blog | werkgroep caraïbische letteren

Boots & Woortman, kolonialisme vanuit het perspectief van de kolonisator?

door Rolf van der Marck

 

Inmiddels bijna twee maanden geleden, op 3 mei om precies te zijn, is op de Surinaamse nieuws-site StarNieuws een artikel verschenen van Sandew Hira, onder andere auteur van Decolonizing the Mind, getiteld “Een koloniale biografie over Anton de Kom”, het werkstuk van Boots & Woortman dat ik hier zo’n half jaar geleden enthousiast heb besproken. Lezing van dit artikel liet mij zo nu en dan toch wel enige schaamte voelen, omdat Hira mij duidelijk maakte dat ik deze biografie kennelijk niet overal even objectief heb gelezen. Sindsdien vroeg ik mij af wat hiermee te doen, want ik vind dat de kritiek van Hira niet genegeerd mag worden. Ik zocht dus naar een gelegenheid om hiermee naar buiten te treden.

Die gelegenheid doet zich voor nu Christine Samsom en Els Moor hier zojuist onder de titel “De turbulente biografie van een boek” een artikel hebben gepubliceerd over het aprilnummer van OSO, tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch Gebied, dat bijna helemaal is gewijd aan 75 jaar Wij slaven van Suriname, met als ondertitel De turbulente biografie van een boek. Onmiddellijk viel mij op dat de auteurs geen aandacht hebben besteed aan Hira’s visie (ook al valt die buiten de optiek van OSO), om welke redenen dan ook, niet geweten, niet gelezen, niet gewild, maar hoe dan ook jammer, want diens kritiek mag niet worden genegeerd, ook al is Hira dan niet onomstreden. Om dezelfde reden is het te betreuren dat Boots & Woortman hieraan nog geen aandacht hebben besteed.

De kern van Hira’s benadering is gelegen in diens uitspraak: “De terminologie –ze (Boots & Woortman, RvdM) praten over slaven, terwijl tegenwoordig antikolonialisten de term enslaved (tot slaaf gemaakt) gebruiken– verraadt hun opstelling in de slavernijdiscussies.” Het is een standpunt, maar een discutabel standpunt. Het is duidelijk dat de semantiek hier boekdelen spreekt, zoals dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten al decennia lang opgeld doet, getuige de steeds wisselende terminologie voor ‘zwarten’ tot wat nu heet ‘African Americans’ of  ‘enslaved Americans’. De andere kant van de medaille is, dat Hira uitermate achterdochtig is, achter elke boom schuilt voor hem een koloniaal/racist. Dat is zijn goed recht, maar het voert af en toe wel ver. Maar dat gezegd zijnde, Hira heeft zeker niet altijd ongelijk.

 

Ik kan met Hira meegaan waar hij zegt: “Boots & Woortman wantrouwen De Kom’s intenties om eenheid onder Surinamers te brengen, waarvoor hij zo hartstochtelijk pleitte in zijn daden en woorden. Zo beschrijven ze een reactie in het koloniale blad De Banier: ‘In De Banier van 25 januari verschijnt een ingezonden stuk waarin de aantrekkingskracht van Anton wordt verklaard door het feit dat Hindostanen en Javanen de meest eenvoudigen van geest zijn. Vervolgens vragen de auteurs zich af: ‘Heeft Anton zich bewust gewend tot de contractarbeiders om daar zijn succes te behalen zoals vaker wordt beweerd? Was de aandacht van Anton voor deze arbeiders een kwestie van tactiek?’ Ze concluderen: ‘Vanuit zijn concept van eenheid en organisatie vond Anton dat alleen een gesloten front tegen het koloniaal bewind uitkomst kon brengen en dat de redenen zijn waarom hij zich ingespannen heeft voor de Javanen en de Hindostanen. Maar zijn bedoelingen zijn, zoals wel vaker, door de omstandigheden ingegeven.” (p. 122-123).

Waarna Hira zich afvraagt: “Waar baseren ze dit wantrouwen op? Niet op feiten, maar op hun eigen koloniale visie over de geschiedenis van Suriname en de strijd tegen het kolonialisme. Ze nemen de koloniale gedachte over dat Javanen en Hindostanen ‘eenvoudigen van geest’ waren en geen legitieme redenen hadden om zich te verzetten tegen het kolonialisme. Ze gaan vervolgens door op die redenering en proberen uit te leggen dat De Kom uit opportunistische redenen zich tot deze simpele geesten heeft gericht. Dat is een interpretatie en geen onderbouwing met feiten. Ze kunnen gewoonweg niet geloven dat de intenties van De Kom oprecht waren.

 

Hun koloniale visie komt het duidelijkst tot uiting in de volgende passage: ‘Anton mag zijn gepassioneerde lezingen in het communistisch circuit dan beëindigen met de leuze die hij overneemt van de CPH: Indonesië, Curaçao en Suriname los van Holland, NU!, het is in wezen niet het pleidooi dat hij in zijn boek Wij slaven van Suriname houdt. Intelligent als Anton is, beseft hij heel goed dat er meer verschillen zijn tussen Nederlandsch-Indië en Suriname, dan alleen de omvang van land en bevolking. Indië heeft een eigen oude cultuur en een eigen bestuurselite. Suriname kent maar weinig intellectuelen en de enkeling die zich roert, zoals Doedel, is van gemengde afkomst. De voormalige slaven krijgen nauwelijks een kans zich te ontwikkelen en de contractarbeiders komen uit de armste lagen van de bevolking in hun thuislanden. Het ontbreekt de Surinaamse bevolking aan een bestuurlijke elite, een basis waarop de onafhankelijkheid kan drijven. Omdat Anton zich nergens uitspreekt over de aard van een zelfstandig Suriname, blijft het moeilijk na te gaan wat zijn exacte ideeën daarover waren. Het is zeker dat hij autonomie voor het Surinaamse volk opeiste, maar de vorm die deze moest aannemen, blijft onduidelijk.’ (p. 190) Hier praat niet Anton de Kom maar het duo Boots en Woortman, die gewoonweg niet accepteren dat De Kom al voor de Tweede Wereldoorlog – vooruitlopend op de Surinaamse nationalistische beweging– al de roep om onafhankelijkheid had gelanceerd. Ze construeren een eigen redenering die ze in de schoenen van De Kom schuiven.”

Kijk, zeker bij lezing van dit voorbeeld dat Hira gebruikt voelde ik schaamte, schaamte dat ik dit bij eerste lezing niet heb onderkent. Hier wreekt zich zonder twijfel dat ik een ‘bakra’ ben, die zich ondanks zijn lange verblijf in Suriname nog steeds niet heeft losgezongen van wat hem met de paplepel is ingegoten. En dat is zeker ook de zwakke plek bij Boots & Woortman, die ondanks hun lange en grondige voorbereiding op het schrijven van deze biografie hun afkomst niet verloochenen, hetgeen – zoals Hira aantoont – is doorgedrongen tot in hun opus magnum.

Hiermee toont Hira ook aan dat zijn achterdocht niet altijd onterecht is, en meer nog, dat de Surinaamse geschiedschrijving – tot nu voornamelijk in handen van bakra’s – door landgenoten moet worden overgedaan en herschreven.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter