Caribische identiteiten: ‘Terugkeer naar het geboorteland’
Aimé Césaire, 1931-2008
door Fred de Haas
Exotisme, pseudo-Afrikaans, de echte kleurling, dood van de ‘négritude’, de innerlijke strijd van Aimé Césaire, terugkeer naar het land van geboorte, de taal van Césaire, assimilatie met Frankrijk, identificatie met Haïti, een Frans-Caribische bloemlezing.
Zoals gedurende de koloniale tijd te verwachten is schrijven de eerste, overigens meestal blanke, dichters van de ‘kleine’ Franse Antillen over hun luxe leventje op de ‘exotische’ eilanden en gaan hun gedachten vaak uit naar het ‘moederland’ Frankrijk.
Met als voorbeelden Franse dichters als o.a. Leconte de Lisle en José Maria de Hérédia beschreven de eerste dichters in niet onverdienstelijke, klassieke 18e en vroeg 19e eeuwse verzen hun liefde voor het landschap en hun bewondering voor de (blanke) Creoolse vrouw. Zo dichtte Poirié de Saint-Aurèle, voor wie de afschaffing van de slavernij een misdaad was:
‘j’aime, oh, j’aime avant tout la terrible créole
à la paupière noire, à la taille espagnole,
doux trésor de pudeur, d’amour, de beauté,
le front ceint d’un madras plein de coquetterie
berçant dans un hamac sa molle rêverie
et le dolce farniente’
Uit : Veillées du Tropique, les Antilles, 1850
In een prozaïsche vertaling :
Oh, ik houd bovenal van de bedwelmende Creoolse met haar donkere oogopslag en Spaanse taille, zoete schat vol schroom, liefde en schoonheid, met op haar hoofd een kokette hoofddoek, haar dromen en zalig nietsdoen, wiegend in een hangmat’.
Het exotisme in de dichtkunst heeft zich tot ver in de 20e eeuw voortgezet, hoewel de bewustwording van de aanwezigheid van het Afrikaanse element zich onstuitbaar begon op te dringen. Zo dichtte Daniel Thaly (1880-1949) uit Martinique:
Le vieil esclave
‘Je fus pris sur les bords houleux du Sénégal
où la brousse a bercé ma lumineuse enfance.
Parmi cent négrillons, aux yeux pleins de souffrance,
je me vis emporté loin du pays natal.
Uit: Poèmes choisis, Castermann, 1976
Vertaling : Ze namen me gevangen aan de woelige oevers van de rivier de Senegal waar mijn onbezorgde jeugd werd gewiegd door de bossen. Ik was een van die negertjes die, vol verdriet in hun ogen, werd meegenomen, ver van mijn geboorteland’.
Bovenstaande verzuchting is fictie want Thaly werd geboren op Martinique en vertrok later naar Frankrijk om te studeren. Hij was een van de ondertekenaars van Légitime Défense (waarover later meer), maar interesseerde zich meer voor landschappen dan voor mensen.
Een van de inspirators van de eerste literaire beweging (1927) in Martinique was Gilbert Gratiant (1895-1985) die zowel in het Creools als in het Frans schreef. Hij was er zich van bewust dat hij een kleurling was en kwam daar ook voor uit:
Crédo des sang-mêlés
[…]
A Dieu ne plaise que je renie
ou ne nie
dans l’alchimie complexe des surmélanges séculaires
ma multiple ascendance et le jeu triparti
des continent heurtés d’où jaillit l’étincelle
infinitésimale de mon être !
métis remélangé septante fois au sang
des vignes bordelaises
comme aux boues maternelles du Niger
que le soleil féconde et que la peine engrosse,
je m’affirme multiple !
Uit: Credo des sang-mêlés, 1953
Vertaling : God bewaar me dat ik in de complexe alchemie van de eeuwenoude smeltkroesprocessen mijn veelvoudige afkomst verloochen of afzweer en het driedubbele spel ontken van de botsende continenten waaraan de oneindig kleine vonk van mijn verzen ontsprong! Tientallen malen door elkaar geklutste kleurling met bloed uit de wijngaarden van Bordeaux en de moederlijke modder van de Niger die de zon bevrucht en zwanger gaat van verdriet: ik bevestig mijn veelvoudigheid!’
