Carl Haarnack over Anton de Kom
Toespraak op Dodenherdenking 4 mei 2021, Anton de Kom
Het is voor de meesten van ons moeilijk om ons een voorstelling te maken van de omstandigheden en de angst waaronder mensen in Nederland leefden toen in 1940 Hitlers troepen het land onder voet liepen. Toch staan we vandaag stil bij het onvoorstelbare leed dat plaatsvond en de vele slachtoffers die de gevallen zijn. De onmenselijkheid, het geweld en de haat waren van dusdanige proporties dat de keus tussen goed en kwaad, nu anno 2021, een eenvoudige lijkt. Maar niets is minder waar.
Het helpen van een medemens, een onbekende, met een stuk brood of een schuilplaats komt in een ander daglicht te staan als de sanctie daarop gevangenisstraf betekent, deportatie of de dood. Deze herdenking zal bij velen van ons direct de vraag oproepen, wat zou ik hebben gedaan? Zou ik de moed hebben gehad om mijn eigen leven en het leven van mijn gezin, geliefden en familie op het spel te zetten. Of zou ik de andere kant hebben gekozen, de kant van de bezetter, de winnaar van het moment? Of zou ik simpelweg hebben weggekeken, wachtend op betere tijden?
Natuurlijk ging de oorlog niet aan Suriname voorbij. Terwijl Nederland bezet werd, brachten Amerikaanse troepen aan de andere kant van de oceaan, in Suriname, economische ontwikkeling: er werden wegen aangelegd en het vliegveld werd uitgebreid. In 1941 werd de Paranamfabriek geopend die meer dan de helft van de bauxiet die nodig was voor de Amerikaanse vliegtuigindustrie leverde. De betrokkenheid van de Surinaamse bevolking met het lot dat Nederland en haar bevolking getroffen had was groot. Voor de aanschaf van een gevechtsvliegtuig, een Spitfire, werd in korte tijd fl. 38.000,- opgehaald onder de Surinaamse bevolking. Arme mensen die geen financiële bijdrage konden leveren stonden sieraden af of zelfs aluminium potten en pannen die omgesmolten konden worden.
Naast deze economische opleving was er ook een andere werkelijkheid: Op 24 december 1942 kwamen 150 Joodse vluchtelingen uit Nederland en België met het Portugese schip Nyassa in Suriname aan. Deze groep overleefde de oorlog. Maar er waren ook Surinamers die uit angst voor de oorlog kinderen vanuit Suriname naar Nederland stuurden. Leo Jacob Nassy (Paramaribo, 11 juli 1924 – Sobibor, 2 juli 1943) werd in 1939 naar een Joods weeshuis in Amsterdam gestuurd. Hij werd op 2 juli 1943 in het vernietigingskamp Sobibor vergast, hij werd 18 jaar. Zijn één jaar jongere broer Erwin Nassy, bleef achter in Suriname en overleefde de oorlog. Leo was niet de enige Surinamer die slachtoffer werd van de bezetter.
Er waren er veel. Er is nog te weinig aan dacht voor de rol van Surinamers die in de oorlog vochten aan geallieerde zijde. In 2003 werd aan 580 Surinaamse oorlogsveteranen in Suriname en Nederland een medaille verstrekt. Een grote groep Caraibische en Surinaamse zeevarenden, velen in dienst van de KNSM, lieten het leven in de oorlog. Ook hun aandeel in de strijd tegen het fascisme herdenken we.
Er was ook een groep Surinaamse vrouwen die in direct militair verband opereerde in de oorlog. Een groep van 37 vrijwilligsters van het Vrouwelijk Hulpkorps vertrok in september 1944 vanuit Suriname naar Engeland.
Nóg minder bekend is de rol van vele Surinamers die in het verzet in en buiten Nederland actief geweest zijn: ik denk bijvoorbeeld aan de oogarts en verzetsman Leo Lashley (Nieuw-Nickerie, 1903–1980) die de oorlog overleefde. Maar vele anderen niet. Ik denk aan Harry Frederik Voss (Paramaribo 1912- Atjeh, 29 mei 1943), Iwan Hugo Kanteman (Albina, 7 januari 1908 – Buchenwald, 19 maart 1945) , Jacobus Christiaan van de Montel (1903-1967), Waldemar Nods Sr. (xx-3 mei 1945), Abraham Samuel Fernandes (P’bo 1906-1941), Julius Wolff (6 mei 1910- Dachau 1945), om er maar een paar te noemen.
Maar de bekendste verzetsheld met Surinaamse wortels is de man naar wie het plein vernoemd is waar we nu staan, Anton de Kom (1898-1945). De Kom is vorig jaar opgenomen in de Canon van Nederland, zijn boek Wij slaven van Suriname wordt opnieuw gedrukt en beleeft zijn 22e druk, in februari jl. verscheen een nieuwe Duitse editie, aan een Engelse vertaling wordt gewerkt, de tweede politieke partij van ons land spreekt over Nederland, het land van Anton de Kom, er zijn documentaires over hem gemaakt, er verschijnen boeken over zijn leven en in de Tweede Kamer is onlangs een motie aangenomen die de regering oproept een ruiterlijk gebaar te maken tot eerherstel van De Kom.
Anton de Kom, geboren in Frimangron in Paramaribo was de zoon van Adolf Damon de Kom en Judith Jacoba Dulder. Zijn vader was nog in slavernij geboren op plantage Molshoop aan de Cotticarivier. Zijn familiegeschiedenis laat, net zoals de geschiedenis vele andere families in Suriname, zien met welk razendsnel tempo de emancipatie van de Surinaamse bevolking zich na 1863, toen de slavernij werd afgeschaft, heeft voltrokken. Anton de Kom doorliep de Mulo en begon tijdens de Eerste Wereldoorlog als kantoormedewerker bij een Balata-onderneming. In 1921 vestigde hij zich in Nederland. Uiteindelijk vond hij er werk als vertegenwoordiger in koffie, thee en tabak in Den Haag. Hier leerde hij zijn Nederlandse echtgenote Petronella Borsboom kennen met wie hij op 6 januari in het huwelijk trad. Zij kregen vier kinderen: Ad (1926), Cees (1928), Ton (1929) en Judith (1931).
De betekenis van De Kom ligt in de eerste plaats in zijn rol als geschiedschrijver. Zijn boek Wij slaven van Suriname betekende een radicaal nieuwe visie op de Nederlandse koloniale geschiedenis in Suriname. Voor het eerst schreef iemand uit Suriname een aanklacht tegen de Nederlandse overheid, over de eeuwenlange koloniale uitbuiting, over de onmenselijkheid van de slavernij en de schandalige behandeling van contractarbeiders uit o.a. China, Java en India. Een boek dat tot op de dag van vandaag leest als een trein, verbaast, boos maakt en ontroert.
In de archieven van onze Nationale Bibliotheek in Den Haag bevinden zich nog stille getuigen van het graafwerk dat De Kom in historische bronnen deed: de boeken-uitleenbriefjes op naam van Anton de Kom. Hier studeerde hij op de oude boeken van Hartsinck, Stedman en Julien Wolbers aan de hand waarvan hij een zeer kritisch licht liet schijnen op de behandeling van de slavenbevolking. Een geluid dat tot dan toe niet of slechts sporadisch tot de Nederlandse bevolking doordrong. Met Wij slaven van Suriname heeft de Kom de Surinaamse bevolking niet alleen haar gevoel van eigenwaarde gegeven maar ook onze eigen helden. De van de plantages weggelopen slaven, de marrons, werden in de officiële geschiedenisboeken weggezet als gespuis, muiters, dieven en verraders. De Kom noemt de aanvoerders van de marrons zoals Boni, Baron en Joli Coeur, de echte helden.
De Kom vertrok in december 1932 met zijn gezin naar Suriname. Het koloniaal gezag in Suriname hield hem, vanwege zijn linkse sympathieën en nationalistische ideeën in de gaten. De situatie van de arme bevolking van Suriname was gedurende zijn tien jaar afwezigheid niet verbeterd maar eerder verslechterd. Hier krijgt Anton het idee iets te doen voor de arme creolen, javanen en hindostanen en begint een bureau waar deze met hun klachten terecht kunnen. Nog geen maand na zijn aankomst wordt De Kom gearresteerd. Zijn aanhangers protesteren en eisen zijn vrijlating. Op 7 februari komt een grote menigte tezamen op het Gouvernementsplein. De politie opende het vuur op de betogers: er vielen twee doden en meer dan dertig gewonden. Deze dag is als Zwarte Dinsdag de geschiedenis ingegaan.
De Kom wordt na drie maanden eenzame opsluiting, zonder vorm van proces, met zijn gezin op de boot naar Nederland gezet. Door de autoriteiten wordt hij gezien als een oproerkraaier en een communist. Hij wordt door de inlichtingendiensten gevolgd. Een normale baan vinden wordt hem onmogelijk gemaakt. Hij schrijft aan zijn boek en houdt lezingen over de misstanden in zijn geliefde Suriname. Ook intensiveert hij zijn contacten, die al van vóór zijn vertrek naar Suriname dateren, met organisaties die opkwamen voor de betere werk- en leefomstandigheden voor arbeiders, met communisten en met nationalisten uit Nederlands-Indië die zich beijverden voor het recht op zelfbeschikking. Daarnaast schrijft hij voor Links Richten en The Negro Worker van de in New York woonachtige Surinamer Otto Huiswoud. Als de oorlog uitbreekt schrijft hij artikelen voor de verzetskrant De Vonk en helpt hij mee met de distributie.
Tussen juli 1941 en augustus 1944 is De Kom actief in het verzet. Net als met zoveel verzetsdaden weten we daar eigenlijk weinig over. Degenen die er iets over hadden kunnen zeggen zijn opgepakt of in concentratiekampen vermoord. Zijn eigen vrouw en kinderen wisten weinig tot niets van zijn rol in het verzet. Dat moet wel ter bescherming van zijn gezin zijn geweest.
Op 7 augustus 1944 wordt De Kom gearresteerd. Waarschijnlijk had hij een belastende brief bij zich, wat er op wijst dat hij ook koerierswerk deed. De Sicherheitsdienst arresteerde hem zonder tussenkomst van de Haagse politie. Hij wordt als een ernstig geval beschouwd en de volgende dag gevangen gezet in Scheveningen, in het zg. Oranjehotel. Dan volgt overplaatsing naar Vught, in barak IV B van het SD-Lager. Hier worden de door de Duitsers als ‘zware gevallen’ beschouwde gevangen opgesloten. Zij mochten geen brieven of pakketten ontvangen. In september 1944 komt De Kom aan in het kamp Sachsenhausen, 35 kilometer van Berlijn. Dan volgt het concentratiekamp Neuengamme, bij Hamburg. Op 24 april 1945, nog geen maand voor de bevrijding van Nederland (!) overlijdt hij in het buitenkamp Sandbostel. Pas in 1960 komt er voor de familie definitief duidelijkheid over zijn lot. Dan worden zijn stoffelijke resten gevonden in een massagraf.
Een belangrijke vraag die mij bezighoudt is hoe iemand die zo doordrongen was van de wreedheden en onmenselijkheden die Nederland in haar koloniën beging en tóch in het verzet ging. Overal waar hij kwam sprak en schreef hij over het grote onrecht dat zijn volk werd aangedaan. In Nederland werd hij vanwege zijn kleur niet voor vol aangezien, het werken werd hem onmogelijk gemaakt. Anton de Kom was een buitenstaander. De agenten van de Haagse Inlichtingendienst die De Kom jarenlang op de voet volgden, omdat hij als staatsgevaarlijk werd gezien, sluiten zich, zodra de oorlog uitbreekt, aan bij nationaalsocialisten. Bijna iedereen van deze dienst werd lid van de NSB.
De Kom maakt een andere keuze. Toen het er op aan kwam was er die ene kracht die in zijn binnenste sprak. Anton de Koms drijfveer was de strijd tegen onrecht en vóór rechtvaardigheid. Dat vuur, dat resulteerde in zijn anti-koloniale boek Wij slaven van Suriname, spoorde hem aan op te komen voor de arme nazaten van slaven in Suriname, voor de contractarbeiders, voor de Chinezen, Javanen en Hindoestanen en dus óók voor de arbeiders in Nederland en uiteindelijk voor het verzet.
De keuzemogelijkheid was er ook, om weg te kijken. Om te denken, dit gaat mijn tijd wel duren. Dat zouden velen van ons, als we eerlijk zijn, waarschijnlijk gedaan hebben; en de meesten deden dat ook.
Voor Anton de Kom was dat geen optie. Hij was een pacifist die geen wapens in huis wilde hebben en niet aan het gewapende verzet wilde deelnemen. Zijn pen was zijn wapen – en hij was onverzettelijk.
[Rede, uitgesproken op 4 mei 2021 op het Anton de Komplein, Amsterdam-Zuidoost. Carl Haarnack is voorzitter van de Stichting Anton de Kom. De Anton de Kom stichting sprak op deze dodenherdenking op uitnodiging van Vereniging Ons Suriname (met haar alliantiepartners Stichting Nusantara, New Urban Collective / The Black Archives en Vereniging Opo Kondreman) en het 4/5 mei Comité Amsterdam-Zuidoost.]