blog | werkgroep caraïbische letteren

Boosheid

door Nellie Bakboord

Een verschrikkelijk boosheid maakte zich die dag in Amersfoort van mij meester. Een soort boosheid waarbij het lijkt alsof je alle controle van beheersing verliest. Van alles schoot er door mijn hoofd.

Verbijsterd heb ik die maandagmiddag in het gezellige eetcafé naar het verhaal van Rinia zitten luisteren. Over haar vader. Hij was van beroep onderwijzer. André E.G. Brouwn. Haar relaas hield me in de greep. Alles in mij verslapte. Behalve mijn aandacht.

Bij mij kwamen verschillende emoties die middag naar boven toen Rinia op mijn verzoek over haar vader vertelde. Ik wilde meer weten over haar ouders. Haar ouders hadden een bijzondere dochter op de wereld gezet die ik had leren kennen. Een reden om meer te willen weten over Rinia’s achtergrond. Rinia leerde ik kennen op 25 november 2011 in Paramaribo. Niemand had ons die dag aan elkaar voorgesteld. Onze blikken kruisten elkaar en we gaven elkaar een warme hand. Zoals onder alle Surinamers, ‘mi sab’yu fu wan presi’, vaker gebeurt, gebeurde ook nu tussen ons. Een gevoel alsof wij elkaar al jaren kenden. Een heerlijke klik. Binnen een mum kwamen wij erachter dat onze families elkaar al jaren kenden. Gevolg; dubbele pret. Door het lot zaten wij in sociëteit het Park aan de grote Combé aan een grote ronde tafel met nog twee andere vrouwen. Onze middag kon niet meer stuk. De aanhoudende regen kon onze pret niet drukken. Nu die herinnering weer naar de oppervlakte komt bedenk ik dat die regen, die meer weg had van een sibi busi misschien juist een geschenk was. Een geschenk waarvan wij dankbaar gebruik maakten. Voor de ene swit’tori na de andere hadden wij nu alle ruimte.

Rinia en ik werden dikke vrienden. Maar die dag in Amersfoort waar Rinia over haar vader vertelde laat me niet meer los. Zal mij ook nooit meer loslaten. We zaten in een rustig hoekje. Ik kon ongestoord naar haar betoog luisteren. Als ik dat moment terughaal zie ik Rinia voor me. De rustheid zelve. “Omdat er op de scholen in de districten weinig of geen leesmateriaal ter beschikking was waarin leerlingen in Suriname zichzelf konden herkennen begon mijn vader zelf verhalen op te tekenen. In een schriftje. Hij las die verhalen ook aan ons voor. En in die verhalen kwamen taferelen voor die kinderen in Suriname herkenden. Ken je die boeken van Loes en Mama? Die verhalen zijn van mijn vader. Loes, Ram, Lena, Erna, Ronald, Frank en nog veel meer namen. Die personages bestonden echt”.

Op mijn gezicht stond met grote letters het woord ‘ongeloof’. Ik vuurde duizend en één vragen op Rinia af en voelde, voor zij een antwoord kon formuleren een boosheid die door mijn hele lijf woedde. “Weet je”, vervolgde Rinia, “mijn moeder had mijn vader gewaarschuwd. Als onze pa toen, op die bewuste dag op Kroonenburg naar onze ma had geluisterd dan was het allemaal anders gelopen. Een paar weken voordat mamma stierf bracht mijn zus Gladys haar naar huis. In de auto vertelde mijn moeder opnieuw aan Gladys wat zij had gedroomd. Wij hadden het verhaal al zo vaak gehoord”. ‘André. Binnenkort zullen er heren vanuit de stad naar je toekomen. Onder andere een blanke man. Ze zullen om je manuscript vragen. Dat moet je niet afgeven want je zult het nooit meer terugzien. En je zult er ook nooit meer iets over horen’. Ik was met stomheid geslagen. Bestaan er schonere dromen? Bij Loes en Mama denken alle Surinamers aan Anne de Vries.
Rinia Brouwn, haar broers en zusters kennen het ware verhaal. Op dat verhaal wacht ik. Vol spanning.

 [overgenomen van Waterkant, 8 juni 2013]

Nieuwsgierigheid. En oprechte interesse

door Nellie Bakboord

Boosheid over wat A.E.G. Brouwn, districtonderwijzer en vader van Rinia, is overkomen maakt plaats voor nieuwsgierigheid. En oprechte interesse. Rinia vertelt meer. Over de personages uit Ons eigen leesboek. Onder veel Surinamers bekend als Loes en Mama. Ze noemt namen die in de verhaaltjes voorkomen en denkt dat sommigen nog in leven zijn. Ze weet het eigenlijk heel zeker. Haar broer John zat samen met Toekiman in de klas. En Ram, die eigenlijk Ramanand heette zat een klas lager. Toekiman is al overleden. Geen onbekende voor hen die met Loes en Mama zijn grootgebracht. Rinia kiest zorgvuldig haar woorden. Ik luister aandachtig zonder haar in de rede te vallen. Geen van ons denkt nog aan een lekkere lunch. Wij zijn te gefocust.

Die dag in het eetcafé in het centrum van Amersfoort werd die tori met de minuut interessanter. Rinia wil graag, voordat ik aan heel Suriname het verhaal over haar vader in relatie tot Loes en Mama vertel, dat ik ook met haar broers en zusters in gesprek ga. Twee broers, Orlando en John, die mij van informatie voorzien wonen in Nederland. Een zus, Glady’s woont in Spanje en Ann de jongste woont in Italië. De Brouwntjes klimmen allen in de pen en leveren bijdragen die ik u moet vertellen.

Glady’s noemt de naam van vrouw Lena en Ronald. Ronald die vrouw Lena helpt met de was, die vrouw Lena voor anderen doet. Vrouw Lena, zegt ze, is mijn oma. De moeder van mijn vader. En Ronald, haar zoon die haar helpt met de was, is mijn vader. Erna, het zusje van Ronald is onze moeder. Rinia, de dochter met wie ik die tori als eerste ben begonnen, woont samen met haar man Eddy Jozefzoon in Suriname. Vanaf die dag in Amersfoort bespeur ik een soort onrust bij mezelf. Een onrust kenmerkend bij hen die ervan uit gaan dat zij een primeur in de schoot geworpen hebben gekregen. Ik moet vooropstellen dat ik geen onderzoeksjournalist ben. En wil je gedegen naslagwerk in archieven doen dan moet je een beetje kennis van zaken hebben. Ik fungeer als doorgeefluik. Niet altijd. In sommige van mijn stukjes teken ik gebeurtenissen op die ik zelf meemaak. Als doorgeefluik besef ik dat ik een belangrijke rol kan spelen.

Wanneer Aïda de zus van Rinia in het eetcafé aanschuift besluiten wij te verkassen naar haar woning. Aïda haalt uit haar studeerkamer een stapeltje Loes en Mama-boekjes tevoorschijn. Tijdens een uitgebreid homemade diner gaat ons gesprek over hun vader verder. Ik geef door wat de nazaten van A.E.G.Brouwn aan mij vertellen. Mijn kondremans moeten weten hoe de vork in de steel zit. Dat gaat door mijn hoofd. Ik moet ze wakker schudden. De leesboekjes dateren uit de periode van februari 1953. Ik blader in deel 2. De 5e druk. Wie weet, zet ik anderen aan tot verder onderzoek.

Intussen voorzien kritische lezers en vrienden als Annelies mij van bruikbare informatie. Andre Emile Gilbert Brouwn was onderwijzer in Kroonenburg. Kroonenburg ligt aan de Commewijnerivier. De verhaaltjes die hij optekende las hij eerst aan ons voor, zegt Aïda. Trots glimlachend zegt Aïda dat haar pa met een kroontjespen schreef. Van haar broer John had ze gehoord dat haar pa een stapeltje groene schriftjes had. Zijn manuscript. Vol verhalen. Hij was een grote verhalenverteller. De verhaaltjes, zegt Aïda zachtjes, verzon hij. Uit de losse pols.


aaybaya@gmail.com

[overgenomen van Waterkant, 15 juni 2013]