Lang voordat hij deze woorden schreef, begon het in de geest van de mensen te dagen dat de bestaande situatie aan kritiek onderhevig was. In de brochure Légitime Défense (= gewettigde verdediging) uit 1932 lezen we het volgende: ‘wij keren ons tegen allen die niet zijn verstikt door de kapitalistische, burgerlijke wereld waarvan wij met tegenzin deel uitmaken’.
Met ‘wij’ worden bedoeld jonge, zwarte, in Frankrijk studerende studenten die duidelijk kennis hadden genomen van Marx en Freud, de vader van het ‘onbewuste’ waaruit veel surrealistische dichters als o.a. de Franse Paul Eluard, Guillaume Apollinaire en André Breton, de Senegalees Léopold Sédar Senghor en ook de Martinikaan Aimé Césaire hebben geput. Marx zorgde ervoor dat men zich bewust werd van de onrechtvaardigheid van de koloniale situatie die dwong tot politieke stellingname.
Elf jaar eerder was de Revue du Monde Noir verschenen die maar zes afleveringen heeft gekend. Het doel van dit tijdschrift was om de ‘intellectuele elite van het zwarte ras (sic!) en de vrienden van de zwarte mens een plaats te bieden voor hun literaire en wetenschappelijke werk’. In de redactie zat o.a. de bekende Haïtiaanse ethnoloog Jean Price-Mars die grote invloed heeft uitgeoefend op het Haïtiaanse bewustzijn met zijn boek Ainsi parla l’oncle uit 1928. Ook zwarte Amerikaanse schrijvers als Langston Hughes en Claude McKay schreven in de Revue du Monde Noir en verspreidden de ideeën van de zwarte Amerikaanse schrijvers uit de jaren ’20.
Dood van de Négritude
In 1934 verscheen op initiatief van Aimé Césaire en Léopold Sédar Senghor, het tijdschrift l’Etudiant Noir. Daarin werd de nadruk gelegd op solidariteit. Je behoorde tot het zwarte ras of je nu uit Martinique, Guyana, Afrika of Madagaskar kwam.
Het idee van een ‘geestelijke’ terugkeer naar Afrika begon langzaam post te vatten en was de aanleiding voor een beweging die ‘Négritude’ (zwarte gemeenschappelijkheid en verbondenheid met Afrika) is gaan heten en vooral is aangemoedigd door de schrijver-politicus Césaire, in Senegal door de dichter-politicus Senghor, de latere president van Senegal, en in Frans Guyana door Léon-Gontran Damas. De beweging van de Négritude heeft de Antilliaanse poëzie op het internationale schild geheven. Later is er veel kritiek gekomen op het idee van de Négritude o.a. van de kant van de talentvolle en onvergetelijke Martinikaanse psychiater en essayist Frantz Fanon. De Négritude is zoetjesaan een zachte dood gestorven.
Een gekwelde ziel
In een interview uit 1977 met Edouard Maunick, dichter en diplomaat uit Mauritius, heeft Aimé Césaire, de gelauwerde Martinikaanse dichter van de ‘Négritude’, gezegd wat hij de taak van een intellectueel vond in de postkoloniale wereld: ‘ik vind op de eerste plaats dat de intellectueel enigszins het geweten is van een samenleving. Het is een wezen dat een bepaald aantal waarden in het vaandel heeft staan. Het geweten van de intellectueel moet niet passief zijn, maar strijdvaardig. En op de eerste plaats moet hij/zij strijden voor rechtvaardigheid, voor de mens en voor de waarheid. Vooral in ons geval (= de oorspronkelijke uit Afrika afkomstige bevolkingsgroep in, bijvoorbeeld, de Caraïben. FdH) is dit van belang. Wij leven in een tijd waarin het van wezenlijk belang is helder van begrip te zijn: het uit de weg ruimen van mythes, de voor-de-gek-houderij de kop indrukken, zien en doen zien, jezelf geen leugens vertellen en de anderen geen leugens verkopen…’.
Het is alsof Césaire deze mening gisteren heeft uitgesproken.
Parijs
Césaire heeft een typisch Franse, intellectueel elitaire opvoeding genoten, zowel in Martinique als in Parijs aan het beroemde Lycée Louis-le-Grand. In Parijs kwam hij in contact met Afrikaanse medestudenten als Léopold Sédar Senghor, Léon-Gontran Damas en Birago Diop. Ook maakte hij kennis met surrealistische dichters als André Breton en Guillaume Apollinaire.
Parijs bleek de ideale smeltkroes te zijn waarin zich bij Césaire de bewustwording ontwikkelde van zijn situatie als zwarte student. Dat was oorzaak en aanleiding om, samen met Senghor, het begrip ‘négritude’ te ontwikkelen, een begrip dat hij later in zijn werk heeft uitgebouwd.
In het bestek van deze beschouwing zal ik mij concentreren op zijn grote, beroemd geworden jeugdgedicht uit 1939: Cahier d’un retour au pays natal (Aantekeningen over een terugkeer naar het geboorteland), een moeilijk toegankelijk dichtwerk dat de diepe sporen draagt van de door hem bewonderde surrealistische Franse dichters.
Cahier d’un retour au pays natal
In dit werk wordt duidelijk dat Césaire zich in twee werelden bevindt die elkaar voortdurend beïnvloeden en ook elkaars tegenpolen zijn. Hij bewondert het Frans-Europese cultuurmodel, terwijl hij tegelijk de Europeanen verwijt dat ze zijn geboorteland hebben gekoloniseerd en de oorspronkelijke Afrikaanse cultuur tijdens de periode van de slavernij hebben vernietigd. Césaire heeft zich vervolgens tot Afrika gewend om inspiratie op te doen voor het ‘invullen’ van zijn ‘Négritude’. Daarin is hij niet geslaagd om de eenvoudige reden dat de zwarte bevolking in de Caraïben in cultureel opzicht weinig of niets meer te doen had met Afrika, maar hun ‘identiteit’ tot dusver ontleende aan het Europese model. Slechts flarden van de Afrikaanse cultuur hadden bij hen nog stand gehouden.
Zijn denkbeelden over het Europese imperialisme en kolonialisme heeft Césaire neergelegd in zijn krachtige Discours sur le colonialisme uit 1950.
Het Cahier is een herontdekking van zijn geboorteland Martinique en zijn volk dat geestelijk ontwricht is door jaren van onderdrukking. Het is een aanklacht tegen de misdadige exploitatie van zijn land en volk. Césaire’s ‘nègre’ van de ‘négritude’ is een slaaf, een gekoloniseerd en uitgebuit mens. Maar tenslotte, zo geloofde hij, zal er uit die platgeslagen ‘négritude’ een mens verrijzen met een geheel eigen identiteit.
Het is niet verwonderlijk dat ook de Kerk een veeg uit de pan krijgt. De Kerk heeft alleen maar berusting gepredikt en de ‘zwarte’ aan het lijntje gehouden met de idiote belofte van een paradijselijk hiernamaals. Maar intussen werd de zwarte mens uitgebuit en mishandeld:
‘Que de sang dans ma mémoire ! Dans ma mémoire je vois des lagunes. Elles sont couvertes de têtes de mort. Elles ne sont pas couvertes de nénuphars’ (Wat een bloed in mijn herinnering ! In mijn herinnering zie ik meren. Ze zijn bedekt met doodshoofden. Ze zijn niet bedekt met waterlelies’).
Het taalgebruik van Césaire
Césaire beheerste als geen ander de taal van de Franse kolonisator. André Breton, die in 1924 het manifest van het Surrealisme schreef, zei (1947):
‘[…] in een tijd, waarin je denkt getuige te zijn van de algemene teloorgang van de geest, waarin alles schijnt te tenderen naar een overwinning van de dood, waarin de kunst zelf lijkt te verstijven in oude ideeën, is de eerste nieuwe, opwekkende, vertrouwen brengende ademtocht de bijdrage van een zwart mens. En het is een Zwarte die de Franse taal hanteert als geen Blanke in onze tijd’.
Zoals gezegd is het taalgebruik van Césaire, dat onder invloed stond van het Surrealisme, niet eenvoudig te begrijpen. Maar soms zie je zijn oordelen en frustraties door de taalnevel schijnen, bijvoorbeeld als hij zijn kritiek uit op de mentaliteit van het Martinikaanse volk dat symbool staat voor de bewoners van de Caraïbische eilanden: ‘en in deze futloze stad beweegt zich die schreeuwerige mensenmassa die zo merkwaardig is vervreemd van zijn ware schreeuw, die stad die is vervreemd van zijn beweging, van zijn zin, zo zorgeloos, vervreemd van zijn ware schreeuw, de enige die je zou hebben willen horen omdat je weet dat die schreeuw alleen bij die stad hoort […] Een volk, murw geslagen door eeuwen onderdrukking, niet in staat om zijn diepste gevoelens te uiten’.
En wat denkt de Franse onderwijzer die lesgeeft aan de zwarte kinderen? Wat denkt de Franse priester?
‘Noch de onderwijzer in zijn klas, noch de priester die godsdienstles geeft, zullen in staat zijn om een woord te ontlokken aan dat slaperige ‘negertje’ , ondanks hun energieke getrommel op dat geschoren hoofd; want dat zwarte stemmetje is door ondervoeding vastgelopen in de moerassen van de honger’.
Assimilatie
Maar Césaire voelt zich ook schatplichtig aan de cultuur van Europa en hij vroeg zich, ongetwijfeld in vertwijfeling, af hoe hij zijn volk daaraan kon laten deelnemen.
Als gedeputeerde in de Franse Assemblée schreef hij in 1946 een rapport waarin hij vroeg om de assimilatie van Guadeloupe en Martinique door er Franse Departementen van te maken. Zijn verzoek is toen gehonoreerd en menigeen heeft het Césaire kwalijk genomen dat hij op die manier de ‘identiteit’ van het volk als het ware gelijkgeschakeld had met de Franse.
Dat dit geen echte gelijkschakeling was, zou duidelijk blijken uit de sociale opstanden van later.
Schaamte door internalisering van de Europese cultuur
Op een dag maakte Césaire, gezeten in een tram, zich vrolijk over een arme, zwarte, deerniswekkende man: ‘een komische en lelijke neger. Er zaten vrouwen achter me die grinnikend naar hem keken’. Later schaamde Césaire zich over zijn houding en hij besefte ten volle hoe vervreemd hij was van zijn eigen volk.
Gepokt en gemazeld in de Franse literatuur, gebruikt Césaire om die gebeurtenis te beschrijven als het ware onbewust de woorden ‘comique et laid’ die ooit werden gebruikt door de dichter van Les Fleurs du Mal, Charles Baudelaire, toen hij het deerniswekkend tafereel beschreef van een Albatros die op het dek van een schip op en neer hinkte na gevangen te zijn door de bemanning:
Gevleugelde passant, zo onbeholpen lomp,
zo mooi en snel zoëven, nu afstotelijk en gek;
de een houdt pesterig zijn pijp tegen je kop,
een ander imiteert zonder respect je manke loop.
(Césaire) :
‘Il était comique et laid,
comique et laid pour sûr.
J’arborai un grand sourire complice…
Ma lâcheté retrouvée’.
‘Hij was komisch en lelijk,
komisch en lelijk, zeker.
Ik glimlachte breed en medeplichtig…
Daar was mijn lafheid weer’.
Césaire realiseerde zich dat hij zich op dat moment identificeerde met de verachtelijke houding van de blanke kolonisator. Hij raakt de bodem van zijn schaamte en kiest daarna definitief de kant van de vernederde afstammelingen van de voormalige slaven.
‘ô fraîche source de la lumière
ceux qui n’ont inventé ni la poudre ni la boussole
ceux qui n’ont jamais su dompter la vapeur ni l’électricité
ceux qui n’ont exploré ni les mers ni le ciel
mais ceux sans qui la terre ne serait pas la terre
[…]
ma négritude n’est pas une taie d’eau morte sur l’œil mort de la terre
ma négritude n’est ni une tour ni une cathédrale
elle plonge dans la chair rouge du sol
elle plonge dans la chair ardente du ciel
elle troue l’accablement opaque de sa droite patience’
‘o, frisse bron van licht
zij die het buskruit noch het kompas hebben uitgevonden
zij die nooit de stoom of de elektriciteit hebben getemd
zij die noch de zeeën noch het hemelruim hebben verkend
maar zij zonder wie de aarde niet de aarde zou zijn
[…]
mijn zwartheid is geen leukoom op het dode oog van de aarde
mijn zwartheid is geen toren noch een kathedraal
ze gaat diep in het rode vlees van de grond
ze gaat diep in het gloeiende vlees van de hemel
ze doorboort de doffe uitputting met haar fiere geduld’.
Identificatie met Haïti
Césaire wijst naar Haïti als de bron van de Négritude. Haïti had zich al in 1804 losgemaakt van de Franse kolonisator. In zijn Cahier d’un retour au pays natal identificeert hij zich met de grote vrijheidsstrijder Toussaint Louverture die stierf in Fort-de-Joux:
Elle est à moi aussi:
une petite cellule dans le Jura,
une petite cellule, la neige la double
de barreaux blancs
la neige est un geôlier blanc qui monte
la garde devant une prison
Ce qui est à moi
c’est un homme seul qui défie les cris
blancs de la mort blanche :
TOUSSAINT, TOUSSAINT LOUVERTURE’
‘Wat ook van mij is : een kleine cel
in de Jura[1],
een kleine cel met tralies die door de sneeuw
worden verdubbeld;
de sneeuw is een blanke cipier die
op wacht staat voor een gevangenis.
Wat van mij is,
is een man in eenzaamheid
gevangen in de witte sneeuw,
een eenzame man die de witte
kreten uitdaagt van de witte dood:
TOUSSAINT, TOUSSAINT LOUVERTURE’
Net als Toussaint Louverture staat Césaire op tegen het verleden en kijkt in zijn verbeelding, zijn hand in de hand van Toussaint, naar de toekomst:
‘Et nous sommes debout maintenant, mon pays et moi, les cheveux dans le vent, ma main petite maintenant dans son poing énorme et la force n’est pas en nous, mais au-dessus de nous, dans une voix qui vrille la nuit et l’audience comme la pénétrance d’une guêpe apocalyptique. Et la voix prononce que l’Europe nous a pendant des siècles gavés de mensonges et gonflés de pestilences, […] et aucune race ne possède le monopole de la beauté, de l’intelligence, de la force et il est place pour tous au rendez-vous de la conquête et nous savons maintenant que le soleil tourne autour de notre terre éclairant la parcelle qu’a fixée notre volonté seule et que toute étoile chute de ciel en terre à notre commandement sans limite’.
‘Wij staan nu fier rechtop, mijn land en ik, onze haren in de wind, mijn hand zo klein in zijn reusachtig grote vuist en de kracht zit niet in ons, maar ligt boven ons, in een stemgeluid dat de nacht en de mensen doorboort als het binnendringen van een wesp uit de Apocalyps. En die stem zegt luid en duidelijk dat Europa ons eeuwenlang heeft volgepropt met leugens en ons bol heeft doen staan van ziektes. […] en geen enkel ras bezit het monopolie op schoonheid, verstand en kracht en er is plaats voor iedereen op weg naar de victorie en nu weten we dat de zon alleen draait om onze wil en dat elke ster op ons eindeloos bevel van de hemel naar de aarde valt’.
Césaire is als dichter niet makkelijk toegankelijk, maar, paradoxaal genoeg, een onuitputtelijke bron van inspiratie en visie. Léopold Sédar Senghor heeft eens van hem gezegd (Ethiopiques, 1956):
‘Césaire se sert de sa plume comme Louis Armstrong de sa trompette. Ou plus justement peut-être, comme le fidèle du Vaudou de son tam-tam. Il a besoin de se perdre dans la danse verbale, au rythme du tam-tam, pour se retrouver dans le Cosmos’.
‘Césaire gebruikt zijn pen zoals Louis Armstrong zijn trompet. Of, juister gezegd misschien, zoals de Voodoo aanhanger zijn trommel. Hij moet zich verliezen in de verbale dans, op het ritme van de trommel, om contact te krijgen met het Universum’.
Tenslotte
Bovenstaande beschouwing is vooral toegespitst op het denken en het werk van Aimé Césaire. Er zijn echter vele schrijvers en dichters geweest op de kleine Franse Antillen die de moeite van het lezen waard zijn en die zowel in het Frans als in het Creools van de eilanden hebben geschreven. Wie met hen kennis wil maken kan een bloemlezing raadplegen die tot stand is gekomen aan het eind van de jaren ’70. De auteur van dit artikel heeft, als vertaler van de fragmenten en gedichten uit de bloemlezing, in die tijd een bezoek gebracht aan de bekende Martinikaanse schrijfster Maryse Condé om met haar te overleggen over de definitieve inhoud van het boek.
Met Andries van der Wal, destijds initiatiefnemer van de uitgeverij Flamboyant/P, besloten we om het boek de titel te geven van Tim, tim. Bois sec, de openingszinnen waarmee een verteller en zijn publiek op de Franse Antillen het begin van een vertelling aangaven. Later werd de titel veranderd in De open plek dat in 1980 en 1984 verscheen bij In de Knipscheer te Haarlem.
In deze Nederlandstalige bloemlezing kan men een dertigtal schrijvers en dichters vinden die geschreven hebben in de geest van de ‘Négritude’ en zich in hun werk hebben verzet tegen de culturele assimilatie met het Westen en de frustrerende ‘blanke’ opvoeding cq scholing. Een aardige illustratie van dit laatste, waarmee ik deze beschouwing wil eindigen, is een gedicht van Léon-Gontran Damas uit Frans Guyana: Hoquet.
Hoquet
Et j’ai beau avaler sept gorgées d’eau
trois à quatre fois par vingt-quatre heures
me revient mon enfance
dans un hoquet secouant
mon instinct
tel le flic le voyou
Désastre
parlez-moi du désastre
parlez-m’en
Ma mère voulant d’un fils très bonnes manières à table
Les mains sur la table
le pain ne se coupe pas
le pain se rompt
le pain ne se gaspille pas
le pain de Dieu
le pain de la sueur du front de votre Père
le pain du pain
Un os se mange avec mesure et discrétion
un estomac doit être sociable
et tout estomac sociable
se passe de rots
une fourchette n’est pas un cure-dents
défense de se moucher
au su
au vu de tout le monde
et puis tenez-vous droit
un nez bien élevé
ne balaye pas l’assiette
Et puis et puis
et puis au nom du Père
du Fils
du Saint-Esprit
à la fin de chaque repas
Et puis et puis
et puis désastre
parlez-moi du désastre
parlez-m’en
Ma mère voulant d’un fils mémorandum
Si votre leçon d’histoire n’est pas sue
vous n’irez pas à la messe
dimanche
avec vos effets des dimanches
Cet enfant sera la honte de notre nom
cet enfant sera notre nom de Dieu
Taisez-vous
Vous ai-je ou non dit qu’il vous fallait parler français
le français de France
le français du Français
le français français
Désastre
parlez-moi du désastre
parlez-m’en
Ma mère voulant d’un fils
fils de sa mère
Vous n’avez pas salué voisine
encore vos chaussures de sales
et que je vous y reprenne dans la rue
sur l’herbe ou la Savane
à l’ombre du Monument aux Morts
à jouer
à vous ébattre avec Untel
avec Untel qui n’a pas reçu le baptême
Désastre
parlez-moi du désastre
parlez-m’en
Ma mère voulant d’un fils très do
très ré
très mi
très fa
très sol
très la
très si
très do
ré-mi-fa
sol-la-si
do
Il m’est revenu que vous n’étiez encore pas
à votre leçon de vi-o-lon
Un banjo
vous dîtes un banjo
comment dîtes-vous
un banjo
vous dîtes bien
un banjo
Non monsieur
vous saurez qu’on ne souffre chez nous
ni ban
ni jo
ni gui
ni tare
les “mulâtres” ne font pas ça
laissez donc ça aux “nègres”
(Léon-Gontran Damas. Uit : Pigments, 1937)
HIK
Of ik nu zeven slokken water drink of niet,
drie- tot viermaal in de vierentwintig uur
komt mijn jeugd weer boven
in een hik die
mijn instincten wakker roept
als bij een schurk en een agent
Ramp,
spreek me van de ramp,
spreek me ervan!
