zowel zij als de cameraman zich wel degelijk bedreigd voelt. Ze hebben beiden aangifte gedaan bij de politie en alle beschikbare informatie verstrekt, die eventueel zou kunnen leiden tot aanhouding van de twee mannen. De reportageploeg van Apintie heeft geschokt gereageerd op het gebeurde, maar na ruggespraak met de leiding is unaniem besloten dat het programma onverkort wordt voortgezet. Politiewoordvoerder inspecteur Humphrey Naarden zegt, dat hij vanmorgen ook contact heeft gehad met Gail. ,,We nemen de zaak zeer ernstig,” aldus Naarden.

De cameraman werd omstreeks 08:00 uur vanmorgen in de buurt van de Ringweg klemgereden toen hij op zijn brommer onderweg was naar zijn werk. De twee mannen, die hem aan de kant dwongen, zaten ook op een bromfiets, maar waren gemaskerd met panties, die ze over hun hoofd hadden getrokken. Een duorijder sprong van de brommer, trok een wapen vanonder zijn hemd vandaan, greep de cameraman aan zijn kraag en drukte de loop van het wapen in zijn gezicht, waarna het dreigement volgde. Dat het allemaal in zijn buurt gebeurde, geeft Gail het idee dat ze weten waar de cameraman woont.

De politie heeft het sterke vermoeden, dat het dreigement verband houdt met de uitzending van gisteren, waarin een filmpje, dat vermoedelijk is opgenomen met een mobiele telefoon, wordt vertoond. Het filmpje is niet door Apintie, casu quo In De Branding gemaakt. Daarop is te zien hoe een vrouw (Dona W.) op de openbare weg te Kasabaholo een ander tot bloedens toe in elkaar slaat.
Voorbijgangers, die aanstalten maken om het slachtoffer te bevrijden, worden verhinderd door derden die in het gezelschap van de belager zijn en de mishandeling op de video vastleggen. Het filmpje is in de afgelopen dagen door deze personen verspreid. In tegenstelling tot een andere politiebron wil Naarden niet met zoveel woorden zeggen dat de bedreiging direct daarmee samenhangt, maar verklaart wel dat de politie het niet uitsluit en dat ook in die richting onderzoek wordt gedaan.

Zelf durft Gail niet te zeggen uit welke hoe de bedreiging komt. Ze vat de bedreiging wel ernstig op, maar bang is Gail niet. Na de aangifte heeft de politie haar wel enkele handige tips verstrekt met betrekking tot haar persoonlijke veiligheid.

Ze trok vanmorgen overigens ook de aandacht met het opmerkelijke bericht op haar Facebook pagina: ,, Mijn cameraman is onderweg naar het werk onder schot gehouden door twee individuen op een bromfiets. Ze reden op een roodzwarte Yamaha zonder kentekennummer. Mijn cameraman werd gevraagd om het volgende aan mij door te geven: Taigi Gail tak au dede!! Vervolgens heb ik slechts te zeggen “ De mens wikt, doch God beschikt”.” De melding kreeg veel reacties. ,,Ik heb ook veel telefoontjes van collega-journalisten, vrienden en kijkers van mijn programma’s gekregen. We gaan door,” zegt ze verder.

Met een terugblik op het programma zegt ze, dat ze verzuimd heeft om in de aankondiging van de bewuste uitzending van het actualiteitenprogramma te vermelden, dat er schokkende beelden zouden worden vertoond. Met betrekking tot de voor het slachtoffer eventueel vernederende beelden vertelt Gail verder, dat die onbedekt zijn uitgezonden in afstemming met het slachtoffer in het filmpje, dat vindt dat haar onrecht is aangedaan, omdat de politiezaak ter zake mishandeling niet naar tevredenheid zou zijn afgehandeld. In een reactie daarop heeft de afdeling Voorlichting en Publiciteit van de politie laten weten dat het geval zich heeft afgespeeld op 26 februari en dat de verdachte daags daarna op 27 februari al was aangehouden. ,,Er is een strafdossier opgemaakt en opgestuurd naar het Openbaar Ministerie voor verder afhandeling van de zaak,” aldus de politie in een verklaring.

[uit De West, 26 april 2012]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter