Canon moet Caribische ogen openen
‘Surinamers’ in ARC Magazine
door Tom van Moll
Paramaribo – De een is geboren in Paramaribo, maar woont en werkt in Rotterdam. De ander zag in Den Haag het levenslicht en vestigde zich in 1978 in Lelydorp. Beeldend kunstenaars Charl Landvreugd en Nicholaas Porter zijn op het eerste gezicht geen schoolvoorbeelden van Caribische artiesten. Toch heeft hun werk een plaats gekregen in het Caribische kunstmagazine ARC Magazine.
De vijfde editie van het blad, dat halfjaarlijks uitkomt, werd vorige week gepresenteerd in Fort Zeelandia tijdens het de conferentie van de Association of Caribbean Women Writers and Scholars (ACWWS). Landvreugd wordt daarin belicht met een uitgebreid interview, Porter met een kleinere showcase. Wat maakt hun werk volgens het tijdschrift tot Caribische kunst? Als er al zoiets bestaat.
Persoonlijke hybriden
Holly Bynoe, hoofdredacteur van ARC Magazine, motiveert na afloop van de presentatie haar keuze: “Er is niet één Caribische kunst, er zijn vele vormen. In de Cariben komen immers culturen uit alle windstreken samen.” Porter en Landvreugd belichamen wat zij noemt ‘persoonlijke hybriden’. Ze gebruiken in hun werk Afrikaanse onderwerpen vanuit een Surinaamse context en plaatsen die in een Westerse kunsttraditie. Daarom passen zij in het thema ‘Concepts of power, identity, interpretations of creolisation and belonging’.
Juist de exponenten van de Afrikaanse diaspora in Europa, zoals Landvreugd, zijn in die context bijzonder, volgens Bynoe. “Zwarten in Europa identificeren zich met het land waarin ze leven, in tegenstelling tot in de rest van de wereld, zoals in de Verenigde Staten, waar ze hun zwart-zijn voorop stellen.” Dat beeld bevestigt Landvreugd: “Ik ben eerst Nederlander, dan zwart.” Hoewel hij zelf de term Caribische kunst geografische definieert, herkent Landvreugd zich weldegelijk in Bynoes beschrijving. “Ik denk dat mijn kunst past in de grotere lijn van Afrikaanse diaspora en daar maken de Cariben een deel van uit.”
Referentiekader
Porter is juist blank in Suriname, maar gebruikt ook veelvuldig de zwarte man als onderwerp. Hij verafschuwt het echter als zijn kunst Surinaams of Caribisch wordt gezien. “Kunst moet universeel zijn. De kunstenaar zelf is het referentiekader. Je moet van jezelf uitgaan en van wat je wilt delen met een ander. “Maar dat is volgens Landvreugd een vrijheid die je alleen kunt nemen als je een witte heteroseksuele man bent. “Het maakt niet uit wat ik maak. A: het zal altijd gelezen worden als het werk door een zwarte man en B: het wordt zonder de culturele achtergrond van die zwarte man in acht te nemen, direct in de westerse canon geplaatst, om te kijken hoe het daar in past.”
Het hele principe ‘kunst’ is nu eenmaal een Europese uitvinding. “Want wat wij Afrikaanse kunst noemen, dat was geen kunst, dat waren gebruiksvoorwerpen. Pas als de danser zo’n masker op heeft en die raakt begeesterd, dan pas wordt dat masker wat. Tot die tijd is het een object, niet waardig om op een verhoging te zetten om ernaar te kijken. Dat is echt een westerse gedachte.”
Vrijheid
Omdat kunst van een niet-Europeaan altijd langs een Europese maatstaf gelegd zal worden, wordt de kunstenaar volgens Landvreugd altijd in zijn vrijheid beperkt, al heeft hij zelf het idee dat hij die vrijheid steeds meer kan nemen. Bynoe vult aan dat Caribische kunstenaars daarnaast ook nog eens moeten vechten tegen het stigmatiserende adagium Sun, rum, sea and sex, dat door de private sector en de overheid uit economische motieven gepropageerd wordt. Bynoe: “Door die politieke realiteit geven Caribische kunstenaars zichzelf nog niet de vrijheid, de toestemming om te scheppen.” Die beperkingen kunnen echter niet doorbroken worden door een inwaartse blik, die volgens haar de kunst in de regio domineert. “Ik heb het gehad met die zoektocht naar identiteit. Die houding leidt immers tot herhaling.” Of, zoals ze in de paper stelt die ze tijdens de conferentie presenteerde: “de regio kan alleen een belangrijke intellectuele toekomst tegemoet zien als het bewust de strijd aangaat en voortborduurt op die zelfformulering.”
Caribische ogen
Landvreugd denkt echter dat het daarvoor nog te vroeg is. Er moet immers eerst sprake zijn van een canon aan kenmerkende kunstwerken, waaraan men kan refereren om te bepalen wat nu typische en goede Caribische kunst is, voordat die zich kan ontwikkelen. “Na de afschaffing van de slavernij zijn we 150 jaar verder, voordat er met jongens als Marcel Pinas iets gebeurt waarvan je zegt, hé dit is specifiek Caribisch, specifiek Surinaams, wat zeg ik, specifiek Ndjoeka. Zo specifiek is het nog nooit geweest. Nu heb je referentiemateriaal. “Pas nu er een grotere productie is in de regio kan er volgens Landvreugd aan die canon gewerkt worden, waarmee bepaald kan worden of een werk goed is of niet. “Maar”, benadrukt hij, “kunst zoals wij kunst zien, wordt nooit niet-Europees. Het enige dat kan gebeuren is dat de manier waarop we naar kunst kijken kan veranderen. Dat is natuurlijk wat ARC probeert te doen, dat probeert de Caribische ogen te openen, om te weten op welke manier we dan wél naar dat werk moeten kijken.”.
[uit de Ware Tijd, 19/05/2012]