Mijn moeder die een zoon wilde met goede tafelmanieren
‘handen boven tafel,
brood snij je niet,
brood breek je,
brood verknoei je niet,
brood van God,
brood van het zweet des aanschijns van je Vader,
brood van brood
Een beentje eet je matig en bescheiden,
een maag moet sociabel zijn,
en elke sociabele maag kan buiten boeren,
een vork is geen tandenstoker,
je mag je neus niet snuiten
waar iedereen bij zit,
ga recht zitten,
een nette neus
veegt niet over zijn bord
en ook en ook
en ook in de naam van de Vader
en de Zoon
en de Heilige Geest.
En ook en ook
en ook een ramp
spreek me van de ramp
spreek me ervan!
Mijn moeder die een zoon van memorie wilde:
als je je aardrijkskunde niet kent
ga je niet naar de mis
zondag
in je zondagse spullen.
Dat kind zal onze naam te schande maken
Dat kind zal ons naar de verdommenis…
Hou je mond!
Ik heb je toch gezegd dat je Fráns moest spreken,
het Frans van Frankrijk,
het Fransmannenfrans,
het Franse Frans!
Ramp,
spreek me van de ramp
spreek me ervan!
Mijn moeder die een echte
moederszoon wilde
Je hebt Buurvrouw niet gegroet,
alwéér vuile schoenen,
en laat ik je niet op straat
in het gras of buiten
in de schaduw van het Monument voor de Gevallenen
zien spelen en
pret maken met Dingetje
met Dingetje die niet gedoopt is!
Ramp,
spreek me van de ramp,
spreek me ervan!
Mijn moeder die een zoon wilde die erg Do
erg Re
erg Mi
erg Fa
erg Sol
erg La
erg Si
erg Do
Re Mi Fa
Sol La Si
Do
was.
O ja, je bent wéér niet naar
vi-ool-les geweest!
Een banjo,
een banjo, zei je?
wat zei je?
een banjo?
nee meneertje,
je weet toch wel dat er bij ons
geen ban
geen jo
geen gi
geen taar wordt gespeeld!
Mulatten doen zoiets niet,
laat dat maar aan de negers over!
Wassenaar, 2022
[1] Toussaint heeft, tot zijn dood, gevangen gezeten in Fort de Joux, in de Jura. Napoleon heeft steeds geweigerd hem te woord te staan.
Dank voor de mooie Nederlandse vertalingen.
Jammer dat de oprichters van de Revue du Monde Noir: Jane en Paulette NARDAL niet worden vermeld. Hun bijdrage aan de Négritude beweging is van essentieel belang geweest. Door hun tijdschrift en hun salons, zorgden zij ervoor dat het gedachtengoed van Harlem Renaissance zich kon verspreiden onder de Frans-talige intellectuelen en artiesten, en omgekeerd.
Zie o.a. artikel Shireen Lewis (1999): https://sistermentors.org/gendering-negritutde-paulette-nardals-contribution-to-the-birth-of-modern-francophone-literature/
Dank voor uw commentaar. Ik ben het eens met uw vermelding van de Nardals en hun bijdrage aan de bewustwording van de situatie van de zwarte mens in de Cariben.. Ik wilde mij echter beperken tot de uitleg van het belangrijke werk van Césaire.