Het begon met <i>Loes en mama</i>

door Nellie Bakboord

Die tori over Rinia’s vader wordt completer als zij en haar broers en zusters meer over hun vader vertellen. André Emile Gilbert Brouwn, de districtonderwijzer die verhaaltjes optekende voor zijn leerlingen. Leerlingen, Creools, Hindoestaan of Javaans een ieder vond een stuk van zijn of haar leven erin terug. Niet alleen de gebeurtenissen maar ook de namen zijn voor de leerlingen herkenbaar. Onze vader liet zich inspireren door gebeurtenissen uit het dagelijkse leven.
Pappa deed mee aan het inzenden van een verhaal voor een verhalenwedstrijd uitgezet door het ministerie van Onderwijs in de periode rond 1952. Zijn verhaal won. Hij ontving een voor die periode behoorlijke geldprijs. De interesse van het ministerie is gewekt. Niet lang daarna begeeft zich een delegatie van het ministerie op weg naar Kroonenburg. Bevindt Anne de Vries zich onder de delegatieleden? De familie herinnert zich een witte man. Ze herinneren zich ook dat er beloftes werden gedaan. Voor hun vader volkomen vertrouwelijk. In ieder geval, zo luidt het verhaal van de oudste kinderen Brouwn, vertrekt de delegatie met medeneming van de groene schriftjes vol verhalen van de hand van hun vader. Meester André Brouwn.

André Emile G Brouwn werd geboren op 6 juni 1912 te Paramaribo. In de Weidestraat. Hartje stad. Hij komt uit een gezin van vijf kinderen. Twee meisjes en drie jongens. Als hij drie jaar oud is gaan zijn ouders uit elkaar. André mist zijn vader vreselijk maar het goede contact blijft zoals het was. Vanaf zijn derde jaar groeit hij verder op in eenoudergezin. Hij spreekt over zijn moeder als een vrolijke vrouw die ondanks bittere armoede het ene liedje na het andere met haar kinderen blijft zingen. Op vierjarige leeftijd bezoekt André de Themenschool en later, vanwege de vele verhuizingen meerdere scholen waaronder de Westerschool aan de Nieuwe Domineestraat (de latere Benjaminschool). Geldgebrek is de oorzaak dat zijn droom, geneeskunde studeren, niet uitkomt. Er moeten velen mondjes gevoed worden en André wordt op zestienjarige leeftijd al zelfstandig. Noodgedwongen gaat hij aan de slag als telefoonbediende en verdient een gulden per week. Niet altijd voldoende om het schoolgeld van vijf gulden per maand te betalen. Soms springt een zus bij als hij tekort komt, soms verdient hij een gulden per opstel die hij voor het dagblad De West schrijft. De redacteur die tevens zijn zwemmeester is kent zijn schrijftalent. Was toen de liefde voor het schrijven ontsproten?

Aan medestudenten verkocht hij voor een kwartje per schrift, duplicaatnotities. André is niet alleen vindingrijk, het schrijven zit hem al heel jong in het bloed.
André maakt na drie maanden een ommezwaai, wordt archiefknecht ter Gemeentesecretarie en verdient een gulden per dag. Hij kon nu met het grootste gemak zijn studie bekostigen en zelf ook de gulle broer spelen. De bezuinigingen slaan echter toe en hij verliest zijn betrekking. Noodgedwongen moet hij zich uitschrijven maar 8 oktober 1931 slaagt hij glansrijk voor de vierde rang.

Hoewel Rinia zegt dat haar vader met recht een districtsonderwijzer genoemd mag worden, heeft Brouwn ook les gegeven op de Polikliniekschool. In de volksmond bekend als de Tourtonneschool. Dit was een school voor beginnend leprapatiënten en voor kinderen waarvan men vermoedde dat zij besmet waren. De laatste school waar hij lesgaf was te Koewarasan. Periode november 1961 tot november 1963. Of een aantal van ons onder invloed het onderwijs in is gegaan? In ieder geval werden wij door onze zorgzame ouders gestimuleerd verder te studeren.

Brouwn schreef ook gedichten. Rinia vond een aantal waaronder één uit Hamptoncourtpolder periode 1940. Hij publiceerde onder zijn eigen naam en onder zijn pseudoniem Gil de Bruin. En, vult Ramon enthousiast aan, met verkeersbrigadier Brewster schreef pa een verkeersboekje. Voor de lagere school. Die zijn nooit uitgegeven. Rinia heeft deze schriftjes in haar bezit.

[overgenomen van Waterkant, 22 juni 2013]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter